Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TOESPRAAK N.A.V. 2 TIM. 3:16b en 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TOESPRAAK N.A.V. 2 TIM. 3:16b en 17

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Samenvatting van de gehouden toespraak naar aanleiding van 2 Tim. 3:16b en 17 op de Bewaarhei Pand dag te Werkendam 26 april 2003

Want het Woord des HEEREN, ’t richtsnoer Zijner daan, is volmaakt rechtvaardig, al onz’ achting waardig, eeuwig zal ’t bestaan.

Zo klinkt in Psalm 33 het loflied op het Woord des HEEREN. Dat Woord is al onze achting waard. Waarom? Waartoe? Paulus schrijft aan Timotheus dat de Heilige Schriften die hij van kinds af geweten heeft, hem wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is. Zonder de Schriften weet de mens niet hoe hij zalig kan worden. Wij leren de Heere niet kennen uit de natuur. Hoezeer de natuur ons als Gods schepping ook aan kan spreken. De Zaligmaker moet ons geopenbaard worden. Door Woord en Geest bekend gemaakt en toegepast worden.

En daarom moet Timotheus als dienaar in de gemeente met de Schriften werken. In grote getrouwheid. Het is zijn roeping dat wat de Schriften leren, te verkondigen: ‘Predik het Woord, houd aan, tijdig en ontijdig, wederleg, bestraf en vermaan in alle lankmoedigheid en leer’. Door de prediking moeten de Schriften werken in de harten van de hoorders.

De Schrift die van God is ingegeven. Die Goddelijk gezag heeft. Die alles te zeggen heeft en daarom tot nut is van de hoorders. En dat betreft zowel leer als leven. Op een viervoudige wijze wordt dat dan aangegeven in vers 16: de Schrift is nuttig tot lering, tot weder legging, tot verbetering en tot onderwijzing in de rechtvaardigheid.

De Schrift is nuttig tot lering. Daar dient de Schrift voor. En daar past maar één houding bij ten diepste die werkelijk goed is; die van de ootmoedige leerling, die onderwezen wil worden, die het niet beter moet willen weten, maar die honger naar onderwijs heeft.

En wat de Heilige Schrift ons te leren geeft, is goed. Paulus houdt het Timotheus zo voor: ‘houd het voorbeeld der gezónde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde, die in Christus Jezus is’. Als evangeliedienaar zal hij het Woord der waarheid ‘recht moeten snijden’. Hij, die zelf opgevoed is met de Schriften, mag daar nu zelf uit onderwijzen. Welk een voorrecht, maar ook welk een verantwoording.

We moeten er vandaag ook maar een streep onder zetten, dat het eerste dat genoemd wordt, het leren is. Kennis vergaren, het is en blijft zo nodig. En hoe droevig is het in het algemeen daarmee gesteld. Laten we er aan vasthouden te laten léren op de zondagschool en op de catechisatie. Laten we erop gericht zijn, om in de prediking onderwijs te geven. Geestelijk onderwijs vanuit het Woord dat uitgelegd wordt. Waarom? En waarom niet beginnen op de catechisatie met inzicht en discussie? Omdat we ons moeten laten gezeggen door wat God te zeggen heeft in Zijn Woord.

O zeker, het is de overtuigende werking van de Heilige Geest in het hart die zo nodig is om echt geestelijk te leren. Maar dat gaat niet buiten de kennis van de Schrift om.

Het kan ook niet zonder het werk van de Geest. Werkelijk te leren, te leren geloven, te aanvaarden dat we mens zijn, dat we in zonde gevallen mensen zijn die niet kunnen sterven zoals we geboren zijn. Het zijn geen vermogens van de mens die ons daartoe in staat stellen. We willen het niet eens. Geloven een doelmisser te zijn, een eerrover te zijn en bij God in de schuld te staan. En daarom, hoe nodig dat Gods Geest ervan overtuigt.

Als we geestelijk leren wie God is en wie we zelf zijn, is dat een leren op de school van de Heilige Geest. En Hij leert dat Gods heilige wet ons schuldig stelt. En dat we niets hebben om het met God in orde te maken. Maar dood zijn door de zonden en misdaden. Dat zaligworden alleen uit genade kan. Om de verdienste van de Zaligmaker. Welk een wonder dat die genade wordt verkondigd! Mag het een wonder voor u zijn? Staat u er naar om Gods genade te leren kennen? Door het geloof als gave van de Heilige Geest, te leren de dingen die ons door God geschonken zijn?

Het is een leren door Woord en Geest. Door die beiden en niet door één van beiden. Worden Woord en Geest van elkaar losgemaakt, dan zullen we de dingen van Gods Woord niet recht kunnen verstaan, maar dan staan we open voor de dwaling.

