,,Gereformeerde verbondsbeschouwing en opvoeding" - pagina 16
Referaat, gehouden op de vergadering van de Vereeniging voor Chr. Geref. Schoolonderwijs in nederland, op 12 Augustus 1936 te Zwolle
kunnen niet bespreken persoonlijke gevoelens en leeringen van de opstellers. Wij willen er alleen op wijzen, dat velen meenen, dat ook onze symbolen de veronderstelde wedergeboorte bij den Doop leeren. Een beroep op art. 33 onzer Confessie lijkt mij geheel onjuist. Hier spreekt de belijder, die vast staat in zijn geloof. Artikel 34 is ook geen grond voor de leer der veronderstelling. Artikel 34 zegt van de kinderen: „En daarom behooren zij het teeken te ontvangen en het Sacrament... enz.; ...hetgeen de besnijdenis deed aan het joodsche volk, doet de Doop aan onze kinderen"... Dat is geheel bijbelsch. De Heidelbergsche Catechismus leert niet anders. Antwoord 66 zegt, dat de Sacramenten „de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geven en verzegelen"; antwoord 69, hoe de geloovige, die in den Heidelberger spreekt, zelf vermaand wordt, dat de eenige offerande hem ten goede komt. En in antwoord 74 wordt uiteengezet, dat de kinderen in het verbond Gods en Zijn gemeente begrepen zijn en wat hun is toegezegd. Verder: dat zij door het teeken des verbonds der christelijke kerk zijn ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is. Dat is geheel bijbelsch. We hebben niet in de eerste plaats te vragen naar mogelijke of niet mogelijke gevoelens van opstellers en verklaarders maar naar wat er staat. Ook de vijf artikelen zouden de veronderstelling leeren. In I, 17 lezen we van de heiligheid der kinderen krachtens het genadeverbond. In Hebr. 10 : 29 lees ik van geheiligd zijn door het bloed des Testaments. Zijn die geheiligden daarom wedergeboren? Er is sprake van zulke geheiligden, die den Geest der genade smaadheid hebben aangedaan en daarom zwaarder straf ontvangen zullen in het gericht. Dat allereerst. Maar in de D. L. R. (I, 17) gaat het over de vroeg gestorven kinderen van Godzalige ouders. „Godzalige ouders staan niet te wanhopen aan de graven van hun dierbare panden, maar hebben in het verbond huns Gods een ster der hope in dien zwarten nacht", (v. d. Schuit) Zij, de Godzalige ouders, zullen door het geloof hebben leeren pleiten op en leeren omhelzen de rijke belofte: Ik ben uw God en uws zaads God. Niet hun geloof maakte het kind zalig. Het kind zal het Koninkrijk Gods niet zien, tenzij het uit water en Geest geboren is. Maar de Godzalige ouders hebben in het geloof gesmeekt om die weldaad, pleitend op het verbond en als God geeft de belofte te omhelzen, staan zij
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1936
Brochures (TUA) | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1936
Brochures (TUA) | 24 Pagina's