Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het avondmaalsformulier (76)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het avondmaalsformulier (76)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Loofde Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heilige naam. (...) Daarom zal mijn mond en hart des Heeren lof verkondigen, van nu aan tot in der eeuwigheid."

De profeet Jesaja is de tolk van de Heere als hij in hoofdstuk 43 de woorden spreekt: "Dit volk heb Ik mij geformeerd. Zij zullen Mijn lofvertellen." Als er tot dat laatste ooit aanleiding is, dan wel na de bediening van het heilig Avondmaal. De Heere heeft aan Zijn tafel de zielen van de Zijnen gespijzigd en gelaafd. De harten zijn volgestroomd met lof en dank vanwege de weldaden die de Heere bewees. Er is alle reden om Zijn Naam nu ook daadwerkelijk met dankzegging te prijzen. Het formulier reikt met het oog daarop als het ware de woorden aan. Het zijn woor den die - letterlijk of iets minder letterlijk - aan de Schriften zijn ontleend. Dat zal een bewuste keus van de opsteller zijn geweest. Waarmee kunnen we de Heere beter prijzen dan met de taal die goed bezien afkomstig is van de Heere Zelf? Het is de taal van de Heilige Geest. Hij heeft heilige mensen Gods gedreven, en heeft het hun gegeven dat ze uit de overvloed van het hart de Heere verhoogden in hun lied. Die toon mag dankbaar worden overgenomen. Het formulier eindigt zowel met een lofprijzing als met een dankzegging, deze laatste in de vorm van een gebed dat besluit met het Onze Vader.

Psalm
Olevianus, de opsteller van het for mulier, heeft de woorden van de lofprijzing grotendeels ontleend aan de 103e Psalm. Daarnaast citeert hij (enigszins vrij) een gedeelte van de brief die Paulus schreef aan de gemeente van Rome. Op merkelijk, in de lof van de Heere en de dank voor Zijn genade geven de kerk van het Oude Testament en die uit het Nieuwe Testament elkaar de hand. Door middel van deze lofprijzing blijken beide aan elkaar verbonden te zijn. Het is dezelfde Heere, de Fontein van alle zaligmakend goed. ITet is dezelfde genade die Hij bewees en bewijst. Het is hetzelfde heil waarin Hij delen deed en delen doet. Het is dezelfde Christus die het voor toen en nu verwierf. Daarom mag het ook hetzelfde loflied zijn dat omhoog rees en rijst. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave.

Psalm 103 is een bijzondere Psalm. We zingen hem vooral bij bijzondere gebeurtenissen. Dat geldt met name de verzen 8 en 9 in onze berijming. "Gelijk hetgras is ons kortstondig leven..." Midden in de Psalm worden we herinnerd aan de broosheid en kortheid van het leven. Zoals het gras dat verdort, zoals een bloem die verwelkt, zo is ons bestaan op aarde. "Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer en haar plaats kent haar niet meer..." Aangrijpend! Het zou ons bij het droevig zingen doen vergeten dat deze Psalm een lofpsalm is. Een lied dat begint en dat eindigt met de lof van de Heere. Een Psalm waarin een woord met name centraal staat, het komt wel vier keer terug: de goedertierenbeid van de Heere. Gods goedertierenheid, dat is de trouw van Zijn verbond, het is Zijn onwankelbare ontferming, het is de goddelijke hartslag van de innerlijke ontfermingen van Zijn barmhartigheid. Gods goedertierenheid is duurzaam en vast. Tegenover de vergankelijkheid van het aardse bestaan is de goedertierenheid van de Heere van eeuwigheid en tot eeuwigheid. En ze wordt bewezen aan hen, zo zingt onze Psalm, "die Hem vrezen." Psalm 103 reikt tot een grote hoogte. Ze stijgt op tot de lof van de eeuwige en goedertieren Heere. De samensteller van het avondmaalsformulier heeft dan ook bewust naar deze Psalm gegrepen om hem in de mond te leggen van Gods volk dat terugkeert vanaf de avondmaalstafel.

