Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BOEKBESPREKING: MEMORIETAFEL VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BOEKBESPREKING: MEMORIETAFEL VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag naar de identiteit van het christelijk onderwijs doet momenteel volop opgeld. Gezien de steeds groter wordende invloed van de regering en in het verlengde hiervan de invloed van Commissies en Instituten, is dit alleszins begrijpelijk. Via ouder-commissies, schoolbegeleidingsdiensten, de commissie Leerplan Ontwikkeling (CLO) etc. wordt geprobeerd het "eigen" karakter van het christelijk onderwijs te doorbreken.

Ook de oprichting van samenwerkingsscholen, die beogen een einde te maken aan de verzuiling (prot-chr, r.k. en openbaar) en waarvan er nu reeds 70 bestaan, is in dit verband een veeg teken. Voor velen is de verzuiling een achterhaald begrip. Annie Romein geeft in haar boek "Omzien in verwondering" haar mening weer door te stellen: dat , , de onderwijspacificatie (1920) samen met en als grondslag voor de verzuiling voor ons volk niet één voordeel heeft opgebracht, zelfs niet op de duur het bijeenhouden van de schaapjes waar het voor alles om begonnen was". Volgens haar was de schoolstrijd gericht „tegen de verderfelijk geachte invloed van de rode schoolmeester". (Typisch voorbeeld van "onbevooroordeelde" geschiedbeschouwing).

Waar het echter wel om ging, probeert Drs T.M. Gilhuis, voorman en voorzitter van de Unie "School en Evangelie" ons te laten zien in zijn boek "Memorietafel van het christelijk onderwijs". Afgezien van schrijvers eigen visie — waarover straks meer — geeft hij helder en gedocumenteerd de "tweede 80-jarige oorlog” weer.

Memorietafel

De titel van Gilhuis' boek gaat terug op een oud gebruik om de gedachtenis van een bepaald persoon levendig te houden op een ingelijst paneel. Dit boek is bedoeld als gedachtenistafel van hen die in de vorige eeuw

stonden vóór een "School met de Bijbel", üp deze memorietafel hoort ook de naam van "een innig vroom man" (G.) als Van der Brugghen. Hij was de man die steeds geopponeerd had tegen de openbare school met zijn opvoeding tot "christelijke en maatschappelijke deugden". „Christelijke deugdbetrachting zonder christelijk leerstelsel, is een onding, een ongerijmdheid, eene contradictio in terminis", aldus Vander Brugghen. In de Onderwijswet van 1857 propageert hij evenwel de neutrailiteit van de staat: „de onderwijzer onthoudt zich van iets te leren of, te doen of toe te laten wat strijdig is met de eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden." Hij pleitte voor de bijzondere scholen.

Groen van Prinsterer voelde zich diep teleurgesteld, bedrogen. Had hij — in navolging van Stahl — niet gepleit voor de christelijke staatsschool, waarbij het „leerstellige, positieve, historische christendom" hem voor ogen stond. Voor Groen betekende de bijzondere school een "onmisbaar surrogaat". Volgens Van der Brugghen is het christendom niet de zaak van de staat, maar alleen "zedelijke levenskracht, een zuurdesem". Ofschoon Van der Brugghen de openbare school een school met "rationalitisch flauw geteem" had genoemd, gaf hij de openbare school over aan een heilloze neutraliteit. Hier scheidden zich de geesten.

Groen zou later nog pleiten voor de staatsschool met de zogenaamde facultatieve splitsing, een school naar protestantse, roomskatholieke of Joodse gezindheid, een stelling waarop hij evenwel later terugkwam. Gilhuis betreurt het dat pas in 1948 een bijzondere vrije christelijke school de naam kreeg van Van der Brugghen! Groen is, aldus Gilhuis juist door een andere categorie in de steek gelaten: de groep predikanten van de etisch-irenische richting, zoals Beets en Gunning en de afgescheiden "broeders", die hun kinderen naar de openbare school stuurden, omdat de christelijke school „niet dogmatisch en te evangelisch" was. Het hoofdstuk over het conflict Groen—Van der Brugghen draagt dan ook de veelzeggende titel: "het zoekgeraakte leger".

Wij kunnen niet aan de indruk ontkomen dat Gilhuis voorbijgaat aan het feit dat een "christendom boven geloofsverdeeldheid" zich niet verdraagt met de gereformeerde religie door onze vaderen voorgestaan. In het licht van onze Belijdenis kan een pleidooi a la Van der Brugghen

niet anders gezien worden als een "verraad aan het beginsel onzer vaderen", zoals ds. Zandt de wet van 1920 - uitvloeisel van het principe van de neutrale staat - noemde.

