Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Josafat (13)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Josafat (13)

2 Kronieken 20:21-24

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Josafat heeft zijn manschappen een woord ter bemoediging meegegeven. 'Hoort mij, o Juda en gij inwoners vanjeruzalem! Gelooft in de Heere uw God en gij zult bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn'. Hij staat zelf in het geloof en hij bindt het zijn volk op het hart dat zij alleen op de Heere zullen vertrouwen. Maar dan vertelt de bijbelschrijver nog iets van Josafat. Dit namelijk, dat £hij zich beraadslaagde met het volk'. Dat woord betekent niet dat hij overleg pleegt met bijvoorbeeld de legeraanvoerders over de te volgen strategic Nee, Josafat vraagt niet om raad bij wie dan ook. Wat hier bedoeld wordt is dat Josafat raad geeft. Hij geeft advies en omdat dit het advies van de koning is heeft het in feite de kracht van een bevel. Wat adviseert hij?

Zangers voorop
Om zangers aan te stellen. Zan gers uit de kring van de Levieten. Die zangers moeten dan de cheilige Majesteit prijzen'. God loven en eren, net zoals de Levieten de vorige dag heel spontaan deden. Laten ze het nu weer doen. Waar? Hoe? Ze moeten Voor de toegerusten uitgaan\ Ze moeten voor de gewapende legermacht uit lopen en daar, op die plaats, zingen. Het zangkoor voorop dus en de gewapende soldaten daarachter. Een vreemde volgorde? Zeg dat wel. Ongewapende zangers in hun lange witte kleren gaan voorop; zij zullen als eersten de vijand ontmoeten. En de eigenlijke strijders komen achteraan. Loopt dat goed af? Ach, voor hen die het heil des Heeren wachten zijn bergen vlak en zeeen droog. In het aangezicht van de vijand zingen, ja dat kan hij doen die waarlijk gelooft. Zo kan dat geloofslied van de zan gers het volk dat achter hen komt bemoedigen. Vooral als dan ook nog gelet wordt op wat er gezongen moet worden. Dat lied luidt: 'Looft de Heere, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid'. Wat een gezicht! Daar gaan ze. Al met al toch nog een flinke leger macht. Misschien niet zo goed bewapend als de vijanden, maar toch... Die wapens zijn trouwens opgeborgen. Daar ziet geen mens wat van. Merkwaardig! En nog merkwaardiger, voorafgaande aan de soldaten mannen in het wit. Zwijgend lopen ze daar, zij helemaal ongewapend. En straks moeten ze niets anders doen dan zingen. Maar daar kun je toch geen oorlog mee winnen? Mens, houd stil, zo praat het ongeloof. En dat moet nu juist zwijgen. Hier komt het op geloof aan. Op ver trouwen op die God van Wie die zangers zingen dat Zijn goedertierenheid tot in eeuwigheid is. Dat is ook al zo merkwaardig. Is dat het marslied? De battle-cry? Ja, dat is in dit geval de strijdkreet. Gods goedertierenheid die tot in eeuwigheid is. Dit keer klinkt het in oorlogstijd. Het had al eens eerder geklonken, maar dat was toen in vredestijd. Dat was bij de ingebruikneming van de tempel. Salomo had gebeden dat de Heere zou willen wonen in het huis dat Hij voor Hem gebouwd had. Als antwoord op dat gebed daalde er toen vuur uit de hemel. 'Ja-', zo zei de Heere daarin, chier wil Ik wonen5. Toen gebeurde ongeveer hetzelfde als ten tijde van Josafat. De reactie van het volk op de belofte des Heeren dat Hij in de tempel wilde wonen temidden van Zijn volk was toen ook een eerbiedig buigen voor de Heere. En ook het loven en prijzen van de Heere, omdat (Zijn weldadigheid is in eeuwig heid' (2 Kron. 7:3,6). Ach, in vredestijd is het niet zo moeilijk dit te zingen. Maar nu is het oorlogstijd. Is het in oor logstijd dan niet meer waar? Het is toch altijd waar? Het is zesentwintig keer waar. Kijk maar in Psalm 136. Of het nu gaat over de schepping of over de uittocht uit Egypte of over de overwinning op Sihon en Og, het is altijd waar. Daarom kunnen de Levieten ervan zingen voordat de vijanden verslagen zijn. Gods goedertierenheid - Zijn verbondstrouw. Die betoont de Heere omdat Hij de Onveranderlijke, de Getrouwe is. Is die goedertieren heid Gods niet op het allerduidelijkst gebleken in de Heere Jezus Christus en in het werk dat Hij deed en het heil dat Hij verwierf?

