De toorn van God

Als de Heere verdriet wordt aangedaan door de zonden, dan veroorzaakt dat toorn en grimmigheid. Zo is het onder de mensen als je ze verdriet aandoet, en zo is het ook bij God. In Jeremia 7:20 wordt dat duidelijk verwoord. De afgodendienst die bedreven werd door Juda deed de Heere verdriet aan en verwekte Hem tot toorn.

Toorn
Het woordje “daarom” geeft het verband aan met de gruwelen die door Juda bedreven werden. Het volk tergde de Heere door de zonden. Er staat “Heere, HEERE”. Dat komt vaker voor in de Bijbel. “Heere” geeft de oppermacht en de heerschappij van God aan over alle schepselen. De Heere heerst ook over de beesten, over het geboomte en over de vrucht van het aardrijk. “HEERE” geeft aan dat God doet wat Hij zegt. Het woordje “zie” vestigt de aandacht op de gesproken woorden. Het betekent: let op de dreigende woorden. Juda was immers van mening dat het geen kwaad zou overkomen. Het woordje “zie” vormt ook een onderstreping van de waarheid van de gesproken woorden. De toorn wordt gezien in het aangezicht. Grimmigheid komt van een woord dat hitte en brand betekent: je staat als het ware in vuur en vlam vanwege de opgewekte toorn. De ogen schieten dan vuur. God haat door Zijn heiligheid het kwade. In Habakuk 1:13 staat dat de Heere te rein van ogen is dan dat Hij het kwade zou zien. Het is Gods vaste voornemen de zonde te straffen. Gods toorn betekent ook de uitvoering van de straffen en oordelen. Zo is dat ook in Jeremia 7:20. De toorn Gods wordt geopenbaard over alle ongerechtigheid der mensen. De Heere gaat Zijn toorn uitstorten. Gods toorn houdt in Zijn straffen en oordelen. “Uitstorten” betekent dat er een veelheid aan toorn zal zijn en dat het een geweldige toorn zal zijn. Met geweld en geraas zal Gods toorn komen. Vele en zware oordelen zullen komen.

Algehele verwoesting
Er zal sprake zijn van een algemene verwoesting: “Over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds en over de vrucht des aardrijks.” De toorn zal komen over “deze plaats”, dat is over Kanaän. Maar ook over “de mensen”, dat is over geheel Juda, geen mens zou ontzien worden. Ook over “de beesten” de redeloze dieren. Ook “over het geboomte des velds en over de vrucht des aardrijks.” De aarde zal met onvruchtbaarheid geslagen worden tot straf voor de inwoners. Het betekent niet dat beesten, bomen en de vrucht des aardrijks gezondigd zouden hebben. Maar in die dingen wordt het zondige Juda gestraft. Beesten en bomen zouden niet meer tot levensonderhoud dienen. Als land en dier worden getroffen, verzwaart dat het oordeel. Het land zal tot een toonbeeld van Gods wraak worden. Alles zou verwoest worden. Van de toorn van God wordt gezegd: “en zij zal branden en niet uitgeblust worden.” Toorn en grimmigheid worden vaak vergeleken met hitte en vuur. Van de zwaarste toorn van God wordt gezegd dat zij brandt. We lezen in Psalm 18:9 “Rook ging op van Zijn neus en een vuur uit Zijn mond verteerde.” De toorn van God wordt wel een verterend vuur genoemd. Het vuur van Gods toorn zou niet te stuiten zijn. De tekst zegt immers: “zij zal niet uitgeblust worden.” Er staat in 2 Kron. 34:25 “zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats en niet uitgeblust worden.” God zal Juda zeker gaan oordelen. De Heere zal Zich niet laten afwenden van Zijn grimmigheid.

Toepassing
Rampzalig Juda. Vanwege ijdele roem op de tempel en vanwege grote goddeloosheid zal Gods toorn het ganse land, de mensen en de beesten, de bomen en de vrucht des aardrijks treffen. Die toorn zou niet geblust kunnen worden. De Heere behoede Nederland ervoor dat ditzelfde vonnis zou komen. Is er geen reden om bang te zijn voor ditzelfde oordeel? Geven wij de Heere door de zonden en onbekeerlijkheid geen reden ons op dezelfde manier te straffen? Als Nederland hardnekkig blijft voortgaan met zondigen, zal het oordeel van God ons treffen. Dan zal Zijn toorn en grimmigheid uitgestort worden. De wervelwind van Gods gramschap zal verwoesten. De Heere beware Nederland ervoor dat niet eens gezegd zal worden wat we lezen in Jesaja 42:24 en 25: “Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen en zij hoorden niet naar Zijn wet. Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; en Hij heeft hen rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en Hij heeft hen in brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte.” Hellenbroek schrijft: “Wie weet, mijne toehoorders, of niet eens de Heere ons en al de inwoners van Nederland zal uitroeien; of Hij niet eens misschien mensen en beesten, bomen en al het gewas des aardrijks zal doen ophouden in ons land. O, Hij kan dit land van overvloed en vruchtbaarheid wel stellen tot een woestijn, tot een hoofdschudding en aanfluiting van alle omringende volkeren.” De Heere kan in plaats van bomen en vruchten doornen en distelen geven. Als de Heere Zijn toorn doet ontbranden, wie zal voor de hittigheid van Zijn toorn kunnen bestaan? Indien er geen bekering komt in Nederland zal Gods toorn eens branden en niet uitgeblust kunnen worden. Dan zal het gedaan zijn met Nederland. De Heere zal Zich niet laten afkeren van Zijn toorn. Laat ons deze toorn en grimmigheid zoeken af te wenden van ons land, voordat die zal ontbranden en niet uitgeblust zal worden. Het enige middel om de hitte van Gods toorn af te keren is een waarachtige bekering. Als er echte verootmoediging komt, zal de Heere niet verderven. De voorhuid van het hart moet worden weggedaan. Dan zou Gods zegen over Nederland komen in plaats van Zijn toorn. Gods zegen over mensen en beesten. De Heere zou Zijn gunst gebieden over bomen en vruchten. “Hij zou jegens ons branden in een vlam van liefde die in eeuwigheid niet uitgeblust zou worden.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen