Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

THEODORUS À BRAKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

THEODORUS À BRAKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Levensloop

Hij werd in 1608 te Enkhuizen geboren. Zijn ouders waren afkomstig uit Brabant. Naar zijn eigen getuigenis is Enkhuizen ook de plaats van zijn wedergeboorte. Preken die hij daar hoorde zijn door de Heiige Geest toegepast aan zijn hart. De Heere onderwees en vertroostte hem en hij had contact met kinderen Gods in Enkhuizen. Het heeft de Heere behaagd hem geestelijk onderwijs te geven in Enkhuizen. Op een bijzondere wijze werd hij tot het ambt geroepen. Hij was een van de laatsten die zonder universitair onderwijs te volgen tot de volle bediening van Dienaar des Woords werd toegelaten, uiteraard na het afleggen van een classicaal examen. Pas op zijn sterfbed heeft hij hierover gesproken tot zijn vrouw en zijn zoon Willem (de latere Wilhelmus à Brakel). Het gebeurde op een nacht, dat de hemel zieh opende. (t Is niet in woorden uit te drukken, met welk n eerbied, verwondering, lieflijkheid, aangedane stem en gebaren de man dit vertelde). Dat was zo heerlijk, dat ik het niet uitdrukken noch bij iets anders vergelijken kan. Uit die geopende hemel kwam, of in de opening des hemels was een licht, dat met geen ander licht te vergelijken is. t had er geen gelijkenis naar, t ging op een onzegbare wijze het licht der zon, wanneer ze op het helderst schijn, te boven in klaarheid, lieflijkheid en heerlijkheid. t Was een ander Licht, en uit die geopende hemel kwam een stem: Ik heb er u mee geroepen, ja, Ik heb er u toe geroepen. Ik wist goed dat de Heere tot mij sprak, en dat was mij genoeg; ik was verblijd en bemoedigd aanvaardde ik het werk, en liet mij examineren. God gaf hem ook bekwaamheden. Hij was deftig en ontzagwekkend van voorkomen. Als een zoon des donders kon hij op de kansel bestraffen zodat de hoorders erdoor geraakt werden. Ook kon hij lieflijk spreken zodat de hoorders wonderlijk getroost werden. In 1638 werd hij tot het ambt toegelaten. Veertien jaren heeft hij de Friese (dubbel)gemeente Beers en Jellum gediend.

Daar schreef hij het bekende boek Het geestelijke leven. In 1652 werd hij predikant op Burg (Texel). Ongeveer een jaar later ging zijn weg naar Makkum. Daar is hij zondag 14 februari 1669 ontslapen. Toen hij stierf had hij nog een boek min of meer persklaar liggen: de Trappen des geestelijken levens. Achterin dit boek vinden we daarin de laatste uren van Theodorus à Brakel, beschreven door zijn zoon. Het geestelijke leven wordt door Theodorus à Brakel in drie trappen verdeeld zoals ook de apostei Johannes dat doet in 1 Johannes 2. Er wordt onderscheiden in kinderen, jongelingen en vaders. Er valt ook te denken aan Petrus die spreekt van pasgeboren kinderkens die met melk gevoed worden en van meer gevorderden die vaste spijze nodig hebben.

Zoals in de natuur een kind niet in één dag volwassen is, zo geldt dat ook in het leven der genade. Een kind kan bijvoorbeeld eerst alleen maar schreien en later pas spreken. Brakel stelde terecht het fundament van de zaligheid in Christus de Gekruisigde, maar hij drong ook terecht aan op waarachtige beleving en beoefening.