Hoe snel komt de dwaling niet op. Timotheus had er ook mee te maken. En ook dan, zegt Paulus, is daar de Schrift om mee te werken. De Schrift is nuttig tot wederlegging en tot verbetering. Vanuit de gezaghebbende woorden Gods moet enerzijds de dwaling weerlegd en anderzijds gecorrigeerd worden.

En als Timotheus er toen mee te maken had, zouden wij er dan nu niet mee te maken hebben? Wij die leven in een tijd waarin men niet maar voetsstoots voor waar aan wil nemen wat onze ouders voor waar aannamen? Een tijd waarin het gezag al meer tanend is en het individu met zijn eigen mening zichzelf ten norm is?

Paulus schreef het al: ‘er zal een tijd zijn waarin zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelf leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden’ (4:3). We moeten ervan getuigen dat ‘zo het niet is naar dit Woord, het geen dageraad zal hebben’ (Jes. 8:20). Maar we moeten ook ‘de vragen die dwaas en zonder lering zijn, verwerpen’ (2:23). Vragen die niet tot onze stichting dienen, maar die maar twist veroorzaken, waar geen zekere antwoorden op te geven zijn. En die liggen er op verschillende terreinen. Die kunnen wij oproepen, bedenken als we al te curieuslijk zoals de belijdenis dat noemt bepaalde dingen willen onderzoeken. Wat voor ons verborgen is, mag ook verborgen blijven. Laten we zoals een Luther en een Calvijn de eerbied voor het Woord hebben dat wat wij niet vermogen in te zien, ook niet zullen aantasten.

Maar als het gaat over de dingen die genoegzaam zijn geopenbaard, moeten we die duidelijk belijden en bij dwaling die weerleggen en verbeteren. Timotheus in Efeze had ook met dwaling te maken. Daar waren Hymeneus en Filetus ‘die sommiger geloof verkeerden’ door te zeggen dat de opstanding al geschied was, dan namelijk wanneer iemand tot geloof gekomen zou zijn. Dat zou dan de opstanding zijn. Hier zien we iets van de typisch Griekse denkwijze waarin niet gerekend werd met de troost na dit leven. Waarin niet gerekend werd met de eeuwigheid.

Maar als dat nu alles was, dan was het christelijke geloof niet meer dan slechts een aardse aangelegenheid. Als dat zo zou zijn, zegt de apostel Paulus, ‘zo we alleen in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn we nog de ellendigste van alle mensen’ (1 Kor. 15:19). Dan zouden we nog verloren gaan. En daarom, verschillende keren wijst de apostel er op; Timotheus, houdt in gedachtenis dat Christus uit de doden is opgewekt. Het gaat in de kerk maar niet om aardse dingen. Het gaat maar niet om een bepaalde wijze van “zijn” hier op aarde. Maar om de eeuwige dingen. Uw ziel, uw eeuwig “zijn” is er mee gemoeid. En is het dat niet dat gaat leven, als het Woord kracht gaat doen in ons leven? Ik ben geschapen voor de eeuwigheid. Ik moet God ontmoeten. Mijn ziel moet gered worden.

Maar dat niet alleen; Timotheus en met hem alle dienaren moeten niet alleen het licht van de Schrift doen vallen over de leer aangaande de eeuwige zaligheid, maar ook over het leven van alledag. Het verkeerde in de levensopenbaring moet aangewezen, wederlegd en verbeterd worden. En ook dat is het nut van de Schrift dat die onderwijst, opvoedt in de rechtvaardigheid. Als we ons door de Schriften laten gezeggen, komt ook dat aan de orde; het leren, het oefenen van gerechtigheid. Waar Gods gebod als normerend wordt aanvaard, zal er ook de begeerte zijn om ‘recht en gerechtigheid te doen’. Dat brengt de vreze des Heeren met zich mee. De apostel roept er ook toe op: ‘jaag naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede, met degenen die de Heere aanroepen uit een rein hart’ (2:22).

In vers 17 van 2 Tim. 3 lezen we dan tot welk hoog doel dat alles dient. Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. De mens Gods ..... deze uitdrukking komt in déze brief alleen hiervoor en verder ook in 1 Tim. 6:11 waar we lezen ‘gij o mens Gods, vlied deze dingen’ (zoals het razen omtrent twistvragen en de geldgierigheid, de wortel van alle kwaad).

Mens Gods...., deze aanduiding doet denken aan het O.T.: ‘man Gods’. Zo werden Mozes en verschillende profeten wel genoemd. Zo kunnen we hier ook Timotheus zien als een man Gods, maar het mag ook breder gezien worden.

Het is de mens die God heeft leren kennen en leren dienen. Op die mens Gods moet het werk van Timotheus zich richten. Die mens Gods moet geleerd worden in het woord der waarheid, bij hem moeten dwalingen weerlegd en verbeterd worden en hij moet geoefend worden te leven in de rechtvaardig heid.

