Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Josafat (14)-1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Josafat (14)-1

2 Kronieken 20:25-30; 21:1

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gevochten hoeft er niet meer te worden. De overwinning is al behaald zonder dat Josafat daar met zijn leger iets aan hoefde te doen. God heeft alles gedaan en dat op een zeer wonderlijke manier. De vijanden hebben elkaar bestreden en zo de oorlog tot een einde gebracht. En door dit alles heen heeft de Heere bewezen het gebed te willen horen en Zijn beloften te vervullen. Wat een goeddoend God is Hij.

Gods royaliteit
Zodra het tot de mannen van Juda doorgedrongen is wat er heeft plaats gevonden beginnen ze te begrijpen dat ze er nu op uit moeten gaan om de buit binnen te halen. En buit blijkt er in overvloed te zijn. Zodra ze dichterbij het slagveld komen ontdekken ze temidden van de slachtoffers grote hoeveelheden waardevolle dingen. Er is allerlei vee. Plus natuurlijk allerlei wapentuig. Maar ook grote hoeveelheden kostbaarheden: goud, zilver, prachtige kleren en wat niet al. Het is duidelijk dat deze vijanden niet van plan waren om alleen maar oorlog te voeren met de bedoeling buit te roven. Nee, hun bedoeling was gebiedsuitbreiding. Ze wilden Juda veroveren en daar gaan wonen. Vandaar dat ze hun bezittingen maar alvast hadden meegebracht. Ze waren er immers toch van overtuigd dat ze Juda zouden kunnen verslaan en hun doel zouden bereiken. Maar nu liggen ze daar, dood. Wat ze allemaal meegebracht hadden, hebben ze niet meer nodig. Dat kunnen de mannen van Juda in bezit nemen. Uiteraard doen zij dat. Met graagte. Ook met verwondering. Verwondering over de goedheid van de Heere en verwondering over de overvloed die er is. Er is zoveel, dat ze drie dagen werk hebben om het allemaal te verslepen. Drie dagen! Dat zullen ook nog best lange dagen geweest zijn! Onvoorstelbaar zoveel roof als er is. Wat betekent dit? Dat Juda niet alleen een almachtig en wijs God heeft, maar ook een God die mildelijk geeft. Hij is niet karig. Hij geeft niet mondjesmaat. Integendeel, Hij is gul. Hij geeft royaal, koninklijk. Hier zien we iets van Gods royaliteit. Toen ze in Jeruzalem voor het eerst hoorden van de vijandelijke inval, schrokken ze. Wat moest er van hen worden? In de nood riepen ze toen tot God om uitkomst. En kijk nu eens hoe Hij hun gebed verhoord heeft... Dat gebed had de Heere ook kunnen verhoren door vuur uit de hemel te zenden en de hele legermacht daardoor te verdelgen. Dan was het gevaar ook geweken en was Juda verlost. Maar dan zou wel tegelijkertijd alles wat die vijanden hadden meegebracht ook in het vuur vergaan zijn. Dan was er helemaal niets meer te vinden geweest. Maar nu verlost de Heere uit de macht van de vijanden en tegelijk doet Hij meer. Boven bidden en denken geeft Hij. Want wie had er bij het bidden nu aan buit gedacht? Niemand, alleen de Heere deed dat. Zelfs datgene wat in Juda’s nadeel leek te zijn blijkt nu alleen maar voordeel te brengen. Juda wordt van deze invasie van de Moabieten en hun bondgenoten alleen maar beter. Zo is God. Zo royaal, zo goedgeefs, zo milddadig. Wie durft er nog klein van Hem te denken? Wie twijfelt er nog aan Zijn gewilligheid om te helpen? Als we onze mond maar wijd open doen dan zal Hij hem vervullen (Ps. 81:11). Wat Juda hier ervaren mag geeft de Heere wel eens vaker te beleven. Luk. 19:1-10 vertelt van Zacheüs die de Heere Jezus wel eens wil zien. Hij heeft al heel wat van Hem gehoord, maar gezien heeft hij Hem nooit. Nu heeft hij gehoord dat Jezus in Jericho komt en die gelegenheid gebruikt hij om Hem te zien. Hij klimt er zelfs voor in een boom en daar krijgt hij Hem inderdaad te zien. Zijn doel is bereikt. Maar Gods doel is daarmee nog niet bereikt. De Heere wil die kleine tollenaar meer geven. Veel meer. Zacheüs mag Jezus ook ontmoeten. Hij mag Hem in zijn huis ontvangen en Hem gastvrijheid verlenen. Hij mag Hem ook horen zeggen dat hem zaligheid geschied is. Zacheüs krijgt overvloedig uit Gods genadeschatten. Wie zal kunnen zeggen hoe vaak de Heere al bewezen heeft dat Hij een royaal God is? Al die buitgemaakte voorwerpen krijgen straks ergens een plaats. De een neemt dit mee en de ander dat. En dan, misschien jaren later, kunnen ze aan de hand van die voorwerpen zich nog eens herinneren hoe goedertieren de Heere is. Mogelijk dat ze er dan nog eens moed uit kunnen putten als er nieuwe moeilijkheden zijn. Een ring, een ander sieraad, wie weet wat, kan dan dienen om elkaar nog eens te zeggen: Zo groot en goed is onze God. Zo zou ook de volgende generatie kunnen leren zijn vertrouwen op God te stellen.

