Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VROUW IN DE POLITIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VROUW IN DE POLITIEK

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding.

Op tal van manieren en in allerlei verbanden wordt in onze tijd aandacht gevraagd voor de (veelal als achtergesteld ervaren c.q. geduide) positie van de vrouw. Een bedroevend voorbeeld vormt het "Voorontwerp van wet gelijke behandeling", waarin het streven naar (algehele) maatschappelijke gelijkheid van man en vrouw op wel zeer duidelijke wijze zichtbaar is geworden. Dat er door de politiek hard wordt gewerkt om de vrouwenemancipatie te bevorderen, laat zich eenvoudig aantonen aan de hand van de "organisatie" op regeringsniveau: een Emancipatieraad met sterke adviserende en stimulerende bevoegdheden (als motor) en een speciaal emancipatiebeleid met dito staatssecretaris, dat vooral gestalte krijgt via de ministeries van CRM, Onderwijs en Sociale Zaken. Hoe zit het echter met de positie van de vrouw in de politiek? Daarover moet het immers in dit artikel gaan. Geven de huidige ontwikkelingen rond de positie van de vrouw in de politiek aanleiding om daar afzonderlijk aandacht aan te besteden? Mét de redactie zijn we van mening dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. De betrokken ontwikkelingen zien we niet alleen buiten de grenzen van (om het ruim te nemen) de eigen gezindte '), maar ook erbinnen. Een meer algemene discussie over emancipatie op de forumpagina van het Reformatorisch Dagblad werd afgesloten met een uitvoerig interview (maart/april 1982) met mevrouw dr. F.T. Diemer-Lindeboom. Tijdens de laatsgehouden Algemene Vergadering (27 februari j.1. te Utrecht) van de Staatkundig Gereformeerde Partij werd door het Hoofdbestuur de toezegging gedaan, dat over de plaats van de vrouw een nota zal worden samengesteld. In het orgaan van de Reformatorische Politieke Federatie (RPF), om niet meer te noemen, werden in het lopende jaar eveneens enkele artikelen gewijd aan de plaats van de vrouw in de politiek. 2 )

De strijd voor de emancipatie van de vrouw was rond 1900 vooral - zij het niet uitsluitend - politiek gericht, welke strijd een eerste "bekroning" vond in 1917, toen een wijziging van de Grondwet voorzag in de invoering van het passief kiesrecht voor vrouwen, alsmede in de mogelijkheid van actief vrouwenkiesrecht (het laatste

kwam twee jaar later reeds tot stand middels een initiatief-wet van de vrijzinnig-democraat Marchant). In het onderstaande willen we iets zeggen over de achtergronden van het streven naar vrouwenkiesrecht alsmede over de houding van de christelijke politieke partijen en dan met name van de AR en van de SGP.

2. Achtergronden van het streven naar algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen.

Het streven naar algemeen kiesrecht is een uitvloeisel van de leer van de volkssoevereiniteit, welke leer van het Goddelijk gezag en van al het andere (aardse) gezag als daarvan afgeleid niet wil weten, maar daarentegen het gezag fundeert in de mens, in de wil en aanvaarding ervan door degenen over wie het gezag is aangesteld of anders - om in die gedachtengang te blijven spreken - die zelf het gezag hebben aangesteld. Het streven naar algemeen kiesrecht is de consequentie van het gelijkheidsideaal; het streven naar algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen is dat evenzeer; het laatste is alleen nóg consequenter dan het eerste. Zeer duidelijk én scherp vonden we de geestelijke achtergrond van het (vrouwen)kiesrecht getekend door de naturalistische staatsgeleerde Constantin Frantz. Hij omschrijft de individualistische (liberalistische) staatsbeschouwing als volgt:3 )

