Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN BIJ EEN RAMP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN BIJ EEN RAMP

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hebben in deze afgelopen week de berichten gehoord en de beelden gezien... Het onvoorstelbare heeft plaatsgevonden. Een zee-beving in de Indische Oceaan die wellicht aan meer dan 144.000 menselijke levens in de kustlanden van Zuidoost-Azië een einde heeft gemaakt. “Wat het menselijk leed betreft mogelijkerwijs de grootste natuurramp uit de geschiedenis van de mensheid...” Zo is deze catastrofe inmiddels al genoemd.

Tienduizenden doden dus, duizenden nog steeds vermist, miljoenen mensen dakloos. Slachtoffers in Sri Lanka, ooit een Nederlandse kolonie. Heel veel slachtoffers ook op het Indonesische eiland Sumatra, vooral in de provincie Atjeh. Daar heeft Nederland ook ooit geschiedenis geschreven. Slachtoffers in India en in Thailand, in Birma en in Bangla Desh. Tot overmaat van ramp dreigt er inmiddels een nieuwe oorzaak van veel doden: het ontstaan van epidemieën tengevolge van besmettelijke ziekten en zelfs het verhongeren van mensen. Miljoenen mensen hebben dringend behoefte aan noodhulp. Maar de schaal van de ramp is op veel plaatsen te groot voor een efficiënte organisatie ervan.

Degenen onder ons die bijna 52 jaar geleden de watersnoodramp in Zuidwest-Nederland hebben meegemaakt, kunnen iets aanvoelen van de ontreddering en verbijstering die een dergelijke ramp meebrengt. Maar verder zijn wij, denk ik, nauwelijks in staat ons iets te realiseren van al dat leed bij al die miljoenen verre naasten. Juist in deze dagen was ik bezig een preek voor de oudejaarsavond voor te bereiden. Uit Jeremia 9. Daarbij stuitte ik op het 21e en 22e vers. Het zijn woorden die nu een actuele duiding krijgen: “De dood is geklommen in onze vensters. Hij is in onze paleizen gekomen. Om de kinderen uit te roeien van de wijken en de jongelingen van de straten. (...) Een dood lichaam des mensen zal liggen als mest op het open veld en als een garve achter de maaier, die niemand opzamelt.” Zo is de werkelijkheid op dit moment in de kustgebieden van de genoemde landen. En dan niet één lichaam maar vele duizenden tegelijk. Na enkele dagen zelfs niet meer te identificeren... Het is een werkelijkheid met een bijna apocalyptische lading.

Het is op zichzelf niet verkeerd om te proberen ons te verplaatsen in de situatie van deze onze medemensen. Maar beter en vruchtbaarder is het om ons te bezinnen op de vraag wat dit alles ons te zeggen heeft. De verre afstand tot die gebieden mag geen excuus zijn ons daaraan te onttrekken. Trouwens - wat is tegenwoordig ver weg? De moderne mogelijkheden van vervoer en de huidige communicatiemedia brengen ons de verste gebieden dichtbij. Inmiddels is een deel van de aan de dood ontsnapte Nederlandse toeristen weer terug in eigen land. Met de verhalen van hun verschrikkelijke ervaringen.

Wat wil dit alles ons zeggen? Het zou kunnen zijn dat we heimelijk denken dat de inwoners van die landen een groter schuld bij de Heere hebben dan wij. Zijn het immers voor een groot deel geen aanhangers van andere wereldgodsdiensten? Staan en stonden zij niet ver af van de leer die naar de godzaligheid is? Heidenen, noemen we ze misschien. Totaal vreemd van de ware God. Diepweg zou het kunnen leven in ons hart: wij zijn beter dan zij.

Er was ook eens een ongeluk gebeurd in Jeruzalem. Het was in de dagen dat de Heere Jezus op aarde was. De toren van Siloam was omgevallen. Misschien door oudendom, misschien door een ondeskundig uitgevoerde reparatie. Maar het was zo. En achttien mensen waren onder de brokstukken bedolven. Toen hun lichamen te voorschijn werden gehaald, toen bleken ze niet meer te leven. De Heere Jezus, die de harten van de mensen kende, doorzag ze. “Meent ge dat dezen schuldenaars waren boven alle mensen die in Jeruzalem wonen?” Dat was kennelijk de algemene reactie. “Neen zij. Maar indien gij u niet bekeert, zo zult ge allen desgelijks vergaan!” [Luk 13]. Dat is de les van dit alles.

waarom?

