Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BELIJDENIS VAN EEN GEBROKEN KERK (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BELIJDENIS VAN EEN GEBROKEN KERK (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De belijdenis van Dordrecht is vooral de belijdenis aangaande het leerstuk van de eeuwige verkiezing tot zaligheid. In hun prachtige belijdenistaai hebben onze vaderen de verkiezing omschreven als: “een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij voor de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger dan anderen, maar in de algemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijk geslacht (...) naar het vrije welbehagen van Zijn wil, tot de zaligheid, louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus.” We vinden deze uitspraak in hoofdstuk I, paragraaf 7 van de Dordtse Leerregels.

In de stilte van de eeuwigheid, voordat er nog iets van de schepping uit de handen van de Heere was voortgekomen, had de heilige God Zich dus al voorgenomen dat Hij verloren mensen wilde redden van het verderf. Zo luidt immers de belijdenis van de kerk.

De vraag komt op: hoe wisten ze dat in Dordt zo stellig? Hoe was het mogelijk dat de vaderen van Dordt zo rechtuit konden schrijven over deze dingen die behoren tot de verborgen raad van God? Het enig goede antwoord is: dat ontleenden ze aan niets anders dan aan het Woord van God. De Heere Zelf heeft het ons geopenbaard. In diezelfde paragraaf 7 lees ik: “Gelijk geschreven is...” En dan volgen enkele woorden uit Gods eigen Woord. Met name uit Paulus’ brieven aan de gemeenten van Efeze en Rome. De Heere heeft Zijn kerk niet in het ongewisse gelaten wat ten grondslag ligt aan de zaligheid van zondaren: het is de genadige verkiezing van eeuwigheid.

De bron van die genadige verkiezing is het welbehagen van God. Geen hoedanigheden van mensen, geen prestaties of kwaliteiten liggen hieraan ten grondslag, ook niet het feit dat de Heere van te voren hun geloof al voorzag. Maar het is alleen genade. Tegenover de Remonstranten beleed de kerk in 1619: de Heere verkoor niet uit geloof, maar tot geloof. Dat wil zeggen: de verkiezing heeft z’n oorzaak niet in het geloof, maar het geloof komt voort uit de verkiezing. Immers, “er geloofden er zo velen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven.”

tweevoudig besluit

Maar er staat meer in de Dordtse Leerregels. Die spreken namelijk niet alleen over de verkiezing van eeuwigheid, maar evenzeer van de verwerping van eeuwigheid. Sommigen komen in de tijd tot het geloof, maar anderen niet. Hoe komt dat? Dat komt uiteindelijk, zo erkennen de vaderen, omdat God van eeuwigheid af besloten heeft de ene mens het geloof te geven, als blijk van Zijn barmhartigheid, maar de andere mens niet, als blijk van Zijn rechtvaardigheid. In de lijn van Calvijn in diens Institutie wordt hier de zogenaamde dubbele predestinatie beleden. Gods besluit tot verkiezing heeft een donkere keerzijde, de verwerping. En zoals de verkiezing van eeuwigheid is, zo is dus ook de verwerping van eeuwigheid. Ook hiervan geldt dat “Gode al Zijn werken van eeuwigheid bekend” zijn.

De Leerregels spreken over dit tweevoudige besluit van verkiezing en verwerping als “die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen”. Ze bevinden zich allemaal in een gelijke staat voor God, namelijk de staat van hun verlorenheid. Maar de soevereine God maakt onderscheid. God is immers God... Hij heeft niet alle mensen verkoren, maar sommigen “gaat Hij voorbij”, namelijk degenen die Hij naar Zijn rechtvaardig welbehagen besloten heeft in de algemene ellende te laten, in die ellende namelijk waarin ze zich door hun eigen schuld hebben gestort. Hier blijkt de Heere te zijn een “verschrikkelijke, onberispelijke en rechtvaardige Rechter en Wreker” [I, 15].

Roept zo’n voorstelling van zaken geen weerstand op? Strijkt deze belijdenis niet tegen alle haren van menselijk besef van eigenwaarde in? Ja, dat doet ze zeker. Dat was wel gebleken in het conflict met de Remonstranten. Dat ging immers juist over deze zaken. Maar desondanks houden de Leerregels aan deze waarheid vast. Ze is immers in Gods Woord helder en onweerlegbaar geopenbaard. Erkend wordt aan het slot van I, 6 dat de verkeerde, onreine en onvaste mensen dit eeuwige besluit van de Heere verdraaien tot hun eeuwig verderf. De heilige en Godvrezende zielen echter geeft het een onuitsprekelijke troost [I. 6].

In zijn boek over de Leerregels gaat dr. Verboom uitvoerig in op dit deel van de belijdenis. Hij noemt de leer van de verwerping “de kwetsbare steen in het gebouw van de predestinatieleer van Dordt.” Het is toch maar zo, aldus dr. Verboom, dat Dordt zegt dat God van eeuwigheid besloten heeft het zaligmakende geloof en de genade van de bekering aan sommige mensen niet te geven. Ik neem nu maar letterlijk over wat de schrijver daarna zegt: “Zoals de Schrift veel beweeglijker, veel meer betrokken op de historie over de verkiezing spreekt dan hier gebeurt, zo is dat ook het geval met de verwerping. Gods verkiezing wil zeggen dat Gods keus altijd aan onze keus voorafgaat. Van Gods verwerping moet gezegd worden dat Gods keus na onze keus komt. Daarom heeft God van eeuwigheid besloten. God houdt de verharding van de mens heel lang vol, maar er is een grens. Als die grens bereikt is, reageert God met Zijn verwerping. Zo is Zijn eeuwig besluit” [221].

