Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Joahaz-1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Joahaz-1

2 Koningen 23:31-34; 2 Kronieken 36:1-4

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot nog toe hebben we aandacht gegeven aan zeven koningen van Juda, te weten Rehabeam, Abia, Asa, Josafat, Joram, Ahazia en Joas. Zouden we zo doorgaan dan moesten nu aan de orde komen de koningen Amazia, Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, Manasse, Amon en Josia. Tenslotte dan nog de vier laatsten die over Juda hebben geregeerd, te weten Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekia. Voorlopig zouden we dan nog wel een hele tijd bezig zijn met de bespreking van die nakomelingen van David die op zijn troon in Jeruzalem gezeten hebben. Ik ga nu echter een aantal van hen overslaan en zal geen aandacht geven aan de koningen Amazia tot en met Josia. Niet omdat er over hen niets te zeggen zou zijn. Integendeel, er is veel over hen te melden. Maar de serie artikelen zou voor ons blad wel heel erg lang worden. Bovendien heb ik langs een ander kanaal ook over deze koningen het een en ander gepubliceerd. We gaan ons nu beperken tot de laatste vier koningen van Juda, Joahaz tot en met Zedekia. Drie van hen waren zonen van de godvrezende Josia; een van hen (Jojachin) was diens kleinzoon. De eerste in deze rij is dan Joahaz.

Geheel onverwacht wordt hij tot het koningschap geroepen. De ontijdige dood van Josia - nog maar 39 jaar oud - plaatst hem voor deze taak, alhoewel hij daarvoor eigenlijk nog te jong is. Zijn eigenlijke naam is Sallum. Volgens 1 Kron. 3:14 is hij de vierde zoon van Josia. Hoe zal dat gaan met hem op de troon van David?

Sallum wordt Joahaz
Waarom volgt hij zijn vader op? Waarom niet een van zijn oudere broers? Het is duidelijk dat Josia zelf zijn opvolger niet heeft kunnen aanwijzen. Daarvoor was zijn sterven veel te plotseling. Wie moet dan de nieuwe koning aanwijzen? De bijbelschrijver vertelt dat ‘het volk des lands’ het doet. Het lijkt ook zonder al te veel discussie te gaan. Men is het spoedig met elkaar eens: Sallum moet het worden. Van hem verwacht men kennelijk het een en ander. Het kan best zijn dat deze Sallum een veelbelovende jonge man is en dat zijn opvattingen op politiek gebied overeenkomen met wat in het algemeen onder het volk leeft. Er waren in die tijd twee grootmachten. In het zuiden was dat Egypte en in het noorden Babel. Twee machten die voortdurend met elkaar in staat van oorlog verkeerden. In dat conflict had Josia de kant van Babel gekozen en ten gevolge van die keus is hij toen in de strijd tegen Egypte gesneuveld. In het algemeen is de stemming in Jeruzalem anti-Egypte. Van Sallum zal bekend zijn dat hij het met het algemeen gevoelen eens is en dat ook hij een anti-Egypte politiek voorstaat. Vandaar dat men hem kiest als de nieuwe koning. Dat men het meent met deze keus blijkt wel bij zijn troonsbestijging. Sallum wordt bij die gelegenheid zelfs gezalfd (2 Kon. 23:30); iets wat bij de andere koningen die hun voorganger opvolgden, vrijwel nooit was gebeurd. Ook Sallums naam wordt veranderd. Hij zal niet langer Sallum heten, maar zijn naam zal voortaan Joahaz zijn. Op deze manier heeft men de zaak ook een godsdienstige kleur gegeven. De naam Sallum betekent zoiets als ‘wien zal worden vergolden’, terwijl de naam Joahaz zoveel wil zeggen als ‘dien de Heere ondersteunt’. Door die naamsverandering wordt de Heere er uitdrukkelijk bij genoemd. Tot zover lijkt alles in orde te zijn. Het lijkt er zelfs op dat men hiermee wil uitspreken dat naar de stem des Heeren zal worden geluisterd. De vraag is echter of de Egyptische koning het allemaal wel goed vindt. Faraö Necho verblijft op dat moment in Ribla. Na de slag waarin Josia is omgekomen is hij nog steeds niet teruggekeerd naar Egypte. In Juda heeft men trouwens haast gemaakt met de installatie van de nieuwe koning. Blijkbaar wilde men de dingen geregeld hebben voordat de Faraö zelf er iets over kon beslissen. Maar het zint Necho niet. Helemaal niet. Dat blijkt wel als Joahaz de Egyptische koning in Ribla gaat ontmoeten. Doet hij dat omdat hij door Necho gesommeerd is om te komen? Of gaat hij er uit zichzelf heen om op deze manier de goedkeuring van Necho te verkrijgen? Want ja, hoe men het ook wendt of keert, Juda staat als een vazalstaat min of meer onder de macht van Egypte. Het valt Joahaz niet mee in Ribla. Nauwelijks is hij er aangekomen of hij wordt gevangen genomen. Zonder veel omhaal wordt hij daarna naar Egypte gevoerd en komt er aan zijn bewind als koning een eind. Slechts drie maanden heeft dat bewind geduurd. Toen was het al voorbij. Necho doet nog meer. Hij legt het volk een zware boete op en men moet maar zien hoe dat geld bijeen gebracht zal worden. Egypte haalt een forse streep door de rekening die ze in Jeruzalem hadden opgemaakt. Necho laat duidelijk voelen wie het daar in feite te zeggen heeft. Daarom moet men er ook genoegen mee nemen dat de Faraö een van de andere zonen van Josia als koning in Jeruzalem aanstelt. De oudere broer van Joahaz, Eljakim geheten. In hem heeft Necho meer vertrouwen. De naam van Eljakim wordt op nadrukkelijk bevel van de Faraö echter veranderd. Ook daaruit kan dan afgeleid worden dat Juda alleen maar voortbestaat bij de gratie van Egypte. Eljakim zal voortaan Jojakim heten en dat alleen omdat Faraö Necho dat wil. Dat moeten ze in Juda maar altijd goed bedenken. Zien we wat hier gebeurt? Eeuwen geleden heeft de Heere Zijn volk uit Egypte verlost. Van een volk van slaven werden ze een vrij volk. Ze mochten gaan wonen in een eigen land. Niet langer werden ze verdrukt en uitgebuit. Met hun verdrukkers heeft de Heere toen Zelf afgerekend. Maar hoe is het nu? Hier is Egypte weer. Het heeft weer macht. Het strekt zijn handen weer uit naar Gods volk en de Heere laat het toe dat Egypte opnieuw over Israël heerst. Weer moet Israël onder het juk buigen. Waarom is dat? Om geen andere reden dan dat Gods volk niet onder het juk van de Heere wil buigen. Omdat ze Hem hebben verlaten. Daarmee hebben ze dan de vernedering door Egypte over zichzelf afgeroepen.