Ondertussen levert een dergelijke ramp vragen van alerlei aard op. Vragen naar het ‘hoe’ en ‘waarom’. Hoe is het toch mogelijk dat deze en dergelijke dingen gebeuren? Oorlogen en terroristische aanslagen hebben al zoveel slachtoffers tot gevolg. Dan betreft het wat mensen elkaar aandoen. Maar nu dit natuurgeweld... Met zoveel ‘onschuldige’ slachtoffers! Waarom? waarom? Al met al: vragen naar het Godsbestuur. Het zijn de vragen die ook klinken bij het noemen van aardrijkskundige namen als Verdun, leper, Auschwitz, Hiroshima, Srebrenica, Darfur.

Vragen die evenzeer naar boven komen als jonge of oude mensen omkomen in het verkeer, bijvoorbeeld als hun auto van de weg raakt en verbrandt. Of als een klein kind bij het spelen op straat onder een auto raakt en overlijdt. Enzovoort, enzovoort... De vraag: ‘Waarom komt God niet tussenbeide? Waarom bewaart hij niet voor al dat leed?’

Bekend is de titel van het boek van de Amerikaanse rabbijn Harold Kushner: ‘Als ’t kwaad goede mensen treft’. Het werd een bestseller in de jaren tachtig. In nog geen vier jaar waren er van de Nederlandse vertaling meer dan 100.000 exemplaren verkocht. Kushner schreef zijn boek na een bittere ervaring: het sterven van zijn zoontje Aaron na een ernstige ziekte. Het is een boek over het thema ‘God en het lijden’. Kushner verwerpt de almacht van God met het argument dat zo’n idee het lijden alleen maar verzwaart. Het is niet God, aldus Kushner, die het kwade zendt. Het kwaad overkomt de mens. Het behoort tot de toevalligheden van het menselijke bestaan. God kan het ook niet helpen wanneer het kwaad goede mensen treft. Hoogstens kan hij in het leed dat mensen treft, proberen enigszins bij te staan.

Het brengt me bij een klein boekje dat enkele maanden geleden verscheen. Het draagt een titel die wel op die van Kushner lijkt, maar daaraan helemaal tegengesteld is. Niet ‘Als het kwaad goede mensen treft’, maar ‘Als het goede slechte mensen treft’ (De Banier, Utrecht; ISBN 90-336-05600; € 3,95). Het een vertaling uit het Engels. De schrijver is een zekere dr. John H. Gerstner. Hij leefde van 1915 tot 1996 en was meer dan 30 jaar als hoogleraar kerkgeschiedenis verbonden aan het Amerikaanse Pittsburgh Theological Seminary. Hij was een groot kenner van het werk van Jonathan Edwards en publiceerde naast veel andere boeken ook het een en ander over diens theologie.

Gerstner heeft het aangedurfd dit boekje te schrijven over de problematiek rond het lijden. Hij is daarmee niet de eerste, maar de manier waarop hij dat doet, is wel opvallend. Hij heeft de moed deze vragen te benaderen vanuit een totaal andere richting dan doorgaans gebeurt. Hij heeft zijn uitgangspunt genomen in het Woord van de Heere. De vraag Wie God is, kan naar zijn mening slechts ontleend worden aan wat de Heere over Zichzelf zegt. Daarmee heeft hij tegelijkertijd de moderne godsbeelden onder de kritiek gesteld.

“Verdriet en lijden brengen een dilemma met zich mee. Filosofen beweren doorgaans: als God goed is, dan is Hij niet almachtig en als Hij almachtig is, dan is Hij geen goede God. Lijden, zo stellen zij, is niet te verenigen met een almachtige, ons goedgezinde godheid. Als God zowel goed als almachtig was, zou Hij het lijden nooit toestaan. En omdat lijden en verdriet daadwerkelijk voorkomen, is Hij òf niet goedwillend, òf niet almachtig.”

In antwoord daarop brengt Gerstner het element van de zonde ter sprake. Evenals lijden en verdriet in de wereld voorkomen, zo bestaat ook de zonde. Zonde is het schenden van de wet van God. Het is een misdaad die gestraft moet worden. God straft ook die misdaad. Hij doet dat allereerst hier en nu. Het lijden en het verdriet dat mensen overkomt, heeft met die straf op de zonde te maken. “Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden.” Deze laatste uitdrukking is wel niet in dit boekje te vinden, maar de gedachte erachter des te meer.

