Het vraagstuk van de transcendentie in de theologie - pagina 18
plunge, it seems to me, into an altogether other dimension of existence from the sensible and merely „understandable" world." En B. de Ligt lieeft eenmaal gezegd: „Er is bij oogenblikken een aanvoelen van (nog) onuitsprekelijke, kosmische potenties, wier beteekenis boven alles uitgaat, wat tot heden door de menschheid werd ervaren Achter ons hoogst vermoeden, onder ons grondigst weten verschuilen zich oneindige mogelijkheden. " a) Beide woorden spreken op hun wijze uit wat boven genoemd werd ,,relatieve zijnstranscendentie". En zij doen het met kennelijke religieuse bewogenheid. Hoe is dit te verstaan? Zoo, meenen wij, dat de verschuiving van de grenzen van het kenbare, het even raken aan het niet-gekende, een innerlijke verwijding beteekent, die van het religieuse ten minste niet verre is. Geen sterker belemmering voor opwaken en opgroeien van het religieuse dan een wereld die gehouden wordt voor een ,,in zich zelf rustende eindigheid" en daarmede samengaande intellectueele zelfgenoegzaamheid. Religieuse intuïtie vraagt een openstaan voor het onbekende en onverwachte en gevoelt zeer juist aan, dat met de vraag naar het transcendente in het algemeen voor haar zeer vitale belangen zijn gemoeid. Met woorden als de boven aangehaalde gaat iets open voor menigen lezer; zelfs ook met woorden als de eerder vermelde van Heymans en Einstein, al dunkt ons dit bij beter verstaan van hen ten onrechte. Maar al is dit alles zoo, ook is 3 . nog te zeggen, dat wij op deze wijze nooit komen tot een Godheid, als een van al het andere onderscheiden existentie. Is zoo God te bepalen, dan komen wij hier niet, noch door aanneming van absolute, noch door die van relatieve zijns-transcendentie. De eerste, ook waar zij mogelijk geacht wordt, betreft het religieus irrelevante; de tweede, welke wis en zeker mogelijk en werkelijk is, raakt ten slotte het religieus periphere. Reeds hier doemt de vraag op, of God wel iets met zijns-transcendentie te maken heeft, of de onderscheiding van God en wereld wel ligt op het gebied van zijnswerkelijkheid, existentie. De vraag is echter voorbarig, daar er nog andere pogingen zijn om te komen tot identificatie van God en transcendente zijnswerkelijkheid.
2)
p. 515. De wedergeboorte van Maria, 1926, blz. 108 v.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1936
Brochures (TUA) | 35 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1936
Brochures (TUA) | 35 Pagina's