Het geestelijke leven

Zelf heb ik de herdruk van dit werk uit 2000 in mijn bezit. Het eerste deel gaat over het geestelijke leven, het tweede deel over enige kentekenen waaruit men zich kan verzekeren dat men van God is bemind en het boek wordt besloten met enige christelijke meditatiën, gebeden en dankzeggingen. Veel zaken uit het geestelijke leven worden aan de orde gesteld. Uitgebreid schrijft Theodorus à Brakel over het gebed. Ook gaat het over het bemediteren van het lijden en sterven van Christus. Verder schrijft Brakel over de stand van een gelovig mens hier op aarde. Allereerst stelt hij dan aan de orde hoe een godvruchtig mens soms door God getroost wordt en hoe hij zich dan zal houden. Ook behandelt hij dat een godvruchtig mens soms geen troost gevoelt en hoe hij zich dan dient te gedragen en toch getroost kan worden. Dan behandelt Brakel kentekenen van het geestelijke leven. Tenslotte schrijft hij uitgebreid over het mediteren, over gebeden en dankzeggingen. Zo treffen we in dit boek ook een gebed o klacht aan van een gelovige over zijn verdorvenheid en zwakheid. Enkele regels daarvan wil ik weergeven. We lezen op biz. 328 en 329 O Heere mijn God! Ik zou wel gaarne niet klagen, maar met een vrolijk hart U loven, en mij in U vermaken. Maar mijn hart is zo benauwd, mijn geest bedroefd, mijn ziel verslagen, dat ik mijn klacht voor U moet uitstorten. Want dan staat mij voor ogen de grote verdorvenheid van mijn natuur en de onreinheid van mijn hart. En dat ik van binnen en van buiten niet ben als zonden, en dat van de voetzolen tot het hoofd toe niets geheels aan mij is. En dan staat mij gedurig zo zwaar voor ogen, en ligt mij als een benauwde last op mijn ziel, en neemt al mijn vreugde weg, dat ik niet vuriger en ijveriger U kan dienen, en dat ik met David en andere heiligen des nacht, en s morgens vroeg, en anderszins, niet meer en beter mij bevlijtig om U te bidden, te loven en te prijzen, en mij in U te vermaken. En dat ik , hetzij dat ik slaap of waak, altijd niet bij U ben, en U in mijn hart behouden kan. O Heere! Mijn ziel versmacht dikwijls bijna van verlangen en begeerte om U beter en meerder te dienen, en uw zoete gemeenschap te genieten; en ik kan haast niet harden, en het evenwel niet beter maken. Daarbij staan mij menigmaal voor ogen mijn struikelingen en mijn zwakheden, die ik niet kan verbeteren. Ja, waar ik mij wend of keer, of wat ik bij de hand neem, ik bevind mij vol gebreken, en in alles kom ik tekort, en ik zie zoveel dat ik wel behoorde te doen. Och! Waar is die ijver, die lof en die prijs, die Uw heiligen U wel gegeven hebben, en mijn vreugde in U, gelijk zij zich in U verheugd hebben? En wat zijn mijn gebeden en smekingen bij de hunne? En dat ik nog al doe, wat is het onrein en bezoedeld voor Uw heilige ogen? Ik ben als een onreine, en al mijn gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; mijn verdorvenheid voert mij henen weg als een wind; ik ben als een dorre boom, als een stok zonder bladeren. En Och! Of ik nog over dat alles een recht ootmoedig en verslagen hart had, en dat mijn hart met Josia daarover mocht week worden; opdat ik mij voor Uw aangezicht recht mocht vernederen, en gedurig tot U schreien, en alzo in tranen zaaien! Maar mijn hart is dikwijls zo hard en onbeweeglijk! Op blz. 331 lezen we het slot van dit aangrijpende gebed: En of ik U wel zo niet kan dienen als Uw heiligen U gediend hebben, en ofschoon het U niet belieft mij zoveel genade en gaven te geven, als ik wel gaarne had, zo geef mij dan nog, mijn God, zoveel genade en toename in geloof, in liefde, in gebeden, in dankzeggingen, in troost en ijver en levendigheid, en in al de plichten van de godsdienst, als het U heerlijk, mijn naasten stichtelijk, en mij naar Uw wijsheid zalig zal zijn. En dat ik in alles mag rijk worden in U, in alle reden en kennis; en dat ik ook vast mag vertrouwen dat Gij aan mij naar uw goede wil zult vervullen wat mij nog ontbreekt, opdat ik in geen ding mag gebrekkig zijn; maar wachten op de openbaring van Jezus Christus mijn Heere, in welke tijd ik volkomen naar Zijn beeld in gedaante zal veranderd worden, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest, door Jezus Christus. Amen.

