Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JODOCUS VAN LODENSTEIN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JODOCUS VAN LODENSTEIN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van het boek “Uyt-spanningen” van Jodocus van Loden-stein wil ik enkele dingen schrijven over zijn leven, over het verschenen boek en over het sterven van Van Lo-denstein.

Leven

Jodocus van Lodenstein leefde van 1620-1677. Hij werd in 1620 op 6 februari te Delft geboren als zoon van de burgemeester van die stad. Hij stamde dus uit de aanzienlijke burgers en regentenklasse. In die tijd heerste in Delft een klimaat waarin de verdere doorwerking van de reformatie in leer en leven gestalte kreeg. In de familiekring werd ook gestreefd naar nadere reformatie. Door de uitoefening van tucht en door waarschuwingen tegen kermis en zondagsontheiliging was er invloed van de kerk op het maatschappelijk leven van Delft. Van Lodenstein studeerde te Utrecht en Franeker. Hij heeft ondermeer van Voetius onderwijs ontvangen. Voetius legde er sterk de nadruk op dat het vasthouden aan de rechtzinnige leer onlosmakelijk verbonden moest zijn met een godzalige levenswandel. Voetius pleitte voor de oefening der godzaligheid. Hieruit is te verklaren dat ook Van Lodenstein sterk het verband legde tussen de gereformeerde belijdenis en de ware godsvrucht. Hij werd predikant te Zoe-termeer in 1644 op 24- jarige leeftijd. Hij gaf te Zoetermeer leiding aan een gezelschap, waarin nader werd ingegaan op de gehouden preek. Hij werd predikant te Sluis in 1650. Hier begon hij met dichten. Van Lodenstein werd predikant te Utrecht in 1653, waar hij 24 jaar heeft mogen arbeiden. Tijdens zijn verblijf te Utrecht brak het rampjaar 1672 aan. Nederland kwam in oorlog met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen. Dit had grote gevolgen voor de stad Utrecht. Van Lodenstein heeft te Utrecht de Franse bezetting meegemaakt. De stad Utrecht viel immers in handen van de Fransen. De Utrechtse Dom werd opgeëist voor de roomse eredienst. Altaar en heiligenbeelden werden de kerk weer ingedragen. In de dom waar Voetius en Lodenstein zovele malen gepreekt hadden, waar het zuivere Woord Gods had geklonken, waar de reformatie vaste voet had gekregen, werd nu de mis weer opgedragen. Toen de Fransen genoodzaakt werden naar hun land terug te trekken, wilden zij de stad Utrecht in brand steken. Dit werd met een hoge som geld afgekocht. Utrechtse burgers moesten borg staan voor dat geld en werden daarom in gijzeling meegevoerd. Onder hen was ook Jodocus van Lodenstein. Tijdens deze ballingschap heeft hij gedichten vervaardigd. Gedichten die tot op de dag van vandaag gewaardeerd worden. Na een ballingschap van drie maanden keerde Van Lodenstein weer terug in Utrecht. In de preek die hij toen hield over Ezechiël 37: 7 en 8 zegt hij ondermeer: “Helaas.... men voelt geen pijn, men weigert de tucht aan te nemen, men maakt het aangezicht harder dan een steenrots, en men weigert zich te bekeren; dus blijft men arm en men handelt zottelijk.” In 1674 heeft een hevige orkaan het schip van de dom doen ineenstorten. Van Lodenstein ging gebukt onder het droeve verval van zijn tijd. Hij was een boeteprediker en legde de vinger bij de verwording van land en kerk. Dat blijk duidelijk uit zijn bekende werk Beschouwinge van Sion ofte Aandachten en Opmerkingen over den tegenwoordigen toestand van ’t Gereformeerde Christen Volk. Van Lodentein riep de overheid op de zonden niet te tolereren. Hij riep de overheid ook op tot het uitschrijven van biddagen. De zonden in de kerk werden ook niet ontzien. Tevens legde hij de vinger bij de traagheid van de predikanten en bij een geesteloze prediking. Zijn nauwgezetheid bracht hem in gewetensconflict ten aanzien van de zijn inziens verwereldlijkte bediening van het sacrament van het Heilig Avondmaal. Zijn medebroeders verdroegen hem daarin en namen zijn dienst waar. Van Lodenstein was niet alleen een rechtzinnig prediker, maar leidde ook een godvruchtig leven.

