De eenige troost in leven en sterven - pagina 63
Zes leerredenen over de eerste vraag en het eerste antwoord van den Heidelbergschen Catechismus
61 VIJFDE LEERREDE.
hooren Mijne stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijne hand rukken." Daarop verlaat zich het kind, daarop verlaat zich de volwassene. Welaan, komt het dan anders uit, dan wij verwacht hebben; gaat het zoo, dat de vijanden kunnen zeggen: „Ha, ha, zoo hebben wij het gaarde roem Christi zal nog langer duren dan hun roenej" men. Wij zullen dan roemen, wanneer de duivel hen morgen of overmorgen bij den k r a a g pakt en in den afgrond werpt. God handelt en doet anders, dan wij ons voorgesteld hebben, ja, dan Zijn Woord schijnt uit te wijzen, en nochtans heb ik zeven bewijzen, ja zevenmaal zeven bewijzen, dat Zijn wil een Vaderlijke wil is. Nu, wat ik naar Zijnen wil verloren heb, dat heeft Hij in Zijn paleis daarboven; daar zal ik het terugvinden. Het erfdeel blijft toch mijn; het kan mij niet ontroofd worden, al wilde men het mij ook ontrooven, — de Vader kan Zijn kind niet onterven! Daarom laat ik al het zichtbare in den afgrond vallen, wanneer i k maar niet van den smallen weg naar beneden stort. „Ja, maar er zijn grooteren dan ik gevallen en nedergestort, die heeft de Heere toch ook niet b e w a a r d ; ik wil u wel eenigen noemen!" — Wie dan? „ja, die en die en die!" — Dat gaat mij niets aan, ik ben geen rechter. Noemt mij echter een' David, een' Petrus, een' Paulus, en ziet op hen! Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, spreekt de Heere. Ha, duivel, gij hebt den lieven broeder David diep laten vallen en den lieven broeder Petrus ook; gij hebt mij nog dieper laten vallen. Het heeft hun toch niets geschaad, het h e e f t hun tot voordeel gestrekt; zij hebben toen hunne zonde en hun verderf nog weer eens recht erkend, zich voor God in waarheid diep verootmoedigd en den Vredevorst gevonden op een' weg, waar zij het niet hebben gedacht. — O, wanneer de duivel de kinderen Gods doet vallen, dan vallen zij zoo, dat hun armen en beenen, het h a r t en alle leden gebroken en geknakt zijn; dan komen zij te liggen in de diepste diepte, en daar roepen zij dan om ontferming, om ontferming; want zij moeten schapen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1933
Brochures (TUA) | 79 Pagina's