Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN (11, SLOT)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN (11, SLOT)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Adam en zijn vrouw hebben het gebod van de Heere overtreden. De slang verleidde de vrouw door haar te doen geloven dat ze als God zou zijn. Zo werd haar hart aan het wankelen gebracht. De vrucht die haar verboden was, nam ze. Ze gaf ook haar man en ook hij nam van de verboden vrucht. Ze vergaten dat het geluk van hun leven gelegen was in het houden van Gods gebod en de dood in de overtreding van het gebod. Zo kwam de zonde in de wereld. En zo kwam de dood in het leven van de mens.

Maar God, in Zijn grote ontferming, zoekt de gevallen mens op. Hij is de eerste. Adam komt niet tot Hem, maar Hij komt tot Adam en de vrouw. Daarmee betuigende dat Hij wil zalig maken. De Heere roept hen uit het struikgewas waarin ze zich hebben teruggetrokken. Hij ontdekt hen aan hun zonde. “Gods uitverkorenen worden langs geen andere weg gerechtvaardigd en zalig gemaakt dan dat de Heere hun na begane overtreding voor de ogen van de ziel en het geweten brengt.”

De Heere schenkt hun de belofte van het komende Zaad. Hij zal vijandschap zetten. Adam en zijn vrouw zijn gevallen voor diens verleiding. Maar Deze zal hem weerstaan, ja Hij zal hem overwinnen. En zo zullen ze door Hem de zaligheid ontvangen. Adam en zijn vrouw hebben deze genadige toezegging van de Heere geloofd. “Aangezien nu Adam in God geloofde, zoals hij het in de naamgeving van Eva aan de dag legde, zo is dit hem, gelijk ook zijn vrouw, tot gerechtigheid gerekend.”

evangelieprediking

In de serie artikelen die aan dit slotartikel voorafgingen, hebben we geluisterd naar de preek van dr. H.F. Kohlbrugge die hij op 29 juni 1856 hield in de kerk van Vianen. De tekst was het hele hoofdstuk Genesis 3. In die preek klinkt de heilsboodschap van zonde en genade helder en krachtig door. In zeven punten liet Kohlbrugge de weg der zaligheid aan zijn talrijke hoorders zien. En hij spreekt nog nadat hij gestorven is. Het was aan Kohlbrugge gegeven om een diep en helder inzicht te hebben in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods. Hij had het Woord der waarheid leren kennen in een weg van diepe aanvechting en vertwijfeling. Het was hem tot een machtig wonder geworden dat God zondaren zoekt. De Heere zoekt een hart dat zo leeg en arm is dat Hij er helemaal in wonen kan. Waar niets is, daar wil God alles zijn. Om Zijns Zoons wil. Dat Evangelie heeft Kohlbrugge al in Genesis 3 verstaan.

Op de hem eigen wijze vertolkt hij het in zijn talloze preken en brieven. En zo ook in deze heerlijke predikatie in Vianen. Het bijzondere van deze preek is wel, zo vind ik, dat bijkans alle snaren van zijn Evangelieviool erin meeklinken. De diepe val van de mens, maar ook Gods opzoekende liefde.

Gods heilig gebod, maar tevens het onvermogen en de onwil van de mens om naar Gods Wet te leven. Het eeuwig Evangelie van goddelijke ontferming, en de weg van Gods Geest in het mensenhart. De weldaad van de rechtvaardiging, maar niet minder het leven van de heiligmaking.

Aan dat laatste geef ik in deze laatste bijdrage nog aandacht. Het betreft het zevende en laatste punt van Kohlbrugge’s preek: het leven des geloofs, of hoe het gesteld is met de voortgezette heiliging en met de ware dankbaarheid.

de goede keus

Adam en Eva hadden de belofte van het komende Zaad ontvangen. Gaan zij nu rechtstreeks naar de hemel?, zo vraagt Kohlbrugge zijn gehoor. Neemt de Heere hen nu weg opdat ze direct in de hemelse zaligheid zouden delen? Nee, zegt hij, “er is nog een weg van heiliging te bewandelen.” Veel eeuwen later zal de Heere Jezus het bidden in Zijn hogepriesterlijke gebed: “Vader, Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de boze.” De wereld is het gebied waar de boze lijkt te heersen. Het is als de woestijn waar het volk Israel doorheen moest, op hun weg naar het beloofde land. Dat land ligt klaar om hen te ontvangen. En ze zullen het ook zeker beërven. Maar eerst is er nog de weg door de woestijn. Die weg moet gegaan worden, in geloof en in volharding. Het is het leven der heiligmaking.

Het is in dit verband dat Kohlbrugge spreekt over ‘de keuze’ die in het leven van Gods kinderen een plaats krijgt. Dat klinkt uit zijn mond wat vreemd. Hij is immers de prediker die altijd weer de nadruk legt op de eenzijdigheid van Gods genade. De Heere is de eerste en Hij is de laatste in het behoud van de zondaar. De zaligheid is uit Hem en door Hem. Daar levert de mens geen enkele bijdrage aan. Zo preekt Kohlbrugge over het zalig worden. En nu spreekt hij toch over een keus.

Ja, let wel op hoe hij dat doet. “De kennis en de keuze van het goede, de kennis en de verwerping van het kwade was in Christus en is in de gelovigen niet zonder grote duisternissen en zielenworstelingen.” Kohlbrugge wijst ook in dit opzicht helemaal terug naar het werk van de Heere Jezus. Toen Hij Zijn zaligmakerswerk op aarde deed, was Hij helemaal gehoorzaam aan Zijn Vader. Hij heeft gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden. Het was Zijn spijze te doen de wil van Zijn Vader in de hemel. De liefde voor de Wet van Zijn Vader brandde in Zijn binnenste. Welnu, dat is het behoud van de zondaar. Niet diens eigen keuze, want de keuze van de gevallen mens is altijd tegen God. Maar nu heeft Hij een Zaligmaker die de Gode welgevallige keuze heeft gedaan. “Bij Hem was de kennis in de keuze en in deuitvoering volmaakt. Bij de gerechtvaardigden is zij volmaakt door genadige toerekening, door heiliging des Geestes en besprenging met Zijn bloed.”

In het leven van Gods kinderen zal het er zijn: de hartelijke keuze voor de Heere en Zijn dienst. Maar, zo bedoelt Kohlbrugge, ze zal er slechts zijn indien en in zoverre zij het geloof oefenen op het volbrachte en volkomen werk van Christus, hun Zaligmaker. In zichzelf zijn ze geheel vleselijk. Hun oude Adam is nog niet gestorven. “Wat ik wil, dat doe ik niet, maar wat ik haat, dat doe ik. Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Het willen heb ik wel, maar het volbrengen van het goede vind ik niet.”

Kohlbrugge wijst erop dat vlees en Geest tegenover elkaar staan. In het leven van Gods kind zou het vlees de overhand hebben als God de Heere er niet in genade en trouw in voorzien had. Als hij aan zijn eigen krachten zou worden overgelaten, dan zou hij in de genade niet kunnen blijven. Uit oorzaak van de overblijfselen van de inwonende zonde zou hij zomaar afvallen en uit het geloof uitvallen.

Het wijst ons erop, zegt Kohlbrugge, hoe diep de mens van God is afgevallen. Hoewel hij is wedergeboren, gerechtvaardigd en geheiligd, kan ook Gods kind uit zichzelf niet anders “dan met opgeheven hand naar die middelen grijpen en zich daarvan meester maken, waardoor hij meent zichzelf van het leven te verzekeren. Hoe vijandig is de gezindheid van alle vlees, ook in de wedergeborenen, tegen God, de God van volkomen zaligheid” [74]. Daarentegen, “welk een ontferming dat God de Heere met de uitverkoren mens een weg gaat, waarbij hij niet kan doen wat hij wil, maar Gods raad moet dienen! Zo is het enkel en alleen genade waardoor hij zalig wordt, en blijft de gerechtvaardigde Gods maaksel, geschapen in Christus Jezus, om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat de uitverkoren mens daarin zou wandelen” [75].

het dankbaarste schepsel

Waarin bestaat nu de ware dankbaarheid? In zijn boekje dat toelichting geeft op de Catechismus vraagt Kohlbrugge bij zondag 32: “Wat is het dankbaarste schepsel?” Het antwoord is: “De hond.” “Waarin zal uw dankbaarheid bestaan? Daarin, dat ik bij de genade blijf, gelijk de hond bij zijn meester, en mij altijd weer opnieuw tot deze genade begeef om genade, en dus bij de verlossing, met welke ik om niet verlost ben, blijf en volhard.”

In dezelfde lijn spreekt Kohlbrugge aan het slot van deze preek. Ook in het leven der dankbaarheid en der heiligmaking wil de Heere niet anders dan dat alle hoop, grond en verwachting van Zijn kinderen alleen in Christus is en blijft. Het leven met de Heere “bestaat niet daarin dat een mens opgesmukt en steeds meer opgesmukt wordt voor God, maar dat hij ontvankelijk gemaakt wordt om de weldaden die hem voor de eeuwigheid der eeuwigheden door God geschonken zijn, dankbaar te erkennen en met vreugde te genieten” [76]. Tot eer van zijn weldoener handelt vooral die bedelaar, die zijn dankbaarheid toont door telkens weer met zijn armoede bij deze goede meester terug te komen.

Adam en zijn nageslacht leven buiten het paradijs. De weg naar het verloren paradijs terug is er niet. Althans niet vanuit eigen mogelijkheden. Dan stuiten we op de engelen met het uitgetrokken zwaard. Maar nu wil de Heere ook buiten het paradijs Zijn genade en gemeenschap schenken. Daar, op die plaats, hebben we te leven en te werken. Maar het kan niet buiten Zijn genade. En het kan niet buiten het leven uit het geloof in Christus. “Wij zijn uit het paradijs weg, ja uitgedreven, en hebben, ieder op zijn plaats en op zijn wijze, in zijn goddelijk beroep, de aardbodem te bewerken, waaruit wij genomen zijn. Wij, die zelf vergankelijk zijn, hebben in de vergankelijke dingen de raad Gods tot onze zaligheid tot het einde toe te dienen. Wij, die door eigen schuld arm en ellendig zijn, hebben de spade in de harde aarde te steken, waarbij de rug zich van pijn kromt, totdat een ander de spade in de aarde steekt en ons onder de aarde begraaft, waaruit wij eens te voorschijn kwamen” [76].

Zweet en tranen, die zijn ons deel in dit leven. Maar in het opzien naar de Heere en het weten van Zijn toekomst ligt de troost van het leven met Hem. “Kinderen Gods, ziet naar de Zon van onze gerechtigheid. Aan de avond van ons leven gaat Zij met ons onder, aan de morgen van de opstanding gaat Zij met ons op. Wij moeten ten hemel ingaan. Wat heeft het nieuwe paradijs, dat de Heere Jezus vanaf het kruis opende voor een bekeerde moordenaar met het oude gemeen?” [77].

“Adam sterft, nog met de smart in zijn binnenste over het verlies van Abel en de moord door Kaïn. Hij veroordeelt zichzelf en geeft God de Heere gelijk. Hij sterft als een moordenaar, maar met brekend oog zich vastklemmend aan Hem die de slang de kop vertrapte. Hij kreeg antwoord op het roepen van zijn bekommerd gemoed, van zijn verbroken en verbrijzelde geest: “Heere, gedenk mijner in Uw Koninkrijk.” Dit is immers het antwoord des Heeren aan hen die zo roepen: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Dit antwoord geeft stervenstroost, en - nog een weinig geduld, lieve ziel! - ook al worden de benen gebroken - de laatste slag - de laatste zucht - en Adam is binnen éér hij het weet! Hij is er, en hij had niet gedacht, dat hij zou binnenkomen” [83].

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2007

Bewaar het pand | 12 Pagina's

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN (11, SLOT)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2007

Bewaar het pand | 12 Pagina's