Joahaz in ballingschap
Waarom laat de Heere het toe dat Joahaz als gevangene naar Egypte wordt gevoerd? Dat heeft ongetwijfeld te maken met wie Joahaz is. Er staat niet veel over hem geschreven in de Bijbel, maar een van de belangrijkste dingen die over hem verteld worden is dat hij deed wat kwaad was in Gods ogen (2 Kon. 23:32). Zo beziet de Heere hem en dat het zo is heeft de Heere niet willen gedogen. Joahaz heeft in zijn vader Josia zo’n goed voorbeeld gehad. Dat voorbeeld heeft op hem echter geen indruk gemaakt. Als Joahaz Josia opvolgt werpt hij alles van zijn opvoeding van zich af en kiest een eigen weg. Een weg bij God en Zijn dienst vandaan. De weg der zonde. En ook al heeft hij slechts drie maanden geregeerd, de Heere acht die korte periode lang genoeg om hem als een zondaar te straffen. Dit is nu al de zoveelste keer dat een koning van Juda, die zoon is van een godvrezende vader of die onder invloed heeft gestaan van een ander godvrezend mens en die zo in zijn jeugd een goed voorbeeld heeft gehad, toch van de rechte weg afbuigt en de Heere verlaat. Ongetwijfeld heeft dat te maken met mensen in zijn omgeving. Hovelingen, die proberen invloed uit te oefenen ten kwade. Van koning Joas lezen we dat uitdrukkelijk. Als bij hem de goede invloed van zijn oom Jojada wegvalt, staat hij spoedig bloot aan de vleierijen van zijn hovelingen en die krijgen hem zover dat hij de Heere verlaat. Zo zal het ook gegaan zijn bij koning Manasse, zoon van Hizkia. Als hij op twaalfjarige leeftijd koning wordt, zijn het ongetwijfeld ook de verleiders aan het hof geweest die hem op het verkeerde spoor hebben gezet. Wat zegt dat? In het licht van wat we lezen in het boek Daniël moeten we tot de conclusie komen dat de duivel het uiterst belangrijk acht om met name aan de hoven en bij de regeringen zijn demonen te posteren, opdat die daar onzichtbaar hun invloed zullen uitoefenen. In Daniël lezen we van de ‘vorst van het koninkrijk van Perzië’ (10:13) en van de ‘vorst van Griekenland’ (10:20). Tegen beiden moest de engel Michaël strijden. Aan het hof van Perzië was zo’n vorst en aan het hof van Griekenland eveneens. Boze vorsten; demonen die daar door de overste der duivelen geplaatst zijn. Zo is er aan het hof in Jeruzalem ook zo’n vorst geweest, die met name via de hovelingen zijn invloed op de regering probeerde uit te oefenen en dat meermalen met succes, zoals ook bij Joahaz.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Joahaz-1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's