Schriftgetuigenis

Dr. Verboom keert de dingen dus om. Terwijl de gereformeerde belijdenis zegt, dat ongeloof en onbekeerlijkheid ten diepste terug te voeren zijn op het eeuwige besluit van God, zonder overigens de Heere te maken tot “de auteur van de zonde”, zegt dr. Verboom: Gods keus komt na onze keus. Let wel: hij zegt dat niet van de keus tot het geloof, maar wel van de keus tot het ongeloof. God verwerpt die Hem verwerpt. De Heere wacht eerst af wie Hem afwijst en volhardt de mens daarin, dan reageert de Heere met Zijn verwerping. Aldus dr. Verboom.

Dat is een andere voorstelling van zaken dan de Dordtse vaderen in de Schriften hebben gelezen. Die ze terecht zo aan Gods eigen Woord hebben ontleend. Hoe komt het dat aan de één wel het geloof wordt geschonken en dat de ander volhardt in het ongeloof?

Hier geldt het diepe woord uit Romeinen 9: “Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil en verhardt dien Hij wil.” De apostel besefte ook wel dat dit een aanstootgevende waarheid is; hij vervolgt immers: “Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot degenen die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt ge mij alzo gemaakt?” Dan vervolgt Paulus met het voorbeeld van de pottenbakker. Heeft deze niet de bevoegdheid, de beschikkingsmacht, om uit een en dezelfde klomp klei te maken “het ene vat ter ere en het andere ter onere?”

Het is een ontzaglijk woord, vol van de soevereiniteit van de heilige God, als de apostel daarna schrijft over “de vaten der barmhartigheid die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid” en anderzijds over “de vaten des toorns, tot het verderf toebereid.” Zo heeft de eeuwige God Zich geopenbaard. Zo is Zijn handelen. God is God...

Het is trouwens niet alleen de apostel Paulus die op deze wijze schrijft. Ik denk aan het woord van Judas, de broeder des Heeren. In het vierde vers van zijn brief lezen we dat sommige mensen zijn ingeslopen, zij die de genade van onze God veranderen in ontuchtigheid en die God en Christus verloochenen. Van hen geldt dat ze “tot ditzelfde oordeel van te voren opgeschreven zijn.” Het was dus al beschreven in Gods boek.

Ook de apostel Petrus is in deze diepe dingen niet onduidelijk. In het tweede hoofdstuk van zijn eerste zendbrief schrijft hij enerzijds over de heerlijkheid van Gods genade. Gods welbehagen is geopenbaard in het leggen van de uiterste Hoeksteen in Sion. Het is de uitverkoren en dierbare Hoeksteen Christus. Dan volgt dat bekende woord: “U dan, die gelooft, is Hij dierbaar. ..” Dat schrijft de apostel tot hen die hij vervolgens noemt: “een uitverkoren geslacht, (...) een heilig volk, een verkregen volk...” Hier spreekt alles van Gods verkiezend welbehagen. Maar er is ook een andere zijde. Petrus spreekt vervolgens over degenen, voor wie die Hoeksteen is tot een steen des aanstoots en een rots der ergernis, “degenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn.”

Hier wordt een aangrijpende werkelijkheid onder woorden gebracht. Bij het lezen van dergelijke woorden komen onmiskenbaar allerlei vragen boven. En we voelen dat hier eeuwige en voor ons verduisterde verstand onbevattelijke dingen aan de orde zijn. Maar desondanks moeten we erkennen: het Schriftgetuigenis is niet onduidelijk. Het is een getuigenis waarvoor we moeten buigen. In de eeuwige raad van God zijn alle dingen besloten. Daarin hebben ook het verderf van de mens, zijn ongeloof en zijn verharding een plaats. De Heere heeft Zich van de weigerachtigheid en de opstand van de onbekeerlijke mens niet afhankelijk gemaakt. Het was alles al in Zijn raad bepaald. En daarom is het onjuist en onschriftuurlijk en ongereformeerd, wat dr. Verboom beweert, als zou in het stuk van de verwerping Gods keus na onze keus komen.

Aan de stelling van dr. Verboom ligt een bepaalde redenering ten grondslag. Daar zou ik de volgende keer nog op in willen gaan. Ik vraag me namelijk af of hij niet in dezelfde fout vervalt als die hij aan anderen verwijt. Hiermee hangt samen de vraag of de leer van de verwerping wel kan samengaan met de prediking van het Evangelie aan allen en een ieder.

Hoe dat ook zij - de leer van de eeuwige raad van God is ons in het Woord van God geopenbaard. Deze leer moet ook nog “ten huidigen dage (...) voorgesteld worden met de geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heilige Naam en tot een levendige troost van Zijn volk” [I, 14].

N.a.v.: Dr. W. Verboom, De belijdenis van een gebroken kerk. De Dordtse Leerregels - voorgeschiedenis en theologie. Uitgeverij Boekencentrum te Zoetermeer. ISBN 90-239-1064-8. Paperback. 320 pag. Prijs22,50.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's

DE BELIJDENIS VAN EEN GEBROKEN KERK (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's