Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOETIUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOETIUS

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Levensloop

Voetius leefde van 1589-1676. Hij werd in Heusden geboren op 3 maart 1589 uit een aanzienlijk riddergeslacht. In 1604 ging hij in Leiden studeren teneinde predikant te worden. Hij woonde als beursstudent in het Statencollege. Voetius kwam in conflict met een arminiaans gezinde regent van dit college wat met zieh meebracht dat hij sinds de zomer van 1609 bij particulieren moest verblijven. Voetius had een brede belangstelling voor de wetenschap. In 1611 werd hij predikant in Vlijmen en Engelen. Hier verdiepte hij zieh in het Arabisch. In 1617 werd hij predikant in Heusden. Hij was afgevaardigd naar de synode van Dordrecht. Voetius stond achter W. Teellinck over het onderhouden van de sabbat. Enige malen deed hij dienst als veldprediker van graaf Willem van Nassau, gouverneur van Heusden. Als veldprediker maakte hij het beleg van s Hertogenbosch mee. Na de inname van s Hertogenbosch spande hij zieh met Udemans in om de stad te zuiveren van roomse smetten en om de gereformerde godsdienst te bevorderen. Dit duurde tot eind 1630. Vanuit deze achtergrond is te verklaren dat hij enige anti- roomse strijdschriften schreef. Na het bedanken voor een aantal beroepen werd hij in 1634 docent theologie en oosterse talen te Utrecht. In 1636 promoveerde hij bij F. Gomaris in Groningen. Vanaf maart 1637 bezette hij in Utrecht een gedeelde predikantsplaats. Voetius was geleerd en belezen. Ook was sprake van diepe levensernst en grote godzaligheid. Voetius aanvaardde zijn hoogleraarschap met een oratie waarin hij duidelijk Steide dat wetenschappelijke Studie vergezeld moet gaan van vroomheid en dat alle menselijke kennis ondergeschikt moet blijven aan de studie van de godgeleerdheid ter wille van de kerk van Christus. Het is mede te danken aan de vele gaven die Voetius had ontvangen, dat de universiteit van Utrecht niet alleen een bolwerk werd van orthodoxie, maar ook dat er sprake was van forse groei. Veel buitenlandse Studenten kwamen in Utrecht studeren. Voetius heeft les mögen geven aan een generatie binnenlandse en buitenlandse theologen. Voetius zag het als zijn taak de orthodoxe leer te verdedigen te

gen dwalingen. Voetius heeft zieh ook uitgesproken over de verhouding van kerk en overheid. Hij kwam op voor de zelfstandigheid van de kerk, maar zijn opvattingen werden niet door ieder gedeeld. In 1660 werden twee predikanten vanwege hun aan Voetius ontleende opvatting over de verhouding van kerk en Staat uit de stad Utrecht verbannen. In 1667 stierf zijn zoon Paulus, tevens zijn collega en medestrijder. De breuk met Anna Maria van Schurman, die zijn colleges had gevolgd vanuit een verborgen zitplaats, kwam. In 1672 maakte hij de inval en het verblijf van de Fransen mee. In november 1673 moest hij zijn predikantschap beëindigen vanwege afnemende lichamelijke krachten. Tot een maand voor zijn overlijden is hij hoogleraar geweest. Hij stierf 1 november 1676 op de hoge leeftijd van 87 jaar. Voetius heeft grote invloed gehad. Hij ijverde voor de reformatie van het leven.

De praktijk der godzaligheid

Evenals andere vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie ijverde Voetius niet alleen voor de juiste leer, maar ook voor een leven naar die leer, dus voor de praktijk der godzaligheid. Het leven moest in overeenstemming zijn met de leer. De beginselen van de Reformatie dienen door te werken in het leven. Die beginselen dienen van invloed te zijn op kerk en staat. Ook uit de geschritten van Voetius blijkt dit. Zijn hoofdwerk draagt als titel “De praktijk der godzaligheid.” lets van de inhoud willen we in dit artikel weergeven. Dit boek bevat een samenvatting van het onderwijs in de praktische theologie, oftewel de praktijk der godzaligheid. Voetius heeft deze stof gedoeeerd van 1634-1664. Het is een lijvig werk bedoeld als leidraad voor Studenten in de theologie en voor predikanten. Het bevat veel raadgevingen die nog niets van hun actualiteit hebben verloren. Het boek handelt over het gebed, de bekering, het avondmaal, de zondagsbesteding, de geestelijke verlatingen en nog veel meer pastorale zaken. Voetius spreekt heel pastoraal over de moeilijkheden die er kunnen zijn en ook daadwerkelijk zijn in het geestelijke leven. Het gaat dan over het gebed, de praktijk van de bekering en de daarbij behorende tränen, de omgang met het Woord, de nabeschouwing van de preken, de wijze waarop de zondag bested dient te worden, de wel-stervenskunst, het huisbezoek en de huisoefeningen. Het innerlijke leven mag niet verwaarloosd worden. Voetius heeft de gereformeerde vroomheid in gereformeerde zin wetenschappeijk willen benaderen . Hij raadpleegde veel boeken. De bijnaam van Voetius was de boekenverslinder. Een man als W. à Brakel heeft geput uit het werk van Voetius voor zijn bekende werk: De redelijke godsdienst.

Kentekenen van de bekering

We zijn tegenwoordig weleens bang om over kentekenen, kenmerken, te spreken. Het is evenwel Bijbels om dit te doen. De boom wordt immers aan de vrucht gekend. Hierbij dient uiteraard wel bedacht te worden dat de kenmerken vruchten zijn en niet de grond van de zaligheid vormen. Voetius noemt als kenteken van de ware bekering het bedroefd zijn over alle zonden. Vervolgens noemt hij het niet willens en wetens koesteren van en vasthouden aan en nog minder het verdedigen van de zonde. Wie de zonde blijft koesteren is onbekeerd. Wie blijft vasthouden aan het kwade laat daarmee zien dat hij de Heere niet vreest. Wie de ongerechtigheden blijft verdedigen is evenmin een kind van God. De droefheid over de zonde wordt dan duidelijk gemist. Hij schrijft over het haten van de zonde en het vermijden van de zonde. Het derde kenmerk is de dagelijkse vordering en een vurig verlangen en streven naar vooruitgang. Dit gaat samen met een gevoel van onvolkomenheid, met verdriet daarover, met mishagen en smart en een vertrouwen alleen op de genade van God in Christus.

Een Vierde kenmerk is het afkering zijn van die zaken, personen en handelingen waarop de mens vroeger zo gesteld was omwille van de zonden waarvan zij de aanleiding waren of waartoe zij ons behulpzaam waren. Dus afkeer van alles wat tot zonde kan brengen en wat in het verleden inderdaad tot zonde heeft gebracht. Dit gaat gepaard met liefde tot die mensen die wij voorheen niet beminden, het omgaan met hen die ons vroeger vermaanden vanwege onze zonden. Voorheen had men een afkeer van hen omdat zij waarschuwden tegen de zonden of omdat zij lichtende voorbeelden waren van een leven naar Gods Woord, een leven in de vreze Gods.

Zo’n leven vormt immers een schril contrast met het zondige leven waar de mens van nature niet van af wil, wat hij niet wil loslaten. Een vijfde kenmerk dat Voetius noemt is de bekering van anderen, de begeerte tot de bekering van anderen, het uitzien daarnaar, het gebed daarvoor en het zieh beijveren daarvoor. Tranen

