Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het avondmaalsformulier [30]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het avondmaalsformulier [30]

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Aangezien wij ons leven buiten onszelf in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmee dat wij midden in de dood liggen…” Daar zullen we het dit keer over hebben. Wie de klassieke formulieren van de kerk louter beschouwt als leerstellige uiteenzettingen, doet ze grondig tekort. Weliswaar blijkt uit de inhoud dat de opstellers een diep inzicht hadden in de boodschap van de Schrift en in de verbanden binnen de Heilige Schrift. Maar niet minder wisten ze onderwijs te geven aangaande de leiding van de Heilige Geest in het leven van Gods kinderen. De gestalten van de zielen die voorwerp van Geestesleiding zijn, waren hun niet onbekend. Er ligt een bevindelijke gloed over onze kerkelijke formulieren. Dat geldt vooral van het avondmaalsformulier. Eerder in het formulier wordt een lijst van ernstige zonden opgesomd. Degenen die moeten erkennen dat daarmee hun leven wordt getypeerd, worden vermaand zich van de tafel des Heeren te onthouden. Immers, die tafel is heilig. Daar hebben onboetvaardige zondaren geen toegang, “opdat hun gericht en verdoemenis niet des te zwaarder worde…”

Schrik
Maar een kind van God met een teer geweten, gesteld voor deze spiegel, slaat de schrik om het hart. Wel, het is met het oog op hen dat het formulier vervolgt met te zeggen dat dit alles hun niet wordt voorgehouden om hun bange en bezwaarde harten “kleinmoedig te maken.” Denk niet dat het de bedoeling is dat er niemand tot het Heilig Avondmaal van de Heere mag gaan, dan alleen degene die zonder enige zonde zou zijn. Die laatste gedachte wordt krachtig, en tegelijkertijd bewogen, afgewezen. Nee, het Avondmaal is juist voor zondaren. Voor hen kwam Christus. Met het oog op hen stortte Hij Zijn bloed. Tot hen richt Zijn zoeken zich. Om hen zalig te maken kwam Hij.
En zij zijn het ook die tot Zijn tafel worden genodigd. Zondaren. Verlorenen! De gang naar de tafel is dan ook geen belijdenis van volkomenheid en perfecte heiligheid. Nee, integendeel – “aangezien wij ons leven buiten onszelf in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmee dat wij midden in de dood liggen…” Zoals een drenkeling die meegezogen lijkt te worden door de kolken van de dood. Het roepen tot God, de kreet om een Helper, het aangrijpen van Christus, maar niet minder het toetreden aan de tafel des Heeren is – zo lees ik deze woorden toch – het is een belijdenis van de uitzichtloosheid en reddeloosheid van mijn eigen bestaan. Ik getuig daarin niet in de eerste plaats van mijn leven, maar van mijn dood. Niet van mijn groeien en bloeien, maar van mijn verderf en ondergang. En dat heel persoonlijk: “… midden in de dood…”

Een merkwaardig woord. Voor deze en gene misschien wel een aanstootgevend woord. Een woord dat ergernis zou kunnen oproepen. Immers, aan het Avondmaal worden toch de kinderen van God verwacht. En dat zijn toch degenen die weten van het levendmakende werk van de Heilige Geest in hun leven. Zij zijn toch van dood levend gemaakt. Van hen geldt toch – om het met de Dordtse Leerregels te zeggen – dat ze de vruchten der verkiezing “in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen…” Dat is toch heel wat anders dan te belijden “dat je midden in de dood ligt…”, zou je zo zeggen. Is dat niet erg negatief? Door aan de tafel te zitten, erken je toch dat je eertijds dood was, maar nu levend – in en door Christus Jezus?! Worden hier de dingen niet omgekeerd?

Troost
We moeten die uitdrukking van ons formulier wel in het juiste verband zien. Als ik haar goed lees – en nog eens lees – dan kan ik tot geen andere conclusie komen, dan dat Olevianus dit zegt tot troost. “Ik lig midden in de dood!”, is een troostwoord. Een woord van bemoediging en opbeuring. Voor wie? Voor Gods aangevochten kinderen. Voor hen die worden aangevallen met de bestrijding dat hun leven getekend is met die catalogus van zware en ergerlijke zonden. In wier hart de boze influistert, dat hun zonden te groot zijn om een door de Heere gegunde plaats aan Zijn tafel te mogen hebben. “Jij hebt geen heil bij God!” Want zíjn bedoeling is het wel terdege “om de verslagen harten der gelovigen kleinmoedig te maken…” Als er iemand aan de tafel van Christus komen mag: jij in ieder geval niet!