Uyt-spanningen

Dit boek van Van Lodenstein is opnieuw uitgegeven. Het bevat ruim 130 liederen van de hand van Van Lodenstein. In de zeventiende en achttiende eeuw is het vaak herdrukt. De moeder van Carolus Tuinman zei dat een christen genoeg heeft aan de Bijbel, de werken van W. a Brakel, de Psalmen Davids en de gezangen van J. van Lodenstein. Dat was honderd jaar na het ontstaan van deze gedichten. Sinds de eerste helft van de 19eeeuw zijn ze nooit weer uitgegeven. Nu is er al enige tijd geleden weer een uitgave verschenen. Het is een kloek boekwerk geworden. Tien docenten Nederlands van diverse reformatorische scholen hebben er zeventien jaar lang aan gewerkt. Bekende gedichten komen er in voor zoals: “Hoog! Omhoog! Mijn ziel, naar boven”, “Diepe kolken, nare gronden”, “Heil’ge Jesu! Hemels voorbeeld!” Van Lodenstein zouden we een zanger en een zuch-ter kunnen noemen. Vrolijk zingen en weemoedig zuchten wisselen elkaar af. Van Lodenstein laat in zijn liederen uitkomen dat geloof en de levenspraktijk met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Veel liederen zijn meditatieve beschouwingen op zijn preken. Allen die hun medewerking hebben verleend aan de heruitgave van de liederen van Van Lodenstein mogen we dankbaar zijn voor hun werk. De gedichten van Van Lodenstein met de erbij behorende melodienotaties zijn weergegeven met uitvoerige aantekeningen en een kort nawoord en een uitgebreide literatuuropgave. Het geheel is een wetenschappelijke editie geworden. De werkgroep die aan dit boek heeft gewerkt heeft een tweeledig doel gehad: de gereformeerde gezindte een leesbare, toegankelijke uitgave bieden, maar ook een wetenschappelijk verantwoorde editie te maken. Misschien zou het wenselijk zijn een bloemlezing te maken uit het nu gepubliceerde werk zo nodig aangepast qua taalgebruik aan onze tijd om het geschikter te maken voor een wat breder publiek. Maar nogmaals, we hebben alle waardering voor het kloeke werk dat nu verschenen is. Zangkoren zouden er bijvoorbeeld gebruik van kunnen maken. Ik vrees dat er soms liederen gezongen worden die qua inhoud niet in de schaduw kunnen staan van de liederen van Van Lodenstein.

Achterin het boek zijn de titels van de geschriften van Van Lodenstein opgenomen, een literatuurlijst, een register met de beginwoorden van de gedichten en een melodieregister.

Sterven

Jodocus van Lodenstein heeft een indrukwekkend sterfbed mogen hebben. Hij werd op zijn sterfbed bezocht door een man die tot hem sprak: “U ligt nu voor de eeuwigheid, en gevoelt u nu Gods genade?” Van Lodenstein gaf hem het volgende antwoord: ‘Ik voel niets, maar ik weet dat in de Heere Jezus Christus de volheid van genade is, en ik leg mij neder op dat zoutverbond, dat onveranderlijk is.” Van Lodenstein lag daar als een arme zondaar. Hij steunde alleen op de onwankelbare trouw van God en op Zijn onbegrijpelijke, eeuwige zondaarsliefde. Op zijn sterfbed was Van Lodenstein onderworpen. Toen men hem vertelde dat er gevreesd werd voor koud vuur aan zijn lichaam en andere smarten, zei hij: “Wat mogen de doktoren van mij zeggen? Daar is immers niet aan gelegen of het met mij beter of erger is. Het is mij toch evenveel hoe de Heere het wil, als ik maar mag doen en lijden wat Hij wil.” Zo mocht hij zich aan de Heere overgeven. De derde nacht voor zijn dood zei hij: “Ik ben een ellendige ziel; ik ben arm, blind en naakt, en een waar voorwerp voor de Heere Christus.” Toen men hem verteld had dat iemand dodelijk ziek was en in grote armoede verkeerde gaf hij opdracht alles te geven wat deze persoon ontbrak: “want waartoe heb ik anders mijn geld en goed?” In de laatste avond of nacht van zijn leven zei hij: “God zal zeggen tot zijn dienstknecht: mijn zoon! Keer tot stof, waaruit gij zijt genomen. En mijn ziel zal gaan tot God, als tot haar oorsprong; en daar zijnde zal ik Hem onmiddellijk genieten.” Even later zei hij: “Ik ben als een gespeend kind voor God. Ik ben niet en ik heb waarlijk geen wil. Nog even later zei hij: “Is dit sterven? Zo sterf ik wel gemakkelijk.” En hij genoot alzo de vrucht van zijn godvruchtig leven, hetwelk voor hem geweest was een gestadig pogen om de zonden af te sterven, daar men aan de andere kant wel mag denken aan die spreuk: sterven valt hem wonder-zuur, die sterven leert in ’t stervensuur. Zijn allerlaatste woorden waren: “Ik ben zeer vol van gedachten.” Of zoals anderen opschreven: “Mijn ge drie uur op de leeftijd van 57 jaar en zes maanden. Zo mocht hij ingaan in hemelse heerlijkheid.

N.a.v. “Uyt-spanningen”, Jodocus van Lodenstein, gebonden, 664 blz., €49,95, Uitgeverii De Banier, Utrecht, ISBN 90-336-0584-8

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's

JODOCUS VAN LODENSTEIN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's