Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godsdienst en zedelikheid - pagina 6

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godsdienst en zedelikheid - pagina 6

Over de grondslag van de plicht. Voordracht gehouden op de zesde kath. ped. week te Tilburg 24 augustus 1931

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

GODSDIENST EN ZEDELIKHEID.

is de behandeling van onze kwestie voor deze pedagogiese cursus wel voldoende gelegitimeerd. *

*

as

Waarom spreekt men toch van godsdienst en zedelikheid, waarom gebruikt men zo algemeen de woordkoppeling ethies-religieus of omgekeerd? Het geschiedt zo algemeen, dat men niet meer voelt, dat men met die distinktie al voet kan geven aan geheel verwerpelike opvattingen. Het is niet zo eenvoudig hier de vereiste klaarheid te brengen. Laat ik beginnen met te zeggen, dat wij godsdienst en religie als synoniemen gebruiken. Men kan deze termen nu nemen als objektief leergeheel of subjektief als levenshouding. Zoals wij onderscheiden: fides, quae creditur, dat is het geheel van geloofsleringen, en fides, qua creditur, dat is de persoonlike geloofsdaad, waarmede wij die leringen aanvaarden, zo kunnen we ook onderscheiden: de leer over God en de persoonlike houding tegenover Hem. Eveneens de leer over de zedelikheid, de ethiek en de subjektieve beleving, de ethos. De leer over God kan men weer verschillend opvatten. Men kan bedoelen alleen de leer over het goddelik wezen en dit nog: natuurlik, filosofies; of bovennatuurlik, wat men kortweg theologies pleegt te noemen. Maar men kan ook bedoelen het geheel van de leringen, waarin God is betrokken, dan valt de beschouwing over God als Schepper filosofies onder deze leringen en theologies is dat geheel: de totaliteit der Openbaring. Gij kent de eenvoudige hoofdkonstruktie van Thomas' Summa theologica: God en wat van Hem uitging (Ia), naar God (Ha), door Christus en Zijn genademiddelen (HIa). Het tweede deel „naar G o d " is niets anders dan de bovennatuurlike, de theologiese zedeleer. Gij ziet, hier is de zedeleer niet anders dan een harmonies onderdeel van de Godsleer. Zo heeft de onderscheiding: religie d.i. dus het leergeheel

GODSDIENST EN ZEDELIKHEID.

over God en daarnaast de zedeleer geen zin, zelfs niet als men theologia dogmatica en moralis wil onderscheiden, want er zijn ook zedelike dogmata. Men moet hierbij zijn toevlucht nemen tot een andere distinktie. Het leergeheel over God, de leerstellige godgeleerdheid is dan dat deel, wat onties is, wat antwoord geeft op de vraag „wat i s ? " m.a.w. dat, waarmee onze bespiegelende rede zich bez>g houdt. De zedekundige godgeleerdheid geeft antwoord op de vraag „wat behoort, wat moet geschieden" *n.a.w. hier is onze praktiese rede aan het woord. Bij beide vragen echter uitgaand van de gegevens der Openbaring. Beperkt men zich tot de filosofiese beschouwing, dan zal men dezelfde distinktie van ontiese en praktiese orde kunnen toepassen, maar daaraan beantwoordt allerminst: religie enerzijds en anderzijds ethiek. In de ontiese beschouwing zullen wij God vinden als opperste wetgever, zullen we vinden de eeuwige wet, in de de-ontiese beschouwing de natuurlike opperste plicht om God te eren en te dienen. M.a.w. ethiek is hier als wetenschap wel onderscheiden van de Godsleer, spekulatief genomen, maar volstrekt niet gescheiden. Ik zie geen kans om een enigszins aanvaardbare en duidelike zin te geven aan de bekende woordverbinding dan na invoering van een verdere, nog al kunstmatige distinktie, omdat ze de ethiek in tweeën splijt. Men kan spreken van plichten, die de mens heeft tegenover God, tegenover zich Zelf en tegenover de medemens. En dan de vraag stellen: hoe verhoudt zich de filosofiese Godsleer tot dat bepaalde deel der ethiek, wat handelt over de plichten van de mens tegenover zichzelf en de naasten — dat is dan de zin van de vraag: religie én ethiek. Hieruit blijkt, dat de vraag moet opgekomen zijn naar aanleiding van de leekenmoraal, dus van een bepaalde ethiese opvatting. Men kan haar dan ook volgenderwijze omschrij ven: is Godskennis nodig om een

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologische Universiteit Apeldoorn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 24 augustus 1931

Brochures (TUA) | 37 Pagina's

Godsdienst en zedelikheid - pagina 6

Bekijk de hele uitgave van maandag 24 augustus 1931

Brochures (TUA) | 37 Pagina's