Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Josafat (12)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Josafat (12)

2 Kronieken 20: 18-20

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jahaziël heeft Gods Woord gesproken. Eerst een belofte en toen ook een opdracht. Hoe is de reactie van koning en volk?

Buigen en zingen Zodra het Woord des Heeren geklonken heeft buigt Josafat met zijn aangezicht ter aarde. Het volk ziet de koning dat doen en zij doen hetzelfde. Ze vallen neer voor de Heere. Ziet u ze liggen, plat op de grond, met hun hoofd tegen de aarde? Waarom doen ze zo? Omdat ze zich verootmoedigen en als een mens zich verootmoedigt maakt hij zich klein; dan buigt hij diep. Dan neemt een gevoel van kleinheid en onwaardigheid bezit van hem en dat gaat gepaard met een besef van de grootheid van de Heere. Van binnenuit worden we dan gedrongen om de Heere te erkennen en te belijden dat onze plaats in het stof is. Op deze manier aanbidden Josafat en het volk de Heere en erkennen Zijn grootheid en geven Hem de eer die Hij verdient te ontvangen. Ga nu niet vragen of het bij al die mensen oprecht was of dat het alleen maar uiterlijk vertoon was. Met zulke vragen schieten we niet veel op. Lees toch eenvoudig wat hier staat en kom onder de indruk als u heel die mensenmenigte op het tempelplein ziet liggen, buigend voor God en op die manier de Heere aanbiddend. Is het niet indrukwekkend? Mensen die zich klein weten voor God en die zich daarom ook klein maken. En dat voor het aangezicht van die grote, goedertieren God die heerlijke beloften geeft. De prediking van Jahaziël heeft wel een gezegende uitwerking. Dat is de eerste reactie, maar niet de enige. Vers 19 laat zien dat er ook nog op een andere manier geantwoord wordt op Gods boodschap. Dat doen de Levieten, met name die uit de geslachten van de Kohathieten en der Korachieten. Reeds tijdens de woestijnreis van Israël zijn de Levieten verdeeld in een aantal afdelingen en David heeft daar tijdens zijn regering nog meer orde in aangebracht. Zodoende werd binnen de kring van de Levieten onderscheid gemaakt tussen deze twee en nog andere geslachten, terwijl ook de werkzaamheden in het heiligdom voor die verschillende geslachten onderscheiden was. In dit geval zien zowel de Kohathieten als de Korachieten hun taak. Ze moeten aan het volk in dit uur leiding geven. Heel spontaan beseffen ze dat en ze beseffen het kennelijk allemaal. Vandaar dat ze eenparig opstaan en beginnen te zingen, of, zoals we lezen, ‘de Heere met luider stem ten hoogste te prijzen’. Terwijl de mensen daar op de grond liggen, vormt zich dit Levietenkoor en ze beginnen te zingen. Met luider stem ten hoogste. Dat zal wel zoiets betekenen als ‘uit volle borst’. Luid klinkt het loflied op en met dat lied zoeken ze de Heere eer toe te brengen. Is dat niet wat al te uitbundig? Is dat eerbiedig buigen voor de Heere en Hem aanbidden niet meer gepast? De dichter zegt toch niet voor niets dat de lofzang in stilheid tot God is (Ps. 65)? Begrijpelijk, dat we zo reageren. We houden niet zo van dat luidruchtige zingen en God loven. Dat doen we liever wat meer ingetogen. Zou het ook kunnen zijn dat we wel eens te ingetogen zijn? In de Psalmen klinkt immers ook de oproep: ‘Dat ‘s Heeren huis van vreugde druise, voor Isrels grote Opperheer’ (Ps. 98). Bij de Joden was dit in ieder geval niet ongewoon. Heb er maar respect voor. Zo kan God ook worden groot gemaakt. Dat hangt niet af van het volume en het aantal decibels, maar van het hart. Een andere vraag is of dit zingen niet wat te vroeg plaats vindt. De overwinning is toch nog niet behaald? De vijanden zijn er toch nog, als een angstwekkende bedreiging? Dan nu al zingen? Ja, de Levieten zijn ‘bij de tijd’. Zoals dat knielen van de koning en het volk op dat moment op z’n plaats is, zo ook het zingen van de Levieten. Ze zijn niet te vroeg, want ze zingen in het geloof. En hun zingen steunt op Gods belofte. Voor wie gelooft is de belofte garantie genoeg voor de vervulling ervan, want het is een belofte van de Heere. Het geloof kan zingen, ook al moet de belofte nog vervuld worden. Zo zijn ze er allebei. Het stil aanbidden en het uit volle borst zingen. Twee uitingen van levend geloof, dat Gods Woord voor waar houdt. Twee reacties van het geloof in de waarachtige God en Zijn onbedrieglijk Woord. ‘God is immers geen man dat Hij liegen zou of een mensenkind dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen of spreken en niet bestendig maken?’ (Num. 23:19). Laat dit een woord zijn gesproken door Bileam, het is niet minder waar dan wanneer iemand als David het gesproken had. Het is namelijk een Woord ingegeven door de Heilige Geest.