Lof
"Loofde Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen Naam. Loofde Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden." David wekt zichzelf op om de Heere te loven. Hij wenst dat heel zijn innerlijk daarin meestemt. Niets mag er in hem zijn dat zich afzijdig houdt van de eer van zijn God. Die lof richt zich op de Naam van de Heere, die heilig is. In die Naam openbaart de Heere Zich immers, wie Hij is en wie Hij voor de Zijnen zijn wil. Tegelijkertijd beseft de dichter dat hij er zo maar toe in staat zou zijn de bewezen welda den te vergeten, ja zelfs aan de Weldoener niet meer te denken. Daarom nog een extra opwekking: vergeet geen van Zijn weldaden! "Die al uw ongerechtigheid vergeeft. Die al uw krankheden geneest. Die uw leven verlost van het verderf. Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden." Nu gaat David de weldaden die hij ontving, opsommen. Hij neemt ze als kostbare diamanten een voor een in de hand en laat er van alle kanten het licht op vallen. Zo flonkeren ze des te meer en geven ze de beweldadigde extra stof tot roem. Van die zegeningen is de vergeving van de zonden wel de grootste. De dichter spreekt over zijn ongerechtigheden. Dat zijn de zonden die hem deden afbuigen van de weg des levens. Hij is van het heilspoor afgedwaald. Wat een wonder dat de Heere hem terugbracht op het rechte spoor en Hij Zijn afdwalingen ook vergeeft. De Heere is ook de Heelmeester, die van ziekten geneest en van het verderf verlost, en die met goedertierenheid en barmhartigheden kroont. Al deze zegeningen zijn schatten uit Gods hand. "Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertieren heid. Hij zal nietaltoos twisten, noch eeuwig de toorn behouden. Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden." Da vid erkent dat de Heere niet alleen barmhartigheden geeft, maar dat Hij boven alles de Barmhartige is. Ooit heeft de Heere Zich alzo aan Mozes bekend gemaakt: "Heere, Heere, God, barmhartig en ge nadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid" [Exod. 34: 6]. Deze Zelfbelijdenis van de Heere klinkt nu als een echo na in de ziel van David - en van alien die Hem door genade leerden kennen als de God van genade en ontferming. En nogmaals brengt de dichter onder woorden waarin met name die genade van de Heere blijkt: hierin dat de Heere in de toorn aan ontferming gedenkt. "Hij handelt nooit met ons naar onze zonden, hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden. Hij straft ons, maar naar onze zonden met. "Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen die Hem vrezen. Zover het oosten is van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over dege nen die Hem vrezen." De goedertie renheid van de Heere is met niets te vergelijken! De dichter is niet in staat om haar grootheid onder woorden te brengen. Zo hoog de hemel zich boven de aarde verheft, zo overweldigend zijn Gods eeuwige deugden. Namelijk voor hen die Hem vrezen. Aan hen bewijst Hij de kracht van Zijn vergevende liefde. Door de zonden te vergeven, neemt de Heere die weg. Hij werpt ze in een zee van eeuwige vergetelheid. Ze zijn er voor Hem niet meer. Oost en west zijn grenzeloos. Zo grenzeloos is de liefde en ontferming van de Heere. Met nog een extra beeld bezingt de Psalm deze genade: het vaderhart van God dat overvloeit van tere liefde voor Zijn kinderen.

Onthulling
Nu nadert het formulier het moment waarop de woorden van het oude verbond overgaan in woorden van het nieuwe testa ment. Hoe teer en bevindelijk deze lofzegging vanuit Psalm 103 ook is, toch noemt zij de Naam van de Zaligmaker nog niet. Het getuigenis van David ligt nog in de verhullende windsels van de verwachting. De onthulling van de ene Naam was er nog niet. Maar nu trekt het formulier de re gisters van het Evangelie open. Nu breekt het getuigenis van de liefde Gods in Christus open. De Heere verkiest zondaren! Hij rechtvaardigt goddelozen. Om Christus' wil. De opsteller van het formulier ontleent de stof voor het slot van de lofprijzing aan Paulus' brief aan de Romeinen. Eerst een woord uit Romeinen 8, aangevuld met een citaat uit het 5e hoofdstuk, enigszins omgewerkt. "Die ook Zijn eigen Zoon nietgespaard heeft, maar heeft Hem voor ons alien overgegeven, en ons alles met Hem geschonken. Daarom, bevestigt God daarmede Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren, zo zullen wij ook veel meer door Hem behouden worden van Zijn toorn, nadat wij door Zijn bloed gerechtvaardigd zijn. Want indien wij met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, toen wij nog vijanden waren, veel meer zullen wij behouden worden door Zijn leven, nadat wij met Hem verzoend zijn. Daarom zal mijn mond en hart des Heeren lofverkondigen, van nu aan tot in der eeuwigheid. "
Een treffende passage! De opstel ler neemt de woorden van Pau lus' lofprijzing uit dat machtige Romeinen 8 over. De apostel heeft in de voorgaande hoofdstukken geschreven over de strijd van het geloof, over de Geest der aanneming en over het wonder van het kindschap. Na dit alles gezegd te hebben, breekt de apostel uit in jubel. Hij kan het wonder niet op, dat God in Christus naar zulke verloren zondaren omziet en dat hij dat gedaan heeft: utoen wij nog vijanden waren..." Daarbij zal Pau lus aan zichzelf hebben gedacht. Hij de grootste der zondaren. Maar ieder begenadigde is niet minder de 'grootste'. Daarom zal elk aan de tafel gezegend kind van God instemmen met deze belijdenis. Het geloof dat aan de dis van het verbond versterkt is, belijdt het als een wonder: de dood van mijn dood door de dood van Chris tus; de opwekking tot het leven door de opstanding van Christus. Daarmee bevestigt God Zijn liefde jegens mij!

Dan kan het ook lijden: "Daarom zal mijn mond en hart des Heeren lof verkondigen, van nu aan tot in der eeuwigheid."


Zulk haten van de zonde nu heeft weer, als vruchtopenbaring een vlieden van de zonde tengevolge. Het rechte vlieden van de zonde komt voort uit haat tegen en afkeer van de zonde, gelijk de rechte haat zulk vlieden veroorzaakt; vandaar dat een godzalige het gebed kent: o Heere, als de gelegenheid tot zondigen er is, ontneem mij dan de genegenheid, en indien de genegenheid zich laat gelden, onthoud mij dan de gelegenheid:

G.Wisse, De bekering des mensen

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 16 oktober 2012

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Het avondmaalsformulier (76)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 16 oktober 2012

Bewaar het pand | 12 Pagina's