De bijnachristen
Daniël 4:34 Ik, Nebukadnézar loofde de Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte de Eeuwiglevende…
In 1662 verscheen er een boekje met de titel: ‘The almost-Christian discovered’. In het Nederlands: ‘De bijna-christen ontdekt’. Het is geschreven door de Engelse predikant Matthew Meade. Hij behoorde tot de Londense puriteinen. Het boekje is een verhandeling over de woorden van koning Agrippa aan Paulus, Handelingen 26:28: ‘Gij beweegt mij bijna een christen te worden’. De schrijver toont aan dat iemand op verschillende manieren heel veel op een christen kan lijken en tóch geen ware christen is. Dat is heel confronterend. Maar ook lezen we – tot troost – hoe iemand ondanks zijn zonden, tekorten en gebreken toch een waar christen kan zijn.
Nebukadnezar heeft in het slot van de hoofdstukken 2, 3 en 4 heel veel mooie dingen over de Heere gezegd. Dingen die waar en ook heel Bijbels zijn. En als we dit allemaal lezen, dan komt de vraag op, hoe we al die mooie woorden nu moeten beoordelen? Mogen wij de conclusie trekken dat Nebukadnezar tot waarachtige bekering is gekomen? Laten we nog eens enkele woorden lezen. Eerst het slot van hoofdstuk 2. Daar horen we Nebukadnezar voor het eerst een belijdenis afleggen. De koning antwoordde Daniël en zeide: Het is de waarheid, dat ulieder God een God der goden is, en een Heere der koningen, en Die de verborgenheden openbaart, dewijl gij deze verborgenheid hebt kunnen openbaren. Dat lijken mooie woorden, maar ze zitten vol met heidense dwalingen. Het enige wat Nebukadnezar hier zegt, is dat de God van Daniël de Oppergod is. Maar naast of onder die God zijn er nog zoveel andere goden. En Nebukadnezar is niet van plan om zijn eigen goden vaarwel te zeggen.
En dat blijkt wel in hoofdstuk 3. Want daarin laat Nebukadnezar een beeld maken. En hij gebiedt dat iedereen daarvoor moet buigen op straffe van verbranding. En hoor eens wat Nebukadnezar dan tegen de drie vrienden zegt:…en wie is de God Die ulieden uit mijn handen verlossen zou? Maar, die God kon het dus wel. En opnieuw onder de indruk spreekt Nebukadnezar mooie woorden, in het hoofdstuk 3:28 Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abéd-nego, Die Zijn engel gezonden, en Zijn knechten verlost heeft, die op Hem vertrouwd hebben. Maar ondanks deze mooie belijdenis is het nog steeds niet wat het moet zijn. De Heere is nog steeds niet zijn God.
En dan hoofdstuk 4. Nebukadnezar heeft dan inmiddels al heel wat meegemaakt met de God van Daniël en zijn vrienden. Maar hij blijft onbekeerd. Dat wordt wel bewezen als hij dan op het dak van zijn paleis wandelt. Dan spreekt hij vanuit zijn hoogmoedige en onbekeerde hart: Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb!? En toen heeft de Heere hem diep vernederd. Hij kwam tussen de beesten terecht. Maar door Gods genade kwam zijn verstand weer terug. En in het slot van hoofdstuk 4 lezen we opnieuw een belijdenis. Is het nu dan wél echt? Is Nebukadnezar nu tot waarachtige bekering gekomen? Nee. En volgende keer zullen we zien wat er dan precies aan ontbreekt.
Laten we ons nu even concentreren op het feit dat iemand heel veel van de Heere geleerd kan hebben en toch onbekeerd blijft. Iemand kan heel dichtbij het Koninkrijk van God zijn, en er toch buiten blijven. En dan moeten wij onszelf de vraag stellen in hoeverre wij misschien op Nebukadnezar lijken. Veel jongeren erkennen wel dat de Heere God is. Dat Hij de Almachtige en de Allerhoogste is. Zeker, dat geloven ze en dat belijden ze. Maar naast Hem houden ze er nog zoveel andere goden op na. Dat kan hun geld zijn, of hun werk, of hun auto, of wat dan ook. Ze kunnen er bepaalde boezemzonden op nahouden, of te ver gaan in het contact met de wereld. Is zo’n christenjongere dan eigenlijk wel zoveel anders en zoveel beter dan Nebukadnezar? Er kunnen bovendien weleens indrukken zijn geweest van Wie God is. Of angst voor de dood en de eeuwigheid. Het geweten kan zeggen: ‘Je moet nú breken met de zonde!’ Maar het gebeurde niet... En het gebeurt nóg niet.
En zo kun je bijna een christen zijn. En daar waarschuwt Gods Woord ons voor. Je kunt vlákbij Gods Koninkrijk zijn. En toch erbuiten (Markus 12:34). Mensen kunnen de naam hebben dat ze leven. En toch dood zijn (Openb.3:1). Ze kunnen de taal van de engelen spreken, maar als ze de liefde niet hebben, dan zijn ze slechts een klinkend metaal (1 Kor. 13:1). Een bijna-christen. Jongelui, de Heere wil dat wij onszelf onderzoeken en beproeven of we wel het echte geloof hebben (2 Kor.13:5). Hij zoekt naar waarheid in ons binnenste.
makempeneers@kliksafe.nl
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 7 oktober 2014
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 7 oktober 2014
Bewaar het pand | 12 Pagina's