Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN (4)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zitten nog steeds onder het gehoor van ds. H.F. Kohlbrugge, als hij preekt over het derde hoofdstuk van Genesis. De prediker is inmiddels zo’n tien minuten aan het woord en is bezig om zijn eerste punt verder te ontvouwen. Plaats: de grote dorpskerk van Vianen. Tijdstip: de avond van zondag 29 juni 1856.

In het eerste punt van de preek komen “’s mensen diepe val en moedwillige overtreding” aan de orde. Vorige keer schreef ik er over. Kohlbrugge schroomt niet om de zonde van de mens als schuld te tekenen. De oorzaak van de val ligt niet bij de Heere, maar ze ligt bij de mens zelf. De door God geschapen mens was niet tevreden met de plaats, de “stand” die de Heere hem gegeven had. Hij wilde als God zijn. En dat wil de mens nog!

waarheid

Het deel van zijn preek dat Kohlbrugge tot dusver uitsprak, was eigenlijk nog maar een inleiding. Nu komt hij bij zijn tekst. Het eerste vers van Genesis 3 spreekt over de slang die listiger was dan alle andere dieren. Bezeten door de duivel zelf spreekt de slang de vrouw aan met een vraag die de Heere verdacht maakt: “Heeft God ook gezegd...?”

Kohlbrugge begint met het voor de waarheid van Gods Woord op te nemen. Ook in zijn tijd al waren er allerlei stemmen uit liberale en Schriftkritische hoek die de Bijbel op de snijtafel legden. De theorieën van bronnensplitsing etc. zijn juist in zijn eeuw bedacht. Tijdens zijn studie in Utrecht zal de jonge Frits er terdege mee in aanraking zijn gekomen. Zijn eigen proefschrift over de Messiaanse betekenis van Psalm 45 had uit die hoek heel wat tegenstemmen opgeleverd. Desondanks moesten ze hem de doctorstitel toekennen, zelfs met het predikaat cum laude.

In de preken van Kohlbrugge behoort het niet tot het eerste front, maar als het erop aankomt blijkt hij pal te staan voor de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift. Kohlbrugge beseft maar al te goed dat, wanneer deze grondslag wordt weggenomen, het Woord van de Heere geen enkele zeggingskracht meer heeft.

Daarom laat hij aan het begin van deze preek met enkele zinnen ook op dit punt een duidelijk geluid horen. Het is naar zijn overtuiging een boodschap die door moet klinken, niet alleen tot het kerkvolk, maar tot in de academiën toe. Sprekend over dat eerste vers uit zijn teksthoofdstuk zegt hij: “Is dit waarheid of verdichting? Wie een Christen wil zijn en niet een Mohammedaan of ook een ongelovige, die bewijze dit allereerst daarmee, dat hij Gods Woord geheel voor Gods Woord houdt. Het is volkomen duidelijk, dat wij hier geschiedenis voor ons hebben. Het past de mens niet tot verdichting òm te werken wat door Gods Geest is geschreven als iets dat geschied is” [20].

Opvallend is de bewoording die Kohlbrugge hier hanteert: “het past de mens niet...” Eerder in zijn preek wees hij erop dat ‘zonde’ vooral dit is, dat de mens niet in zijn stand van schepsel blijven wil. ‘Zonde’ betekent: de mens is van zijn plaats af. Zijn plaats van schepsel tegenover de grote Schepper. Zijn plaats van gehoorzaam kind ten opzichte van zijn goddelijke Vader. Wel, datzelfde blijkt als de eigenmachtige mens het beter wil weten dan de Heere, die ons Zijn Woord gaf. Als die mens dat Woord eigenmachtig gaat beoordelen. Als hij gaat schiften tussen wat waarheid en wat verdichting is. Wanneer dat gebeurt, dan signaleert Kohlbrugge dezelfde tendens als die in het paradijs tevoorschijn kwam. De mens wil niet in zijn stand, niet op zijn plaats blijven. Echter, zo zegt Kohlbrugge scherp, “het past de mens niet...!” Want ondertussen krijgt de duivel zijn zin. “De verleider heeft de mens zeer zeker ver genoeg, als hij hem wijs kan maken, dat hij niet in het paradijs is geweest, ja dat hij in het geheel niet bestaat” [21]. Als de duivel het zover krijgen kan, dat de mens zijn schouder ophaalt bij de geschiedenis van Genesis 3, dan heeft hij opnieuw zijn zin. Ach, het is maar verbeelding en verdichting - dat wij komen uit het ongeschonden paradijs..., dat de mens door de duivel is verleid..., dat wij vrijwillig en moedwillig van God zijn afgevallen..., dat erso-wie-so een duivel zou bestaan... Waar Gods Woord dus zijn gezag verliest en waar de waarheid van dat Woord ontkend wordt, daar kan de verleider ongestoord zijn gang gaan.

verleiding en hoogmoed

Kohlbrugge neemt nu zijn hoorders bij de hand en leidt hen langs de beginwoorden van Genesis 3. Buitengewoon aangrijpende woorden zijn het. De prediker geeft er het grootst mogelijke gewicht aan. Dat gewicht wil hij op de zielen van zijn hoorders planten. Hij doet dat door vooral (opnieuw) het wezen van de zonde aan te wijzen.

Het eerste aspect dat hij aanwijst -hoe kan het ook anders in dit verband - is het kenmerk van de verleiding. Zo gold het in het paradijs. Maar zo geldt het nog. Als Kohlbrugge spreekt over het vreselijke gebeuren in het paradijs, bedoelt hij tegelijkertijd de actualiteit van de zonde aan te wijzen. Want de listen van de duivel zijn nog even groot. Zijn verleidelijke spreken heeft hij nog steeds niet verleerd. Op welk punt zoekt de boze de mens te verleiden? Kohlbrugge, over het effect bij Eva: “... haar zinnen werden afgetrokken van de eenvoud die in Gods gebod lag” [23], Waarom is de vrouw niet direct weggevlucht? Waarom heeft ze de slang niet de mond gesnoerd? Dat had toch van Eva verwacht mogen worden?! Kohlbrugge vlecht door zijn woorden heen een vermaning in de richting van Gods kinderen, wetend dat zij ook kinderen van Eva zijn. “Zijt gij verstandiger in de dingen Gods? Kent gij niet van kindsbeen af Gods gebod? Hoe eenvoudig is toch alles wat God zegt: Ik ben uw God. Ik heb u verlost. Ik zal voor u zorgen. Houd u aan Mij. Geloof alleen. Wees tevreden met uw stand!” [23].

Als nu Eva voor die verleiding al viel, wie is dan de gevallen mens? “Ach, wilden wij het allen voor Gods aangezicht weten, wat de droeve ondervinding ons immers leert! Voor de verleiding waren en zijn wij allen wat stro voor het vuur is. Hier kan de sterkste zichzelf niet bewaren. Welzalig hij, wien God genadig is!” [24]. Wees erop bedacht, zegt Kohlbrugge: tot op deze dag toe verdraait de duivel het goede Woord van God. Hij is een verleider die niet anders wil dan alles wat bij God is, op losse schroeven te zetten. “Waar God beslist spreekt, daar zet de duivel er een vraagteken achter. God zegt: zo is het! De duivel: zou het wel zo zijn?” [24].

Maar laten we de zonde niet slechts zoeken in de pogingen van de zijde van de duivel. De geschiedenis van Genesis 3 laat zien dat zijn verleidelijk spreken aansluiting vindt bij de mens. Zelfs bij de mens in de rechte staat. Wat blijkt dan vooral? Dat er in het hart van de mens hoogmoed schuilt. De voorstelling om als God te zijn, ondervindt immers directe bijval.

Het is op die menselijke hoogmoed dat Kohlbrugge nu wijzen gaat. “Wat de slang spreekt, dat maakt de mens blij en het vereert hem, en - de eerste stap op weg naar de val is gedaan! Wij voelen ons gevleid, wij worden trots en hoogmoedig, wij laten ons met de verleider in, en hij heeft reeds half gewonnen” [25]. Het wijst ons er opnieuw op dat wij mensen niet tevreden zijn met de stand, de plaats die de Heere ons gaf. De duivel weet dat maar al te goed.

