Aan Dr. Ph. J. Hoedemaker - pagina 5
Eene ernstige wedervraag
7 van
beoordeeling
van
Uwe aanvrage om ontslag, omdat het van de
plaats waar ik stond en Gij zat — denk aan de beruchte redevoering van den President der l e Kamer, Jhr Mr. van E y s i n g a — h o o g s t onvoegsaam en unfair zou geweest zijn, daarover openlijk en oprecht mijne meening
te
zeggen. Ik dacht dat nu nog al goed gedaan te hebben;
maar ziet, Gij vindt die of'ficieele, objectieve meedeeling zóó ergerlijk, dat
Gij nog liever te doen hebt met den schrijver van een artikel in
de Prot. Noord-Brabanter, dien Gij voor krankzinnig houdt, wien Gij het bezigen
van personaliteiten verwijt, en die U, naar Uw zeggen,
op vrij ongegeneerde wijze heeft //mishandeld" (bl. 19 en 20 van Uw' brief), dan met zulk een voor U onuitstaanbaren rector (bl. 20). Inderdaad, ik
ben
al heel ongelukkig
mijne mededeeling ten
geweest, doch ik verblijd mij dat
minste volkomen juist
door U is genoemd (bl.
9). Dat was, naar mij voorkomt, daar ter plaatse de hoofdzaak. Gij valt in de eerste plaats mijn persoon aan, en wel wegens mijne afwijking van art. 36 der Belijdenis. In die afwijking openbaart zich, zegt Gij, (bl. 8), het diepe verschil tusschen U eenerzijds en mij met mijne overige ambtgenooten anderzijds. Om bij één uwer talrijke beelden te blijven: Gij zijt het graniet, dat verborgen is onder de kalk en den zandsteen, onder welke lossere en waardelooze aardlagen mannen als Dr. Kuyper, Dr. Rutgers, enz. schijnen te moeten worden verstaan. Ik ben over dit punt, afwijking der Belijdenis, meermalen aangevallen, doch zweeg, omdat de aanval steeds uitging van nu, ^nen, die nu eenmaal vijandschap en dood aan onze Universiteit hebben gezworen, en dus doof zijn voor elke tegenspraak. Maar nu Heer!
dit punt
gaan uit
onze
Gij, Hooggeleerde
aanroert, en zelfs in verband brengt met Uw heenstichting,
acht
ik
het juiste oogenblik gekomen om
mede te deelen wat daarover is voorgevallen. In de eerste plaats
dan deel ik mede, dat Gij zelf herhaaldelijk en
instantelijk, ook nog in 1883, op mijne aanvaarding van het Professoraat hebt
aangedrongen,
daarbij trachtende al mijne bedenkingen te
weerleggen. In de tweede
plaats, dat Gij toen perfect wist, wat ik zoowel over
dit punt, art 30, als over Kerkreformatie dacht. Reeds in mijn n Gezag en Vrijheid," juist het boek waarop zich de aanbeveling voor een professoraat in het staatsrecht grondde, had ik mijne meening uitgesproken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1887
Brochures (SGP) | 23 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1887
Brochures (SGP) | 23 Pagina's