De opstanding van Christus

Juist in verband met het kerkelijke jaar wil ik u een stuk doorgeven wat gaat over het overpeinzen van de opstanding van Christus. We lezen daarvan op blz. 110 en 111 “Bedenk verder hoe de Heere ten derden dage opstaat van de doden; tot uw rechtvaardigmaking en tot een bewijs dat gij tot de zaligheid zult opstaan. Want daar Hij voor uw zonden gestorven was, en gij met Hem verenigd zijt en met Hem begraven, zo is Zijn opstanding uw rechtvaardigmaking, Rom. 3:25. Hij heeft u daardoor ook verworven de Geest der heiligmaking, 1 Petr. 1:3. En omdat gij een lid van Zijn lichaam bent, zult gij door Zijn opstanding - als het Hoofd - dan ook zalig opstaan, 1 Kor. 15:1, 1 Thess. 4:14. En eigent u dit toe tot uw troost. Bedenk verder tot uw troost hoe vriendelijk de Heere, toen Hij opgestaan was, dit liet verkondigen aan Zijn discipelen. Zegt, zei de engel tot de vrouwen, Zijn discipelen en Petrus, Markus 16:7. Hij noemde Petrus in het bijzonder, tot zijn troost, opdat hij niet al te veel verslagen zou zijn over zijn val; maar dat de Heere tot zijn rechtvaardigmaking en troost was opgestaan, dat Hij zijn zonden niet meer wilde gedenken, dat die hem vergeven waren. Troost u daarmee, want zo gedenkt de Heere ook uw zonden en zwakheden niet, omdat Hij voor u gestorven en opgestaan is. Wil u daarover niet te zeer bedroeven, maar verblijd u, uw Zaligmaker is opgestaan van de doden. Ja, Hij zegt in Matth. 28:10 tot de vrouwen: Boodschapt het Mijn broederen. Niettegenstaande zij hem al hadden verlaten, en vol gebreken waren, noemt Hij ze venwel Zijn broederen. Zo is de Heere ook uw Broeder, Die opgestaan is. Al zijt gij vol gebreken, Hij heeft medelijden met u; Hij gedenkt ze niet, Hij heeft u evenwel lief. Zo vriendelijk zei de Heere ook tot Maria Magdalena: Zeg Mijn broederen, Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, tot Mijn God en uw God. Wat wilt gij meer hebben? Christus is uw Broeder, God is uw Vader, en Hij is uw God; wat kan u dan deren, want Hij is de Almachtige. Gedenk daarbij hoe de Heere Zich voegde bij de twee discipelen, gaande naar Emmas, die zwak waren in het geloof, om hun geloof te versterken en hen te vertroosten. Zo zal Hij u ook weer zoeken, als gij als een arm schaapje dwaalt, en als uw geloof zwak en uw hart bedroefd is. Zo heeft Hij ook nog op dezelfde avond, als Hij opgestaan was, Zijn andere discipelen vertoost, die bedroefd bij elkander waren, om hun bedroefde harten te vertroosten. Bij den harten benauwd, Is God zeer goedertier altijd; Hij helpt uit lijden, nood en strijd, Die Hij daarin aanschouwt, Psalm 34:9. Den vromen zal voortaan, ’t Licht des troostes opgaan; Blijdschap komt na veel smarten allen oprechten harten. Psalm 97:7 (berijming van Datheen-vH). En acht dagen daarna heeft Hij ook Thomas aangesproken, en uit zijn ongeloof geholpen. Daarom: beveel u geheel in Zijn bewaring en laat die getrouwe Herder en Opziener uwer ziel voor u zorgen. Hij zal het wel maken, en u niet voorbijgaan, maar bewaren tot Zijn eeuwig Koninkrijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's

THEODORUS À BRAKEL

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's