De vijand tegemoet!
Jahaziël had bij de belofte dat de Heere voor Juda strijden zou ook een opdracht gegeven. Ze moesten in slagorde uittrekken net alsof ze slag zouden gaan leveren. Het enige wat ze echter in werkelijkheid te doen hadden was stilstaan en zien hoe de Heere voor verlossing zou zorgen. Als de nieuwe dag is aangebroken, doet het volk wat de Heere van hen verwacht. Ze gaan in de richting van de woestijn van Thekoa, de vijand tegemoet. Het lijkt erop alsof ze zullen gaan strijden, maar ze zullen hun wapens niet hoeven te gebruiken. Ze moeten ze wel meenemen. Ze moeten in volle wapenrustuing gaan. In vers 21 wordt gesproken van de ‘toegerusten’. Dat zijn de gewapenden, die alles bij zich hebben wat ze voor de strijd nodig hebben,. Maar die zwaarden moeten wel in de schede blijven en de pijlen in de koker. Zo is de opdracht Is dat niet moeilijk? Wordt zoiets niet ervaren als een verzoeking? De vijand tegemoet gaan en zich aan het gevaar blootstellen en dan niets mogen doen. Inderdaad, zoiets kan alleen volbracht worden in het geloof. Wie dat beseft is koning Josafat. Hij ziet zijn leger de stad uitgaan, de vijand tegemoet. Hij ziet ze de opdracht van de Heere gehoorzamen. Dat vreemde bevel, dat zo ongebruikelijk klinkt. Nu gaat het nog wel, maar hoe zullen ze het kunnen als straks de vijand in het gezicht komt en op hen zal afstormen? Laten ze dan nog de wapens ongebruikt? Hoe kunnen ze het: Alleen maar marcheren totdat ze de vijand in het oog krijgen en dan nog alleen maar toekijken?
Josafat heeft ook gehoord wat de Heere zei. Hij zou verlossen, maar Hij zei er niet bij hoe Hij dat doen zou. Dat moesten ze helemaal aan Hem overlaten. Dat zouden ze pas zien als de Heere handelend zou optreden. Josafat weet ook dat er nu maar weinig voor nodig is of de twijfel slaat toe. Er hoeven er maar een paar te zijn die in ongeloof de woorden Gods in twijfel gaan trekken en anderen kunnen zomaar meegesleept worden op de weg van het ongeloof. Want als mensen gaan redeneren en kansen gaan berekenen dan is het mis. Een mens gelooft namelijk eerder en sneller wat het verstand zegt en wat de duivel zegt dan wat God zegt.

Josafats marsorders
Josafat weet die dingen. Hij heeft er persoonlijk de nodige ervaring mee opgedaan. Daarom gaat hij daar staan langs de weg die het leger gaat. Daar gaat hij hen toespreken. Hij voelt dat als zijn roeping als koning. In die positie dient hij als een vader of als een herder te wezen. Met hart voor zijn volk zoekt hij hen te bemoedigen. Hen een hart onder de riem te steken. In wat hij zegt sluit hij helemaal aan bij wat Jahaziël gezegd heeft. Hij houdt hen nog eens voor wat de Heere beloofd heeft. Nee, de krijgsorders die hij als de leider van het leger aan zijn manschappen geeft hebben niets met taktieken of krijgslisten te maken. De marsorder voor deze dag luidt: ‘Gelooft in de Heere en gij zult bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn’. Josafat heeft goed begrepen wat de Heere gezegd heeft. Hij weet ook dat het nu op geloof aankomt. Alleen in het geloof kan gedaan worden wat de Heere vraagt. Tot twee maal toe benadrukt Josafat dat. Gelooft! Dat is: Vast maken en dan ook vast staan. Amen zeggen. God voor waarachtig en betrouwbaar houden. Ook als ze oog in oog staan met de vijand. Ook als ze het krijgsgeschreeuw straks zullen horen en als zij de zwaarden van de vijand zullen zien glinsteren in de zon. Ook dan als de schrik hen om het hart zou slaan en zij naar de mens gesproken niets anders kunnen verwachten dan dat die vijanden door hun grote overmacht de overwinning wel moeten behalen. Dan ook geloven. Zich vastmaken aan het Woord van de Heere en zo ook vast staan. De strijd is immers des Heeren. Het gaat in dit alles toch om Zijn zaak. Wat een zegen voor het volk om zo’n koning te hebben! We kunnen het ons voorstellen hoe het velen onder het volk te moede was. De woorden van Jahaziël hebben ze gehoord. Ook het wonderlijke bevel om de vijand tegemoet te gaan en niets te doen. Is dat niet een te moeilijke opgave? Kunnen ze dat wel aan? Een bemoediging hebben ze echt wel nodig. Vooral de zwakken en de weifelenden en de vreesachtigen. Daar horen ze hun koning spreken. De vorige dag ging hij voor in gebed. Nu staat hij daar, vol vertrouwen, bezig met het versterken van het vertrouwen van zijn volk. En ze grijpen moed. Ze steunen op Gods Woord, gesproken door Jahaziël op wie de Geest Gods was en in het geloof herhaald door Josafat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Josafat (12)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's