Het uitgangspunt

Ook het uitgangspunt van dr. A. Kuyper doet ons inziens te kort aan de Belijdenis. De school "aan de ouders", geconcretiseerd in de bijzondere vrije christelijke school, doet tekort aan met name artikel 36 van de Nederlandse Geloofs Belijdenis en staat in dezen ook tegenover het standpunt van Groen.

Hét uitgangspunt ligt vervat in de woorden van Festus Hommius, scriba van de Nationale Dordtsche Synode, als hij zegt, dat , , de scholen zijn als planthoven der gemeente, in welke van der jeugd aan de jonge luiden niet alleen in lezen en schrijven of enige andere eerlijke konsten, maar voornamelijk in de kennisse en vreze Gods onderwezen en opgetrokken moeten worden". Ook de schoolmeester tot Barsigerhorn, Adriaansz. Valcooch heeft in zijn "Regel der Duytsche Schoolmeesters" het karakter van de christelijke staatschool vertolkt.

Inderdaad vertoonde de kerk tijdens de Republiek (1588-1795) een Gereformeerde signatuur. De school stond onder toezicht van een "opsiender", aangesteld door het gereformeerde stadsbestuur, terwijl de kerk toezicht hield op de leer.

Het jaar 1795 betekende echter de breuk met het christelijk verleden. Door de Nationale Wetgeving tijdens de Franse tijd werden de onderwijswetten mogelijk gemaakt. Het jaar 1806 gaf de wet van Van der Ende, die „inhoudelijk bepaald niet ongodsdienstig bedoeld was(G.)", maar wel de doorgaande ontkerstening op de scholen mogelijk maakte. Zo beheerste het trias der Verlichting: „God, deugd en onsterfelijkheid" de scholen. Het argument dat de overheid zou zorgen voor "voldoende" lager onderwijs zou zo lang de schoolstrijd duurde, gebruikt worden om geen toestemming te geven voor het oprichten van bijzondere scholen. Gilhuis attendeert ons erop, dat de meeste bijzondere scholen uitgingen van verenigingen en particulieren en niet van de kerk. (Illustreert dit de verwatering in het kerkelijk leven uit de 19e eeuw? )

Volkspetitionnement

Van het "denkend deel der natie" — zoals de liberalen zich graag

noemden — presenteerde minister Kappeyne van de Coppello zich als de "Achilles der liberale partij". Van de minderheid die geen gebruik wilde maken van onderwijs dat van staatswege kosteloos werd verstrekt — hetgeen de minister wilde afdwingen met de leerplicht — zei hij: , , zegt men gij onderdrukt zo de minderheid dan zou ik bijna zeggen: Welnu, dan moet die minderheid maar onderdrukt worden, want dan is zij de vlieg die de ganse zalf bederft en heeft zij in onze maatschappij geen recht van bestaan.”

Door een nieuwe wet, ingediend en aangenomen in 1878, werden hogere eisen gesteld aan schoolgebouwen, leermiddelen enzovoort, terwijl kwekelingen niet meer meetelden als volwaardige leerkrachten. Aan deze eisen van Kappeyne moest ook de "School met de Bijbel" voldoen, hetgeen inhield dat de "kleine luyden" zich — naast het verplicht betalen van schoolgeld — nog meer offers moesten getroosten. Ons gemobiliseerde protestantse volksdeel kon met de aanbieding van een Volkspetitionnement, ondertekend door meer dan 300.000, de aanneming van deze wet niet tegenhouden.

De coalitie

Vanuit een rooms-protestante coalitieregering diende Mackay in 1889 een nieuwe Schoolwet in, die kon rekenen op voldoende aantal stemmen. „De triomf van het liberalisme zou blijken en Phyrrus' overwinning te zijn geweest” (G.).

In de geest van Van der Brugghen moest de openbare school voor ieder bruikbaar zijn, maar moest daarnaast de bijzondere school gesubsidieerd worden door de staat. Na aanneming van deze wet, die overigens nog geen gehele financiële gelijkstelling betekende tussen het openbare en bijzondere onderwijs, (Lohman sprak van een "zevenmijlenlaarzenstap") kreeg het principe van gelijkstelling meer en meer de overhand en eindigde de schoolstrijd na de Grondwetsherziening van 1917 en de LOW van 1920 van dr. De Visser in volledige gelijkstelling.

De schoolstrijd overziend

Naast ”prijzenswaardige beginselvastheid" constateert Gilhuis ook een tot het uiterste doorgevoerde "Prinzipienreiterei"; naast een hartelijke een trouwe binding aan Gods Woord, toch ook telkens weer een reserveloze vereenzelviging van eigen zaak met Gods zaak. Onaanvaarbaar vindt hij een "al te vlot en vaardig" aanwijzen van Gods vinger in de Schoolstrijd. Naast heilig vuur was er ook veel vreemd vuur op het altaar.

