Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onzalige ruil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onzalige ruil

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Mijn volk heeft twee boosheden begaan; Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.

Een bekende uitdrukking van Luther luidt: de zalige ruil. Wat hij daarmee bedoelde? Dit: in Zijn grondeloze genade heeft Christus mijn zonde op Zich genomen en ik heb Zijn gerechtigheid ontvangen. Is dat geen wonderlijke ruil als Zijn gerechtigheid de mijne wordt en mijn zonde op Hem wordt geladen? Nu zouden we kunnen zeggen dat in de Bijbel ook sprake is van een onzalige ruil. Die vindt plaats wanneer we God en Zijn dienst vaarwel zeggen en Hem verruilen voor andere góden. Aan deze ongehoorde ruil heeft het volk van Juda zich schuldig gemaakt in de dagen van Jeremia. Door zijn prediking roept de Heere hen vanwege deze zonde tot verantwoording en klaagt Hij hen aan.

Hoe dat gebeurt? De profeet gebruikt hiervoor een aangrijpend en zelfs onthutsend beeld. Hij zegt dat het volk twee boosheden heeft begaan. Het eerste kwaad dat de inwoners van Juda begaan hebben, is dat ze de Heere, de Springader van het levende water, verlaten hebben. Hun tweede boosheid is dat ze in plaats van Hem te dienen zich tot de afgoden hebben gewend. De afgoden worden vergeleken met bakken die het volk voor zichzelf gemaakt heeft om water op te vangen. Maar het zijn gebroken bakken waarin geen water blijft staan.

Laten we ons het beeld proberen voor te stellen. Ergens in Israel welt een bron van levend water op uit de grond. Het is een fontein die altijd fris en helder water geeft. Maar in plaats dat de mensen dit water gebruiken, houwen zij uit de rotsbodem een waterbak uit, om in de regentijd het regenwater op te vangen. Als dit water lang bleef staan kreeg het een doffe grondsmaak. Bovendien kon de waterbak gaan scheuren, waardoor het water wegsijpelde en er alleen maar modder en drab overbleef. Daarom was het toch eigenlijk ondenkbaar dat een weldenkend mens zoiets zou doen. Niemand zou toch een bron van fris stromend water voorbij gaan en het drab uit de waterbak gaan drinken?

Nu wordt het verlaten van de levende God hier niet alleen ontmaskerd als dwaasheid, het is ook een teken van zorgeloosheid.

Hoe is dat met ons? Kennen wij de Heere als de Fontein van het levende water? Of leven we in geestelijk opzicht nog bij de bakken die we zelf hebben uitgehouwen, maar waar al het water uitloopt? Als dat zo is wordt ons beeld aangrijpend getekend in deze oude versregels:

Wij persen de druppels uit ledige zakken

Wij slurpen aan ’t slijk van gebroken bakken

En niet verre van ons daar ruisen en klaat’ren

Met lokkend geluid Gods levende waat’ren

Hoort gij dan niet...?

Ja, hoeveel keren heeft de stem van het levende water al niet in ons leven geklonken. Het wordt de hoogste tijd dat we ons door de stem van het Woord laten overtuigen, hoe dwaas en hoe levensgevaarlijk het is om zonder God verder te leven. Het wordt tijd dat we net als de verloren zoon tot onszelf komen en ontdekken hoe leeg en waardeloos de gescheurde bakken zijn die we voor onszelf hebben uitgehouwen. Het wordt vooral tijd dat we terugkeren tot Hem die de Bron van het levende water is.

Het beeld van het levende water roept ook nog een andere gedachte op. Helder, fris water gold in het oude Oosten namelijk als middel bij uitstek om onze brandende dorst te lessen. Nu spreekt de Schrift ook van een geestelijke dorst, een brandend verlagen naar God en naar de gemeenschap met Hem. Wat kan die dorst branden als iemand die de Heere vreest zich van God verlaten weet en het zicht op Gods vriendelijk aangezicht moet missen. We horen de psalmdichter daarover klagen als hij zegt: “O, God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in de dageraad, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water”. Maar juist dan laat de Heere verkondigen dat bij Hem een bron van levend water is. Daar wil Hij de dorst lessen van hen wier hart oprecht naar Hem verlangt. Daarom worden allen die dorsten genodigd om de toevlucht te nemen tot deze Heilsfontein. En van allen die ooit naar dit levende water gevlucht zijn, is er nooit iemand teruggekomen met de boodschap dat de Bron voor hem was opgedroogd.

Deze bron van heil heeft God geopend in de Heere Jezus Christus. Het levende water dat daaruit vloeit, spoelt alle zonden van een schuldverslagen mens weg. Daarom is het van levensbelang om, in de weg van de bekering, onze gebroken bakken te verlaten en te vluchten tot deze Springader van levend water. Eigenlijk zouden we onszelf geen rust mogen gunnen voordat we in deze Bron gereinigd zijn van al onze zonden en iets gaan verstaan van wat Luther bedoelde met die zalige ruil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's

De onzalige ruil

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's