Gerstner poneert nu zijn stelling dat niet zozeer verdriet en lijden het eigenlijke probleem van de mensheid vormen, maar de vreugde en het genieten. Immers, hoe is het eigenlijk mogelijk dat God ons nog doet genieten en dat hij vreugde geeft in deze zondige wereld? Wie meent dat lijden en verdriet het echte probleem zijn, ontkent dat we ze verdienen. Zo wordt gedacht “door de van God losgeraakte mens.” Daartegenover zegt Gerstner dat het lijden in deze tegenwoordige tijd niet eens een voldoende vergelding is voor wat we verkeerd doen. We kunnen ons volgens hem zelfs afvragen: waarom zo weinig lijden? Waarom geeft God ons nog zoveel te genieten?

Natuurlijk is er wel de aanvechting van de mate van het lijden en de verdeling van het lijden over het geheel van de mensheid. Tot in de Bijbel toe horen we klagen door godvrezende mensen. Ik denk aan Asaf en aan Job. Maar voor degenen die de Heere vrezen, is het lijden niet langer een bestraffing, het is eerder een kastijding. De Heere kastijdt degenen die Hij liefheeft. Hij bedoelt ermee dat ze zich oefenen in de onderwerping aan Hem.

genadetijd

Nadruk legt de schrijver op de gave van de genadetijd. God wil dat we ons afkeren van de zonde en dat we ons naar Hem wenden. Met dat doel brengt Hij lijden en verdriet in het leven van goddelozen. De Heere is heilig en machtig. Maar Hij is ook genadig, zo beklemtoont de schrijver tenslotte. God is tot het betonen van Zijn genade niet verplicht. Tot het handhaven van Zijn rechtvaardigheid is Hij wel gehouden. Dat is Hij verplicht aan Zijn eigen God-zijn. “Er moet rechtvaardigheid geschieden. Zonde moet veroordeeld worden. Dit betekent voor de zondaar een eeuwige ondergang. Hij moet verdoemd worden, omdat God onverbiddelijk heilig en rechtvaardig is.”

Maar nu heeft de Heere Zelf een weg geopend om absolute rechtvaardigheid en oneindige genade met elkaar te verenigen. Het is door Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. Wie in Hem gelooft, zal leven. Dat leven, het eeuwige leven, is alle lijden en verdriet te boven!

Het boekje loopt zelfs uit op een dringend appèl: ‘Volkomen genade en volkomen recht vaardigheid worden u, dierbare lezer, hier en nu aangeboden in het Evangelie van de Gekruisigde. (...) God heeft u gespaard. Niet om u te verdoemen, maar om u te redden van de ondergang...’

Dr. Gerstner schreef een beknopt maar veelzeggend boekje. Ik beweer niet dat in dit korte bestek alle vragen worden beantwoord. Maar wel dat er een bijbelse, eerlijke en troostvolle boodschap wordt verwoord. Een betere boodschap dan Kushner in zijn aangrijpende maar troosteloze boek.

De vraag voor u en mij is niet of God het wel goed doet. Zo gemakkelijk komen wij tot de gedachte dat wij het wel beter zouden doen. Met zulke gedachten halen wij de heilige God naar beneden en ontkennen we Zijn soevereine God-zijn. God is God! Zo wil Hij erkend zijn. Dat heeft ook iemand als Job moeten leren. Lees het antwoord dat Job ontving uit het onweer toen de Heere hem voor Zich daagde. Job moest leren dat God de Schepper is, de Soevereine! “Zie, ik ben te gering. Wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond!” [Job 38 & 39].

De Schotse prediker Thomas Boston heeft ook geweten wat het is dat Gods weg vragen oplevert. Hij schreef er een boekje over: ‘Het kromme in het levenslot’. Ik eindig nu met het slot uit dat boekje. “U hebt veel gehoord over het kromme in het levenslot. Hoe uitstekend het is in kommervolle omstandigheden nederig van geest te zijn. Het gaat de trotsheid des harten te boven, al is het dat die gepaard gaat met eer en voorspoed. U bent opgeroepen om u te vernederen in uw vernederende omstandigheden en u bent in dat geval verzekerd van een verhoging. Tot besluit wil ik nog opmerken dat wij ervan verzekerd kunnen zijn dat God tenslotte de hovaardigen als een pottenbakkersvat zal verbrijzelen, al zijn zij nog zo hoog verheven, en dat Hij de nederigen, al zitten zij nu nog zo in de laagte, in triomf zal verhogen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 2005

Bewaar het pand | 16 Pagina's

VRAGEN BIJ EEN RAMP

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 2005

Bewaar het pand | 16 Pagina's