Dankstond in Beracha
Als na drie dagen de meeste buit is binnengehaald dringt het tot het volk door dat het nu toch zeker ook op z’n plaats is om een dankstond te houden om zo met elkaar de Heere de lof en dank toe te brengen voor wat Hij gedaan en gegeven heeft. Voor een gemeenschappelijke dankstond moet ruimte gemaakt worden, zo wordt beseft. Ze hebben met elkaar gebeden in de nood. Dan is het op z’n plaats om ook met elkaar te danken en God te loven. Dat gaan ze doen op een plek vlakbij het slagveld waar de Heere de overwinning gaf. Daar loven ze de Heere. Daar erkennen ze Hem als Degene die dit heil heeft bewerkt. Daar doen ze wat de dichter van Psalm 103 hen heeft voorgedaan: ‘Loof de Heere mijn ziel en vergeet geen van Zijn weldaden’ (vs. 2). Hij is de bron van alle goed. Uit Zijn hand is alles ontvangen. De plaats waar ze dankstond houden krijgt naar aanleiding van dit gebeuren een naam. Het zal het dal van Beracha heten. Dal van de lofprijzing. Dal van de dankzegging. De herinnering aan wat hier gebeurd is moet in deze naam bewaard blijven. Mensen moeten elkaar ook in de toekomst kunnen vertellen van de grote daden die de Heere hier verricht heeft. Nee, in komende jaren is daar in die buurt niets bijzonders meer te zien. Woestijnachtig gebied is het. Met verloop van tijd zijn alle sporen van de gebeurtenissen die er plaatsvonden, uitgewist. Niets is er overgebleven dat aan deze strijd herinnert. Zal het dan vergeten worden? Nee, dat mag niet. Dit mag nooit vergeten worden. Vandaar die naam: Beracha. Als honderd jaar later twee reizigers deze streek bezoeken vraagt de een aan de ander: ‘Weet je hoe dit gebied heet?’. De ander antwoordt ontkennend. Dan zegt de eerste: ‘Dit dal heet Beracha’. ‘Wat?’ zegt de ander, ‘dit dorre gebied heet Lofprijzing? Wat is hier dan te prijzen?’ De eerste gaat vertellen en als hij aan het eind van zijn verhaal is, zegt hij: ‘Zo groot en goed betoonde onze God Zich toen en Hij is nog altijd Dezelfde. Heb je er ook geen zin in om Hem te vrezen?’

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Josafat (14)-1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's