“Hoe brengen wij die vrouw ten val? - Dat was de beraadslaging van de hel. En het antwoord was: wij brengen haar en de man ten val en doen met beiden wat wij willen, als wij hun de kennis van goed en kwaad bijbrengen, de waan van een hogere volmaaktheid dan die er gelegen is in het beeld Gods, van een groter bezit dan zij hebben bij het bewaren van Gods gebod, van een hoger genot dan zij deelachtig zijn in hetgeen God hun gegeven heeft, in de stand en de positie waarin Hij hen geschapen heeft” [28].

Het blijkt: de boze hoeft slechts even iets van het goede Woord van de Heere te verdraaien - en dat zelfs op een heel doorzichtige manier-en zie, daar valt de mens al. Omdat zijn verleiding ons precies geeft waar we op uit zijn. Wij willen wat zijn. En de verleider bedient ons op onze wenken. Ach, zegt Kohlbrugge, wij erkennen niet wie we werkelijk zijn en hoe we zijn. En we erkennen niet waar we zijn. Namelijk, van onze plaats af. Ons hoogmoedig hart wil groeien en heersen. Ja, zelfs als God zijn. Het is een en al hoogmoed... In dit verband denk ik aan het woord van de kerkvader Augustinus in een van zijn preken: “God is al nederig - en wij zijn nog hoogmoedig.”

kennis

Tegen het eind van zijn eerste punt wijst Kohlbrugge het dwaze van de zonde aan. De Heere roept welmenend tot de mens: “Mijn zoon, geef Mij uw hart!” Waarom toch, zo vraagt de prediker zich af, waarom toch wil ik dat niet? Waarom zoek ik toch daarin niet mijn rust? “Waarom geef ik het niet geheel en al Hem in handen, opdat Hij alleen mij verder gelukkig maakt? (...) Waarom zet ik mijn hart zo bereidwillig open voor de influisteringen van de duivel om mij te laten kwellen met zorgen, hoe ik datgene van mij afhoud, wat in mijn ogen kwaad is...?” Het is duidelijk dat Kohlbrugge met deze en dergelijke vragen zich inleeft in de aanvechtingen van Gods kinderen. De innerlijke strijd van de onheilige heilige. Die belijden moet dat hij het goede dat hij wil, niet doet en dat hij het kwade dat hij niet wil, toch doet! Kohlbrugge wijst hen de weg: “In het onzichtbare Gods, o mens!, ligt het voor u heerlijk zichtbare, dat God u zal laten zien en genieten op Zijn tijd. In God, in Zijn gebod ligt ons leven, heel ons leven...” [31].

Wat is kenmerkend voor het leven met de Heere? Kohlbrugge kan het niet nalaten vooruit te grijpen op wat hij in het vervolg van zijn preek zal gaan zeggen. Het leven van Gods kinderen kenmerkt zich door strijd en troost, door kastijding en zaligheid: “De roede van de boom der goddeloosheid die wij met behulp van de duivel hebben geplant, geselt ons ons leven lang. Welzalig hij, die midden in zijn doodsangsten onder zulke slagen genezing vindt in de striemen van zijn Borg” [33].

Wat is u nodig om getroost te leven en zalig te sterven?, zo vraagt de ook bij Kohlbrugge zo geliefde Heidelberger. Het antwoord begint met te wijzen op de noodzaak van de kennis van mijn ellende: “ten eerste hoe groot mijn zonde en ellende zij.” Welnu, met deze zelfde belijdenis beëindigt in deze preek Kohlbrugge zijn eerste punt. Onmisbaar is het dat ik weet wie ik voor God ben: dat ik een mens ben en niet meer. “Wilden wij nog maar weten hoe diep wij gezonken zijn - nog maar weten dat wij niets meer om en aan ons hebben om onze schande op de duur te bedekken” [35]. Maar wat deden Adam en Eva? Ze probeerden hun schande voor zichzelf en voor elkaar te verbergen. Ze vlochten vijgenbladeren en maakten zich schorten. Kohlbrugge trekt de lijn door. Hij sluit zichzelf in en geeft daarin aan dat hij weet wie ook hij is. “Maar wij doen niet anders. God heeft de mens recht gemaakt, maar zij zoeken vele vonden. Dat is de valse godsdienst van bedekking met klederen van eigen maaksel. (...) Dat dekkleed moet te smal zijn, als men zich eronder wil neervlijen, en alleen als de Heere uit vrije ontferming komt en Zijn vleugel over ons uitbreidt, is onze naaktheid bedekt” [36]. Dan alleen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's