Gods hinderlaag
Daar gaan ze, op de vijand af. Ze weten waar de vijand is. Jahaziel heeft het verteld. In het einde van het dal, voor aan de woestijn van Jeruel (vs. 16). Daar gaan ze heen. De spanning stijgt. In menig hart stijgt een gebed op. Anderen zijn gerust in de Heere en geloven in een goede afloop. Maar iedereen zit in spanning hoe het gaan zal als zij hun wapens niet mogen gebruiken. In het kamp van de vijand heerst ook de nodige spanning. Welke bevelen zullen ze vandaag krijgen? Zullen ze verder optrekken in de richting van Jeruzalem? Zal de tocht, die tot zover zo succesvol verlopen is, nu leiden tot het toebrengen van de genadeslag aan Juda? Zullen ze dan buit kunnen roven? Daar zien ze de mannen uit Juda komen. Maar wat is dat? Hoe zien zij eruit? Kunnen ze hun ogen wel geloven? Ja, ze zien hoe de Judeers in alle kalmte op hen afkomen. Voorop mannen in witte kleren. Dat zijn kennelijk geen strijders. Maar wat doen die daar dan in de voorste linie? Wat kan dit betekenen? Niemand die er iets van snapt. Misschien dat er zijn die beginnen te spotten en tegen elkaar zeggen: cAls ze denken dat ze ons met lange witte kleren kunnen verslaan, laat ze dan maar komen; dat wordt voor ons een licht karweitje'. Ze worden overmoedig en in hun overmoed schakelen ze de mogelijkheid dat de God van Juda voor Zijn volk zou kunnen ingrijpen, helemaal uit. Aan Hem denkt daar bij de vijanden geen mens. Dichterbij komen de Judeers. En dan ineens beginnen zij die voor op lopen te zingen. Wie gaf het sein? Niemand die het weet. Maar zingen doen ze. Dat de goedertierenheid des Heeren tot in eeuwigheid is. Machtig klinkt dat lied, dat weerkaatst tegen bergwanden. Zowel vriend als vijand hoort het. De een wordt erdoor bemoedigd, want het is met die God dat ze optrekken. De ander hoort het ook en vindt er misschien wel nieuwe aanleiding in om te spotten. Dan gebeurt er iets waar niemand op gerekend had. De Judeers niet maar de Moabieten en hun bondgenoten ook niet. Niemand was hier op bedacht. Tot nog toe verliep alles rustig. En dan, ineens, wat is dat? Wat gebeurt er? De bijbelschijver vertelt het ons en daardoor weten wij wat noch Juda noch de vijanden op dat moment wisten. De Heere stelt achterlagen tegen de Moabieten en de anderen. Op de een of andere manier was daar door de Heere een hinderlaag gelegd. En zij die door Hem daar in hinderlaag gelegd waren (overigens zonder dat zij wisten dat God hier de hand in had), komen op dit moment uit de hinderlaag tevoorschijn en doen een onverwachte aanval op Juda's vijanden. Zo ongeveer zullen we de woorden van de tekst moeten verstaan. Mogelijk maakt de Heere hier gebruik van een of ander woestijnvolk - een roversbende - dat zich schuil gehouden heeft en wacht op de beste tijd om aan te vallen. Niemand van de Moabieten en dergelijke is zich bewust geweest van die achterlage, die nu hun kans schoon zien om de Moabie ten aan te vallen. Zij hebben mis schien ook de Judeers zien komen en achten dit het juiste moment om toe te slaan en verwarring te zaaien en zo mogelijk buit te kunnen roven. Hier zijn Juda's vijanden absoluut niet op bedacht. Ze weten dan ook niet wat er aan de hand is en beginnen in paniek te raken. Er ontstaat verwarring. De een meent dat ze van rechts aangevallen worden en de ander meent dat de aanval juist van links komt. Maar wie zijn dan de aanvallers? In de paniek die ontstaat wordt iedereen achterdochtig. In hun verbeelding zien ze overal vijanden. Daar roept er een: fHet zijn die lui uit Sei'r, de Edomieten'. Anderen geloven hem en roepen het nog weer anderen toe: fDe Edomieten plegen verraad; zij vallen ons aan\ Weer anderen zeggen: cIk heb ze nooit vertrouwd\ Moabieten herinneren zich dat die Edomie ten kort geleden nog met Juda en Israel meestreden tegen hen. Ja, inderdaad, het zijn de Edomieten die verraad plegen. Massaal keren de Moabieten en de Ammonieten zich tegen hen en slaan er op los. Intussen zijn ze allemaal vergeten met welk doel ze eigenlijk hier gekomen zijn. Vergeten zijn ze ook het leger van Juda, dat dichterbij gekomen is en waar de Levieten met hun lied God prijzen.