En nu gaat ons pastorale formulier die ontmoediging tegenspreken. Ze doet dat met een uiterste middel. Ze formuleert woorden van troost door erop te wijzen dat wanneer ik het leven in de Heere Jezus Christus zoek, ik daarmee erken dat ik midden in de dood lig. “Waar vindt u uw heil? In uzelf?” “Nee, daar zal ik het nooit vinden! Dat heb ik lang genoeg geprobeerd. Maar daar ben ik in beginsel van af geholpen.” “Maar waar dan wel?” “Geheel buiten mezelf. Namelijk in Hem die door God is gegeven tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking en tot een volkomen verlossing. In de Zaligmaker Jezus Christus. Bij Hem zoek ik het. En uit Hem ontvang ik het door genade ook. Telkens weer.” “Wat bracht u tot het zoeken van uw heil bij Hem?” “Het besef dat ik een verloren mens ben. Ik ben los van God geraakt. Los van het leven dat Hij is. En dientengevolge moest ik onder ogen zien dat ik dood ben door de misdaden en de zonden. Maar er klonk een stem, de stem van de levende God. Die stem, klinkend in de heilige Schrift, wees de eniggeboren Zoon van God aan – tot zaligheid en leven: ‘Deze is mijn geliefde Zoon. Hoort Hem!’ En het getuigenis van Hemzelf was: ‘Ik ben de Opstanding en het Leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, al was Hij ook gestorven…’ Zo zijn mijn ogen voor Hem geopend, de schoonste van de mensenkinderen. Vanwege mijn grote nood en dood kon ik buiten Hem niet blijven. Ik klopte dringend bij Hem aan. ‘Zoon van David, ontferm U mijner!’ En, o wonder, Hij heeft mij niet afgewezen. Hij heeft mij in genade aangenomen. Een ander woord uit Zijn mond klonk: ‘Ik leef en gij zult leven!’ En toen kon het niet anders meer: ik boog me en ik geloofde en mijn God sprak mij vrij. Deze Christus gaf me deel aan Zichzelf en aan Zijn weldaden.”

“Maar hoe geldt het dan, dat u midden in de dood ligt? Is dat dan nog steeds de werkelijkheid, ook na ontvangen genade?” “Het is, zoals ik in mezelf ben, helaas niet anders dan voorheen. Mijn oude mens weigert zich te bekeren en zal zich ook nooit bekeren. Ik ben nog steeds door en door vleselijk en verkocht onder de zonde. Dat is een zaak van grote smart en niet minder van grote strijd. Het lichaam der zonde moet worden gekruisigd. Maar het wil zich daar telkens en telkens aan onttrekken. En daarom is het inderdaad een werkelijkheid: ik lig midden in de dood. Maar Gode zij dank is er ook een andere werkelijkheid. Dat is de werkelijkheid van de nieuwe mens. En die nieuwe mens draagt een naam. Het is de naam van mijn Heere en Zaligmaker. ‘Ik ben door de wet aan de wet gestorven, opdat ik voor God leven zou. Ik ben met Christus gekruisigd. Maar ik ben ook met Hem opgestaan. Ik leef!, maar niet meer mijn ik. Maar Christus leeft in mij. En wat ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof van de Zoon van God. Hij heeft mij liefgehad en heeft Zich voor mij overgegeven’ [Gal. 2]. Zijn weldaden waarin ik delen mag, zijn tot vergeving van de schuld van mijn zonde, maar ook tot overwinning van de macht der zonde! Ik heb de bron van mijn troost geheel buiten mijzelf. Ik ontvang de zaligheid uit mijn Zaligmaker. Al lig ikzelf dan midden in de dood… Dit is mijn troost, in druk mij toegezegd. Dat leert mijn ziel Hem achterna te kleven…

Midden in de dood… - laat mij daar nog maar even liggen. Want ik weet dat het spoedig anders zal zijn. Mijn oude mens zal spoedig sterven. En dan zal ik alleen maar nieuwe mens zijn. Dan zal ik, aan de dood en de zonde ontheven zijnde, gelijkvormig zijn aan Christus. Dan zal het eeuwig en volkomen waar zijn, wat ik hier al leerde geloven, vernomen uit Zijn mond: ‘Ik leef en gij zult leven!’”

Waakt en bidt…
Deze belijdenis geeft troost. Maar ze roept ook op tot waakzaamheid en strijd. Ik volsta nu maar met een tweetal woorden van de apostel Paulus. Allereerst uit het machtige Romeinen 6. “Indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking van Zijn dood, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking van Zijn opstanding. Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen.” De apostel maakte het nog wat concreter in zijn brief aan de gemeente van Kolosse, hoofdstuk 3: “Als u nu met Christus opgewekt bent – zo zoek de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand van God. Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn. Want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God!” En het Avondmaal? Dat is de plaats waar de Heere de beoefening van deze geloofsvereniging met Christus geeft. Als het Hem belieft. Waar Hij het zwakke geloof versterken wil. En waar Hij de moede kracht geeft. Hier wordt de rust geschonken. Hier wordt de gemeenschap beoefend. Ontvangen uit de onuitputtelijke heilsvoorraad van het leven dat in Christus is. Zijn leven, geopenbaard in mijn dood. Soli Deo gloria.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Het avondmaalsformulier [30]

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's