Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eduard Meinders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eduard Meinders

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Levensloop
Eduard Meiners werd 22 juli 1691 te Emden (Oost- Friesland) geboren. Hij studeerde theologie in Leiden. In 1712 werd hij predikant te Groothuizen, in 1716 ging hij naar Westerhuizen, in 1717 naar Weener en in 1723 naar Emden waar hij in 1752 overleed. In 1724 verscheen een boek van hem getiteld “Christus alles en in allen.” Van zichzelf getuigt Eduard Meiners “Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Die gekruist.” Eduard Meiners ziet als plicht van dienaren des Woords de Heere Jezus te prediken, en hem in Zijn schoonheid, dierbaarheid noodzakelijkheid en algenoegzaamheid de gemeente voor te dragen, opdat velen op Hem verliefd mogen worden. Eduard Meiners schreef ook een boek over de brief aan de Romeinen (Emben 1744) en een boek over de Praktikale Godgeleerdheid (Emden 1738).

Zelfonderzoek
Er ligt veel onderwijs opgesloten in de geschriften die vanuit het verleden voor ons zijn bewaard. Er ligt een verhandeling voor mij van Eduard Meiners met als titel “Jezus de Borg der uitverkorenen.” Enkele dingen wil ik u daaruit doorgeven. Meiners schrijft dat de gelovigen het doorgaans aan vrijmoedigheid ontbreekt om te denken dat Jezus hun Borg is. “Zij erkennen wel dat Jezus een volmaakte Borg is, dat zij onuitsprekelijk gelukkig zijn die deel aan hem hebben, maar durven het van zichzelf niet denken, of omdat de zaak hun te groot toeschijnt dan dat zij er staat op zouden mogen maken, of omdat zij nog vele zonden in zich bevinden, of omdat zij lusteloos zijn en weinig leven in zich gewaarworden, of om andere redenen, en daarom gaan zij al twijfelende heen, menigmaal met de verzuchting uit de diepte van hun hart: ‘Och, dat ik deel had aan de Borg Jezus.’” Meiners wijst er ook op dat onbegenadigden op een lichtvaardige wijze het Borgwerk van Jezus op zichzelf toepassen. “Zij horen dat Jezus een volmaakte Borg is, zij lezen dat in Gods Woord, en daarom denken zij direct dat zij deel aan Hem hebben. Zij twijfelen daar in het minst niet aan, ja, vinden dat het hen niet betaamt om daaraan te twijfelen, omdat zij menen dat het geloof bestaat in een stijve inbeelding dat men Jezus tot Borg heeft. Zo weet de satan de mensen door ijdele en lichtvaardige waan te verstrikken, en in een aangename weg met een ingebeelde hoop naar de hel te leiden, en in het eeuwige verderf neer te storten.” Daarom gaat Meiners kenmerken noemen tot geruststelling van begenadigden en tot ontdekking van onbegenadigden. Daaraan dient met zich te toetsen.

Kenmerken
Meiners noemt er vijf. Het eerste is een juist gezicht op de schulden. Wie zijn schuld niet ziet en beleeft heeft geen Borg nodig. Hierbij gaat het niet om een verstandelijke kennis van de zonde en schuld, het gaat niet om een belijden met de lippen. Alle naamchristenen zullen immers zeggen dat zij zondaar zijn. Het gaat om het zien van de zonden als lelijk, afschuwelijk, waardoor God onteerd wordt en hij Zijn vriendelijk aangezicht verbergt. Een groot aantal zonden wordt gezien, hoewel er nog veel verborgen zonden zijn. Als de Heere werkt gaat het er niet om dat je weet van zonden uit de Bijbel of een ander boek, maar de zonden worden aangetroffen in het hart. Het hart is vuil en onrein. “Hij leest de zonden dan alsof ze in zijn hart geschreven zijn. Hij slaat haar gade in al zijn doen en laten, en dat onderscheidenlijk. Hier ziet hij in zijn hart een opwellende zondige begeerlijkheid, daar wordt hij in zijn spreken onnutte woorden gewaar, wederom ontdekt hij de ongerechtigheid in en om zijn daden. Kortom, waarheen hij zich ook wendt, hij vindt zichzelf schuldig, ja, ten hoogste, en denkt dat er geen groter schuldenaar in de wereld is dan hij, zoals wij zien in Paulus (1 Tim. 1:15).”

Het tweede kenmerk is een rechte aandoening van het hart over zijn schulden. Het valt zwaar een groot schuldenaar tegenover God te zijn. Er is sprake van verlegenheid, bekommerd zijn en verslagenheid zoals we dat lezen in Handelingen 2 op de Pinksterdag en bij de stokbewaarder. Er valt ook te denken aan de tollenaar. “Het liefste dat hij in de wereld heeft, gaat hem zozeer niet ter harte als zijn schulden. Deze droefheid veroorzaakt dat hij nergens rust vindt, en zich daarom tot God in Christus begeeft, om van zijn schulden verlost te worden. Zie over deze droefheid 2 Korinthe 7:10. “

Het derde kenmerk is dat er naast deze aandoening over de schulden een hartelijke begeerte naar de Borg moet komen om door Hem van schuld en straf bevrijd te worden en het recht ten leven te ontvangen. De ontdekte zondaar kan niet zelf betalen en aan Gods gerechtigheid voldoen. Ook mag gezien worden op de algenoegzaamheid en gewilligheid van Jezus de zondaar te kunnen en willen verlossen en het recht ten leven te geven.

Het vierde kenmerk is een geloofswerkzaamheid omtrent de Borg Jezus. “De ziel die nu haar schulden kent, daarover gevoelig is en daarvan door Hem ontslagen begeert te worden en het recht ten leven te ontvangen, begeeft zich daarop tot Jezus door gebeden, zuchtingen en aanhoudende, hartelijke smekingen, en stelt zich voor Zijn aangezicht als belast, beladen en neergebogen, met en onder het zware, lastige pak van haar schulden dat hij op de Borg Jezus legt, en verzoekt dat hij het van hun schouders wil aflichten en op de Zijne leggen, opdat zij uit kracht van Zijn betaling door Zijn Vader mogen worden vrijgesproken, en het recht ten leven ontvangen.” De ziel ziet uit naar het volmaakte leven in de hemel.

Het vijfde kenmerk is de hartelijke wens de Borg Jezus te dienen uit een zuivere liefde onder alle omstandigheden tot het einde van het leven. Het gebed van Psalm 119 wordt verstaan: ‘Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden’ (Psalm 119: 5 en 6). Als er gehoorzaamd mag worden is er vreugde en blijdschap in de ziel. Als er opnieuw gezondigd wordt is er sprake van droefheid en smart. “Ziedaar de kentekenen waaruit iemand kan weten of hij aan de Borg Jezus deelheeft of niet. Beproef er u aan, onbegenadigde, opdat het God mocht behagen u onder die beproeving aan uzelf te ontdekken. Toets er u aan, begenadigde, of het door de genade des Heeren een middel mocht zijn om u van uw twijfelingen te ontheffen en u ten aanzien van uw aandeel aan de Borg Jezus gerust te stellen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Eduard Meinders

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's