De belofte vervuld
Maar met het vernietigen van de Edomieten is het probleem niet opgelost. Niemand in het leger van Juda's vijanden lijkt meer normaal te kunnen denken. De legerleiding heeft totaal geen greep meer op de situatie. Ieder doet maar wat hem goeddunkt. De Moabieten vertrouwen de Am monieten niet meer en de Ammo nieten vertrouwen de Moabieten niet meer. Iedereen is nu ieders vijand. De bijbelschrijver kan het niet anders omschrijven dan dat ze de een de ander ten verderve helpen. Het is wel een veldslag, ja een grote zelfs, met zeer veel slachtoffers. Maar het is niet de strijd zoals ieder die had verwacht. Geen veldslag tussen Juda en de Moabieten en hun bondgenoten. Integendeel, Juda blijft gespaard. Nee, ze komen niet eens met de schrik vrij. Er was namelijk voor schrik helemaal geen plaats. Wonderlijk hoe dit allemaal gegaan is. Wonderlijk zoals de Heere Zijn belofte vervult. Die belofte was immers, dat Hij voor Juda zou strijden en dat ze het daarom gerust aan Hem konden overlaten. Gaat het niet zo? Ja, zo gaat het precies. Gods Woord is waar. Het vertrouwen op dat Woord is niet tevergeefs. Het zingen van de Levieten is niet te vroeg. Hier kan iedereen het zien dat Gods goedertierenheid tot in eeuwigheid is. Nog dichterbij komt het leger van Juda. Daar ergens staat een wachttoren in de woestijn. Daar is een soort uitkijkpost en vandaar kan goed gezien worden wat er is gebeurd. Daar kan de plek waar de legers van de vijand gelegerd waren, goed gezien worden. Maar wat zien ze? Een machtig leger, sterk bewapend, dat zometeen op hen zal afstormen? Nee, als ze goed kijken zien ze dat daar niemand meer overeind staat. Niemand is er die zich beweegt. Ze liggen allemaal op de grond en die grond is rood gekleurd. Wapens liggen tussen de manschappen in en blijven ongebruikt. Het zijn allemaal lijken. Niemand van heel die massa is ontkomen. Ze hebben zichzelf omgebracht en er is geen Judeer die een pijl heeft moeten gebruiken of een zwaard heeft moeten hanteren. Wie heeft dit gedaan? Dat is voor Josafat geen vraag. Hoe de Heere het doen zou had Hij niet bekend gemaakt, maar wel dat hij het doen zou. Nu heeft Hij het gedaan. Hij alleen. Op een manier,die Hij alleen heeft kun nen bedenken. Boven bidden en denken, zou Paulus ervan zeggen. Wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft Hij bereid.
'Dit werk is door Gods alvermogen,
door 's Heeren hand alleen geschied.
Het is een wonder in onz' ogen;
wij zien bet, maar doorgronden 't niet!

Staat en ziet het heil des Heeren. Zo had God het laten zeggen. Nu kunnen ze kijken en nu zien ze dat heil. Heil dat bestaat in de verlossing van Zijn volk en in de verwoesting van Zijn vijanden. Als we maar geloof genoeg hebben dan weten we dat het zo weer zal gaan. Alle vijanden des Heeren, hoe ze ook heten en waar ze ook vandaan komen, zullen voor de Heere vallen. Zelfs de duivel zal verslagen worden, hij samen met al zijn trawanten. Christus zal triomferen. En Hij zal Zijn volk verlossen met een eeuwige verlossing. Het gaat niet verkeerd, ook al zouden we van tijd tot tijd vrezen dat de zaak des Heeren failliet gaat. De duivel en zijn macht mag sterk zijn, de Heere Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heere der heren, is sterker. Hij zal overwinnen. Of denkt u van niet?
'En na deze hoorde ik als een grote seem van een grote schare in de hemel, zeggende: Hallelujah, de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de krachc zij de Heere, onze God, want Zijn oordelen zijn vvaarachcig en rechtvaardig; dewijl Hij de grote hoer geoordeeld heeft die de aarde verdorven heeft met haar hoererij en Hij het bloed van Zijn dienaren van haar hand gewroken heeft' (Openb. 19:1,2). Dan zal nog een beetje beter verstaan worden wat Psalm 136 met zoveel nadruk onder woorden brengt, namelijk dat de goedertierenheid des Heeren tot in eeuwigheid is. Ja, tot in alle eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Josafat (13)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's