Ook hierover schrijft Voetius. We willen een citaat van Voetius geven:“Een tweede argument kan gevonden worden in de noodzaak. Het is namelijk noodzakelijk dat wij het verleden bewenen, het heden betreuren, verlangend uitzien naar het toekomende, het onzienlijke verwachten en geduldig wachten op de vervulling van wat nog niet is. in het bijzonder onze zonden maken tränen noodzakelijk. Zie schuldbelijdenissen, meditaties over boetpsalmen..Nog een noodzaak ligt besloten in de eilende die de naaste overkomt, in zijn persoonlijke en in het openbare leven, zowel ten aanzien van het geestelijke (de verblinding der Joden, heidenen en alle anderen die dwalen, en de zonden van onboetvaardige zondaren), als ten aanzien van het materiele, zowel in kerkelijk als in politiek opzicht. Deze omstandigheden kunnen stuk voor stuk nader uitgewerkt worden aan de hand van de Schrift, de geschiedenis en de tegenwoordige toestand.” Wat de tränen betreft wijst Voetius op voorbeelden uit de Heilige Schrift. Hij noemt Christus, David, Hizkia, Petrus, Paulus en Timotheüs. Ook uit de kerkgeschiedenis noemt hij voorbeelden. Het roomse gebruik om tränen op te wekken door legenden over allerlei heiligen te verteilen wijst hij af. Bijzonder keurt hij de opgesmukte verhalen af over Maria. Middelen die kunnen dienen tot het opwekken van tranen zijn een gevoelig besef van het kwade, met name de zonden. De overdenking van Gods genade en ontferming. Het geestelijk zien op Christus Die voor Zijn Kerk geleden en gezucht heeft. Bidden tot God en tränen vergieten om de genade der tränen te krijgen. Tenslotte noemt Voetius het lezen, zingen en overdenken van de Psalmen van David. Wat Gods kinderen betreft zullen de tränen eenmaal worden afgewist. “Samen met de dood, het sterfelijke leven, de zonde, de vijanden en de strijd der gelovigen zullen zij eens volledig en definitief weggedaan worden Openb. 7:17 en 21:4. Hierop hebben de laatste woorden van de martelaar Babylas betrekking, die op de laatste dag van zijn leven in de kerker de wens uitsprak dat zijn ketenen met hem begraven zouden worden. ‘Nu zal’, zo zei hij, ‘de Heere alle tränen afwissen en nu zal ik met God in het land der levenden wandelen.”’

Geestelijke verlatingen

Ook over deze zaak heeft Voetius zijn gedachten gegeven. Voetius geeft de volgende omschrijving hiervan: Een innerlijk kruis of geestelijke aanvechting waardoor de bekeerde mens in zijn hart niet het vermaak in God en goddelijke zaken gevoelt, voortvloeiend uit een verduistering van de zekerheid op grond van klaarblijkelijkheid in de persoonlijke geloofstoeëigening. Voetius beschrijft niet alleen de werkelijkheid van de geestelijke verlatingen, maar noemt ook middelen ter bestrijding en genezing. Hij wijst ondermeer op het door bidden en vasten vernieuwen van de bekering. Ook op het waarnemen van de oefeningen van godsvrucht. We geven een citaat:“De echte geneesmiddelen zijn deels van zuiverende, deels van versterkende aard. De middelen met een zuiverende werking zijn het gewetensonderzoek en de wegneming van de last die op het geweten drukt, door met bidden en vasten de bekering te vernieuwen. Tot de versterkende middelen behoren de algemene oefeningen der godsvrucht, zowel de persoonlijke als de openbare, bezig zijn met de dingen van het dagelijkse beroep; het gezelschap van godvrezende mensen, in het bijzonder van dienaren des Woords, die als geneesmeesters in geestelijke zaken wel in de eerste plaats de bekwaamheid om te vertroosten moeten bezitten, en dienen te waken over de consciëntien van diegenen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, bij wie deze situatie zieh voordoet.”Tenslotte ziet Voetius enkele bijzondere gevallen onder ogen. De vraag wordt door hem behandeld wat we moeten denken van een kind van God dat op het sterfbed nog zeer ernstig wordt verzocht en te kampen heeft met wanhoop en die voor hun overlijden niet hersteld lijken te worden, maar zo de dood ingaan. Dan antwoordt Voetius: We mogen goede hoop voor hen hebben, wanneer we maar enig geestelijk verlangen bij hen bespeuren, zeker indien daaraan een christelijke belijdenis en levenswandel voorafgegaan zijn.