Het is de mens die staat in het ambt aller gelovigen, die door Timotheus als een getrouw dienaar bearbeid moet worden om toegerust te worden tot zijn taak.

De mens Gods, dat is een mens met wie God begonnen is. Een hoge titel. We zijn het van nature niet. We stonden in de staat der rechtheid in het beeld Gods; in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Profetisch, koninklijk en priesterlijk was er een volmaakt dienen. Maar het is er niet meer. Dat beeld is verbroken. Slechts in kleine overblijfselen nog in ons aanwezig. De mens Gods, dat is het ‘maaksel van God’. Daar is de levenwekkende kracht van God voor nodig geweest om zulk een mens te maken. Dan wordt het beeld van God in beginsel weer hersteld. En dat heeft een doel; het is een ‘geschapen zijn tot goede werken in Christus Jezus’. Want er is werk te doen. Ambtelijk werk te doen. Door degenen die er in het bijzondere ambt toe geroepen zijn. Maar ook breder in het ambt aller gelovigen.

En daar is toerusting voor nodig door hen die met het woord werken. Volmaaktelijk tot alle goed werk toegerust staat er. Opdat die mens Gods geheel en al zal worden toegerust. Gedurig weer heeft hij dat nodig. En die toerusting gaat diep, dat is maar niet het aanleren van een techniekje. Er moet veel geleerd worden.

Aangeleerd maar ook afgeleerd.

En gaat dan de weg omhoog? Wordt het dan: een steeds beter doen, totdat het werk uiteindelijk volmaakt gebeurt, totdat de Heere volmaakt wordt gediend? Als we het zo lezen, dan lezen we het verkeerd. Die volmaakte, die gehele toerusting ziet erop dat de mens Gods op allerlei manier en op alle terreinen wordt toegerust.

De toerusting is compleet, maar die mens wordt niet volmaakt en toch ook wel. Het staat er echt zo: opdat de mens Gods volmaakt zij. Nee het is geen perfectionisch heiligheids streven van de apostel hier. Weliswaar spreekt Paulus er ook elders duidelijk over dat het werk van de dienaren is ‘tot volmaking der heiligen, tot opbouwing van het lichaam van Christus. Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon van God, tot een volkomen man’ (Ef. 4:12,13). Maar die heiligen zijn dan niet zo dat ze de HEERE volkomen dienen zonder tekort en zonder zonde. ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?’ De oude mens blijft een levenslange werkelijkheid. Een strijd die we nooit te boven komen. Het goede dat je wilt doe je niet. ‘We struikelen dagelijks in velen‘ (Jak. 3:2). Maar dan wordt wel beoefend wat Paulus zo krachtig aanbeveelt ‘jaag naar gerechtigheid, geloof, liefde, vrede, met degenen die de Heere aanroepen uit een rein hart‘ (2:22). Zelf zegt hij er dit van: ‘niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben, maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik ook van Christus Jezus gegrepen ben’ (Filip. 3:12).

Nog niet en toch ook al wel. En toch volmaakt. Ja de apostel léért het zelfs ook zo: ‘Gij zijt volmaakt in Hem, in Christus Jezus’ (Kol. 2:10). Het hoort tot de opdracht van de verkondigers om ‘een iegelijk mens volmaakt te stellen in Christus Jezus’ (Kol. 1:28). Te doen zien dat een mens in Hem volmaakt kan zijn. Dat is maar geen aanzeggen zondermeer. Maar dat is het geheim dat Christus Jezus hun woorden daar voor ook gebruikt en Zichzelf zo een gemeente heerlijk voor stelt, heilig, onberispelijk, zonder vlek of rimpel (Ef. 5:27). Het is alles uit Hem.

Door de beoefening van het geloof mag het gekend worden. En wat is zulk een mens Gods dan gelukkig. Niet met zichzelf. Maar met Zijn Heere en Meester. Ziende op zichzelf, enkel tekort, hij is het onwaardig, maar ziende op Hem; hoe groot is Hij. Hij zal eeuwig de ere ontvangen. In Hem heeft die mens Gods alles. O hoe groot is Gods gave. ‘Hij is ons geworden wijsheid van God, rechtvaardigheid, en heiligmaking en verlossing’ (1 Kor. 1:30). Dan kan het ook niet anders dan dat er geroemd wordt in de Heere alleen. En dan doet het ook verlangen naar het eeuwig zijn bij en met de Heere. Verlost van zonde, verlost van jezelf en volmaakt toegerust om Hem volmaakt te dienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 2003

Bewaar het pand | 16 Pagina's

TOESPRAAK N.A.V. 2 TIM. 3:16b en 17

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 2003

Bewaar het pand | 16 Pagina's