Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bewaar mij...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bewaar mij...

Psalm 17:8a

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog belangrijker dan het pand bewaren is zelf bewaard te worden. Wij moeten bewaard worden voor zonde, wereldgelijkvormigheid, een heilloos verbondsautomatisme en verbondspessimisme. Of, zoals David: bewaard worden voor onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen boze vlees. ‘Bewaar mij als het zwart des oogappels’. Dat is een gebed uit de diepte. Dat is een gebed om bewaring. Het gebruik van het woord sjamar, bewaren, roept allerlei beelden op. Een herder die zijn kudde verdedigt tegen plotselinge aanvallers. Een dorpelwachter, die toezicht houdt op het heiligdom. De wachter op Sions muren, die in de nachtelijke uren patrouilleert. Een vader die voor zijn kinderen opkomt. Zo bewaart God Zijn volk. Zo zorgt Christus voor Zijn gemeente. Hij aan Wie door de Vader alle macht gegeven is, in hemel en op aarde. Dat is het Godsbeeld van de dichter. Op die levende God heeft hij zijn betrouwen leren stellen. Hoe menigmaal werd de dichter door deze God bewaard, in het strijdperk van het leven. Ik zal uw vlees aan de vogelen des hemels te eten geven, brulde de Filistijn Goliath, Maar God bewaarde. “Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen”, klaagde de dichter, maar God gaf uitkomst. Met deze God komt men niet beschaamd uit. Er zijn er in ons midden die daar ondervinding van hebben. Van die bewarende hand Gods. Maar wat is het gevaar groot dat men op die ontvangen genade gaat rusten. Genade bespreken maar niet meer beleven. Dat we met weinig genade grote mensen worden. Gaan roemen alsof wij die genade niet ontvangen hebben. Dan wordt de kinderlijke afhankelijkheid gemist. We zingen nog wel van ’t strijdperk van dit leven “, maar ’t zicht op de Koning is weg. Wij hangen niet meer aan de troon der genade.

En wat doet God nu? Opnieuw doet Hij de strijd ontbranden. Zendt doodsvijanden. Dan ga ik opnieuw ontdekken wie ik zelf ben voor God. Zwak van moed en klein van krachten. Kwetsbaar en hulpeloos. David had door genade een Godsbeeld, diepe indrukken van Zijn majesteit en bewarende trouw. Maar door genade ook een zelfbeeld, een diep besef van zijn eigen nietigheid en verdorvenheid. Zo klein en zwart als ‘het zwart des oogappels’, het meest tere en kostbare centrum van het oog. Het oog! Een van de best beschermde lichaamsdelen. Met hoeveel wijsheid heeft de Heere de mens geformeerd. Dat zien we vooral aan het oog! En met name aan het zwart van de oogappel. Daarmee vergelijkt zich de dichter. Zo zwart als het zwart des oogappels heeft hij zich door genade leren kennen. Maar tegelijk mocht hij ook weten dat God in zijn duister bestaan, in zijn donkere ziel, een goddelijk licht gegeven had (Psalm 51). Zoals het licht van de zon in het zwart van de oogappel naar binnen dringt, zo drong het licht van de Zon der gerechtigheid, van Christus, ook Davids leven binnen. Dat verbindt hem en heel Gods Kerk aan die levende God ‘Die Zijn kinderen wil behoeden voor ’s vijands macht en vreselijk woeden en hen beschermt in het heetst gevaar. Bewaar mij als het zwart des oogappels. Eigenlijk vraagt de dichter nog meer genade dan God al bewezen had aan Zijn volk. Wij lezen in Deuteronomium 32:10 “Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis. Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel”. Zo wou God met geen andere volken handelen. Onverdiende zaligheid. Maar David vraagt niet alleen bewaard te worden als Gods oogappel, maar als het zwart des oogappels, ’t allerteerste bezit van de levende God in Christus. Calvijn wijst op de bijzondere troost die erin gelegen is:Gods oogappel, het zwart van Zijn oogappel te zijn. Die het zwart van de oogappel is, behoort immers tot het mystieke lichaam van Christus. En wie dat volk aanraakt, raakt Gods oogappel aan. En daar komt Hij voor op. Zij worden door Hem bewaard tot de dag van de volkomen verlossing. Hij waakt over het zwart van het oog, of, zoals we in het Hebreeuws lezen: de dochter van het oog. Zijn teerste bezit. Dat is de troost van de Kerk. Hun enige troost, beide in leven en in sterven. Want: Des Heeren Engel schaart een onverwinb’re hemelwacht rondom hem, die Gods wil betracht, dus is hij wel bewaard. Komt, smaakt nu en beschouwt de goedheid van d’Alzegenaar! Welzalig hij, die in gevaar alleen op Hem betrouwt!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juli 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Bewaar mij...

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juli 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's