Euthanasia of wel- stervenskunst

Euthanasie wordt tegenwoordig heel anders gebruikt dan vroeger. Vroeger zag het op het zalig afsterven van Gods kinderen. Euthanasia betekent letterlijk: het op de goede wijze sterven, welsterven. Voetius schrijft over de worsteling met de vrees voor de dood. Er kan vrees voor de dood zijn omdat de dood naar onze gedachten te vroeg of ongelegen komt. Het kan immers zijn dat men meent nog een taak te moeten verrichten in kerk of maatschappij of in het gezin. Voetius wijst er in dit verband op dat martelaren, belijders en andere vromen woorden gesproken hebben die getuigen van doodsverachting. Ook schrijft hij dat het beter is de dood gewillig te aanvaarden en hem tegemoet te zien dat onwillig erdoor weggerukt te worden. Ook dient bedacht te worden dat de dood door Christus is overwonnen. Ook wordt door Voetius genoemd dat de dood betekent het achterlaten van alles wat in dit leven goed, lieflijk en aangenaam is. Hij schrijft dan: “Maar wij zullen andere goede, aangename en lieflijke dingen in de hemel genieten; daarbij vergeleken is het zoetste van deze wereld enkel bitterheid. Daar is een volheid en verzadiging van vreugde, hier is de vreugde vluchtig, oppervlakkig, vol van teleurstelling, vrees en verwarring, ja een vreugde als het kaarslicht dat een vuurvlinder verteert.” Ook over de worsteling met kwellingen die de dood voorafgaan. Dan is het een goede zaak aan Gods wil te denken. Voetius noemt het een bijzondere genadegave dat God het waardig keurt om een toonbeeld te zijn van iemand wens kracht in zwakheid wordt volbracht. Ook schrijft Voetius dat de Heere maat en duur van de kwellingen bepaald heeft. Daarna over de worsteling met verzoekingen van de duivel. De satan kan inwerpen dat de eeuwige verdoemenis verdiend is. De vertroosting daartegen is dat God vergeving en genade belooft. Als de duivel zegt dat de zonden te veel en te groot zijn is de vertroosting dat de dood van Christus meer waarde en kracht heeft dan de zonden van de hele wereld. Als de duivel zegt dat de beloften van het Evangelie niet voor u zijn, dan is de vertroosting dat de beloften van het evangelie voor al Gods kinderen zijn. Als de duivel wijst op de zwakheid van het geloof is de vertroosting dat de zwakheid van Gods kind niets afdoet van de goddelijke kracht en waarheid. Als de duivel wijst maakt dat het zwakke geloof kan bezwijken dan is de vertroosting dat Christus bidt voor al de Zijnen dat hun geloof niet ophoude. Als de satan voorwerpt dat ook de uitverkorenen kunnen verworpen en verdoemd worden dan is de vertroosting te zeggen tot de satan dat hij heen moet gaan met die botte en godslasterlijke leugentaal. Vervolgens over de worsteling met verzoeking van de wereld. Hieronder valt de gedachte dat de mens de aarde en zijn huis, zijn vrouw en kinderen, vrienden en kennissen moet verlaten. Daartegen dient verzet te zijn vanuit de gedachte dat God het zo wil en dat de scheiding winst is, want Gods kind komt dan in een beter gezelschap terecht, namelijk van Christus, de engelen en de zielen der heiligen. Ook dient bedacht te worden dat de Heere zal zorgen voor hen die achterblijven. Ook over de worsteling met verzoekingen van het vlees. Hieronder rekent Voetius pijnen die soms heel erg en langdurig kunnen zijn. Dan dient gedacht te worden aan Gods kastijdende hand en ook hieraan dat de Heere verandering kan brengen en bovendien zijn de smarten maar kort vergeleken met de helse smart en de eeuwige vreugde. Tenslotte schrijft hij over de overwinning. De ziel zal volmaakte gelukzaligheid gaan genieten die bestaat in het schouwen en genieten van God in eeuwige blijdschapen heerlijkheid. Hetzalig afsterven dient als voorbeeld voor ogen gehouden te worden. De Heere dient gedankt te worden voor de overwinning en verlossing van Gods kind. De herinnering aan het zalig sterven is tot zegen. De laatste woorden of doodsspreuken, verzuchtingen, gebeden, aansporingen, vermaningen, berispingen en vertroostingen hebben grote betekenis voor hen die er getuige van zijn geweest en voor anderen aan wie dit meegedeeld dient te worden. Voetius verwijst dan naar de geschiedenis van de martelaren en de laatste woorden van andere kinderen Gods die opgetekend werden

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's

VOETIUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's