Hij constateert nog meer "kwaad onder de zon" (G.): het drie-

voudig snoer "God, Nederland en Oranje" dat gevlochten werd om de geschiedenis naast de Schrift médenormerend te maken. Verder: zijn afkeer geldt ook het volgende: , , Er waren onder de scholen der Afgescheidenen nog zodanigen waar Borstius en Hellenbroek met hun leerstellige waarheden — geformuleerd in beruchte vragenboekjes — nog in ere waren. De leer der uitverkiezing reeds aan kinderen voorgesteld! , , Zo werd het lied van Paulus over het mysterie der godzaligheid niet altijd op de juiste tijd gezongen", (pag. 194).

Gilhuis trekt de lijn even wat verder door en vindt het jammer dat vooral ook na de Doleantie (1886) de school betrokken werd in de kerkelijke strijd. Gelukkig zijn onderscheidene verenigingen in 1969 verenigd in het PCKBO.

Van de qualificatie des Schoolmeefters en Kofiers.

Diemand 3a! tot < §cIjooïmeefter ofte ftoftec aangrnomen toojben/ 'ten fip be bereifcöte Befttaaamtjeben in 't fcFj^pben / cpfcren en 3ingen fje& öe/ en boo? bat fjy goebe attejïatic ban leer er» ïeben 3a! fieö& en berroonb/en geëjramineerb jaï 3511 boo? ben ^ebi» Bant en Confulenten ban be plaatp/omtrent jpne fienn$ in beCfj^^ telpfteïteligie/en baat ban eene goebe atteftatie jal fjeö& en obergege* ben aan beti oenen/ bie f)et recïjt ban aanstelling Öeeft/ ta/ in allen gebalien/ ooft aan ben Kerkeraad.

Zullen bie ben iltèeefter'aannemen/en 3pne aannemfnge appjoB«ren/ jicb Ije& Ben te reguleren naar b'ojb^e ober be Jjctjolen en ^cljoolmeefterg/in Synodo Nationali, SCnno 1619. geftelb en gemaa& t/ en fiembe geftelbe jfo^mulieten boen onbertekenen.

Identiteit

De identiteit van het christelijk onderwijs, stelt Gilhuis op een andere plaats, gaat verloren wanneer wij geen hiërarchie van normen aangeven die moéten aantonen, dat een christelijke school uit andere bronnen leeft dan een niet-christelijke. Voor G. betekent dit dat we de kinderen moeten voorbereiden op een leugen-maatschappij. Zij zullen verzetstrijders moeten worden, die overal de vinger leggen bij de onrechtvaardigheid in de maatschappij. Daarom wordt Christus voorgesteld als de grote Bevrijder.

De inhoud van dat christelijk onderwijs is voor ons het criterium en het zal duidelijk zijn, dat deze inhoud totaal verschild met Gilhuis visie. Het oprichten van "eigen" scholen — overigens uit de nood geboren — was en is noodzaak en komt de ouders rechtens toe. Het is te betreuren dat dit door velen geplaatst wordt in het teken van de "concurrentie". De opvoeding thuis, op school en in de kerk behoort toch van dezelfde signatuur te zijn?

In een tijd als de onze, waar normen verschuiven en tenslotte geen normen meer overblijven, moeten wij ons wel terdege de eigen identiteit bewust worden, hetgeen bezinning en doordenking vraagt. "Eigen" onderwijs moet dan ook onderwijs zijn dat zich conformeert aan de beginselen der Reformatie en Nadere Reformatie. "Interne" activiteiten zullen dan ook nooit gepropageerd mogen worden als: "eigen" in de zin van "beter", maar zullen alleen gedragen moeten worden door de beginselen die in Gods Woord en de Belijdenisgeschriften verklaard liggen.

Dat daarnaast eenheid en samenwerking gezocht moet worden is zonder meer duidelijk. Er zal een vuist gemaakt moeten worden tegen alles wat zich van "linkse" zijde aan ons opdringt. Elke samenwerking echter die geen versterking betekent van de waarheid van het gereformeerde belijden, is dan ook aan te merken als een verlies. Wij moeten daarom ons inziens positief de samenwerking beoordelen — mits op bovengenoemde grondslag — op het gebied van vormingsinstituten, scholengemeenschappen en dergelijke. (Ook daar liggen de verantwoordelijke plaatsen).

(n.a.u. drs. T.M. Gilhuis: „Memorietafel van het christelijk onderwijs" in de serie „Cahiers voor het Christelijk Onderwijs" deel 13. Uitg. Kok, Kampen. Prijs: f. 19, 90).

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975

Criterium | 52 Pagina's

BOEKBESPREKING: MEMORIETAFEL VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975

Criterium | 52 Pagina's