”Bij de vaststelling van de Staatsidee heeft men zich zuivere rechtssubjecten gedacht, die dan in den staat als reine Staatsburgers optreden; tweeslachtige wezens, en niets dan de verheerlijking van het begrip der persoonlijkheid. Als zuivere personen zijn echter alle mensen hetzelfde, naardien zij allen een eigen bewustzijn hebben en "ik" zeggen. Die ikheid is noch manlijk noch vrouwelijk. Wanneer nu de openbare orde volgens dezelfde theorie niets meer is dan de uitdrukking van den gezamenlijken wil der bevolking, dan volgt daaruit vanzelf het algemeen stemrecht. Moet nu dat algemeen stemrecht enkel manlijk en niet ook vrouwelijk zijn? Het moet gemeenschappelijk zijn, of iets onzijdigs; tweeslachtig zoals de zuivere staatsburger gedacht wordt. Op dien grond zou het zijn een flagrante tegenstelling en een schaamteloze ongerechtigheid, zoo men in één adem het algemeen stemrecht afkondigde en tevens de helft der bevolking tot zwijgen en onderdanigheid veroordeelde. Of zijn soms de vrouwen geen personen en hebben zij ook geen wil, dien zij evengoed kunnen verklaren als de mannen? En als het dan toch in de Staat enkel op den wil van den mensch aankomt, is de eene wil dan niet net zooveel waard als de andere? Hier is geen uitweg. De vrouwen moeten op de stemlijsten komen, of er is geen gerechtigheid in de wereld.”

Het zal na het voorgaande geen bevreemding wekken, dat het eerste pleidooi voor vrouwenkiesrecht het licht zag in het Frankrijk van (kort) na de revolutie. Het betreft de "Declaration des droits de la Femme" (Verklaring van de rechten van de vrouw) van Olympe de Gouges in 1791. Het moge voorts duidelijk zijn, dat het geestelijk fundament van het streven naar en het realiseren van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen de toets van Gods Woord niet kan doorstaan. Mensen als Groen van Prinsterer (die het vrouwenstemrecht een teken van geestesverdwazing noemde 4 ), VUhoogleraar Fabius en Abraham Kuyper (z.ie hierna) hadden tegen een en ander dan ook principiële bezwaren. Ook in de SGP (opgericht in 1918) is van meet af aan het algemeen kiesrecht en vrouwenkiesrecht afgewezen. Men pleit(te) daar - net als de AR lange tijd gedaan heeft - voor het zgn. organisch kiesrecht, waarbij de Staat niet wordt opgevat als een verzameling van individuen, maar een levend geheel van gemeenschappen (organen), waarvan het gezin - als basiseenheid van de maatschappij - de voornaamste is. Binnen die staatsopvatting komt het kiesrecht slechts toe aan de man, die als hoofd van het gezin zijn "orgaan" naar buiten toe vertegenwoordigt.

De bezwaren golden ook nog een andere achtergrond: an het einde van de vorige en in het begin van deze eeuw versloegen de neomalthusiaanse denkbeelden, die ongetwijfeld de emancipatiebeweging mede bevorderd hebben, hun duizenden. Ds. G.H. Kersten: 4)

” ’t Neo-Malthusianisme deed z'n koninklijke intocht. Doch toen verslapte de huwelijksband; 't huisgezin werd al soberder ingericht; de band tussen man en vrouw naar Goddelijke scheppingsordinantie in het huwelijk gelegd, ging meer en meer teloor. In steeds breder kring werd het huwelijk geminacht. En daarentegen het vrije leven hoger opgevoerd.”

Ook in dat opzicht laten de huidige ontwikkelingen, sterk opgekomen in de roerige zestiger jaren en wel aangeduid als de tweede emancipatiegolf, zien dat er (wezenlijk) niets nieuws onder de zon is.

3. De ontwikkeling in de (oude) AR.

Het zojuist weergegeven standpunt (organisch kiesrecht) is - onder de benaming gezinshoofdenkiesrecht - terug te vinden in Kuyper's toelichting bij het AR-beginselprogramma 5 ) als ook in de eerder genoemde brochure "De Eerepositie der vrouw". In het laatste geschrift lezen we o.a.:

"Daar nu in het publieke leven het verst naar voren schuift de politiek, zoo volgt hieruit, dat de vrouw vooral van het politiek erf zich geheel verwijderd dient te houden.”

Helaas zou dit niet altijd het AR-standpunt blijven. De eerste verandering had plaats tijdens de Deputatenvergadering van 1916, toen voor weduwen een uitzonderingspositie werd ingeruimd. In tegenstelling tot voorgaande jaren werd de gang naar de stembus voor weduwen - zij moesten bij afwezigheid van de man hun gezin naar buiten vertegenwoordigen, zo werd gesteld - nu wel geoorloofd geacht. Het herziene artikel 21 luidde:

"Opdat de Staten-Generaal in de natie wortele en het volk niet slechts in naam vertegenwoordige, zal het kiesrecht organisch moeten worden geregeld, en wel met erkenning van het gezinshoofdenkiesrecht en van het recht der maatschappelijke groepen, om zich door eigen gemachtigden te doen vertegenwoordigen. Krachtens beginsel verwerpt de partij stemplicht en wraakt zij een staatkundig vrouwenkiesrecht. Het kiesrecht der weduwen volgt vanzelf uit het kiesrecht der gezinshoofden.” 6)

De grondwetsherziening van 1917 zou een nog veel grotere aanslag betekenen op het standpunt van de AR (en van de andere rechtse = confessionele partijen). Bavinck:

”En aan de Rechterzijde had er zulk eene ontwikkeling in de

denkbeelden plaats, dat het lang bestreden algemeene en het vrouwenkiesrecht, wel met allerlei bezwaren, maar toch feitelijk met bijna al hare stemmen aangenomen werd" (pg. 17). '

Hierbij moet dan wel worden aangetekend, dat die ontwikkeling tóen vooral in de top (met inbegrip van het toenmalige Eerste Kamerlid Bavinck) plaatshad. 7 ) En inderdaad stemden in 1917 vrijwel alle A R-afgevaardigden (zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer) vóór het vrouwenkiesrecht, evenals trouwens hun collega's van de CH. En in de twintiger jaren riepen beide partijen de vrouwen op naar de stembus.

In de AR werd behalve het standpunt van Bavinck e.a. ("de Schrift verbiedt niet aan de vrouwen het stemrecht te geven") ook wel het argument gebezigd, dat men (nog steeds) principieel tegen het vrouwenkiesrecht was, maar er op grond van praktische overwegingen gebruik van maakte (b.v. Kuyper). M.a.w. gegeven de invoering van het vrouwenkiesrecht gaan de vrouwen, om stemmenverlies ten opzichte van de andere partijen te voorkomen, naar de stembus; zodra men echter zelf de meerderheid heeft, wordt het vrouwenkiesrecht weer afgeschaft...

De latere geschiedenis van de AR leert, dat de "ommezwaai" in 1917 van beslissende betekenis is geweest: een beweging om "de weg terug" in te slaan is er niet meer geweest; wel wordt het vrouwenkiesrecht een steeds meer aanvaarde en zelfs principieel niet verkeerde zaak bevonden. In het verleden ligt het heden....

4. De Staatkundig Gereformeerde Partij.

"... De Staatkundig Gereformeerde Partij staat een organisch kiesrecht voor, dat rekening houdt met het gezin als cel der samenleving" (artikel 11 van het beginselprogramma).

"Vrouwenkiesrecht echter strijdt met de roeping der vrouw en stemdwang met de vrijheid der burgers" (artikel 12).

De SGP heeft zich vanaf het eerste begin fel gekeerd tegen het algemeen kiesrecht en het vrouwenkiesrecht. Reeds in het eerste nummer van De Banier (5 mei 1921) kwam het vrouwenkiesrecht ter sprake. Ds. Kersten, die in 1922 de SGP in de Tweede Kamer zou gaan vertegenwoordigen, schreef daar:

"We belijden in ons program, om in dit woord ter inleiding één zaak te noemen: "Vrouwenkiesrecht is in strijd met de roeping der vrouw". Dienovereenkomstig zullen we straks zonder vrouwen ter stembus optrekken; misschien, ik zeg misschien (want 't is naar menselijke rekening en God regeert) de helft van de stemmen krijgen, die we anders zouden kunnen halen; misschien nog niet één onzer mannen in de Kamer brengen, misschien wel haast zeker het verwijt krijgen van de ontrouwe vrienden die de beginselen wel uitspreken maar verkochten voor de schotel linzenmoes van de gelijkstelling der openbare en Christelijke school, dat wij de socialisten steunen...” 8)

Uit de vele artikelen die met name in de 20-er jaren in De Banier aan het vrouwenkiesrecht werden gewijd, blijkt overduidelijk dat de (principiële!) bezwaren niet alleen de sten-\dwang betroffen, maar ook zowel het aktieve als het passieve vrouwenkiesrecht. Wat de stemdwang betreft is het wel gebeurd, dat vrouwen die om des gewetens wil de gang naar de stembus niet konden maken (en dat waren er heel veel in de 20-er jaren), werden beboet of zelfs een celstraf kregen opgelegd! 9 ) Zij wilden Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen...

Het grote gewicht dat aan de kwestie van het vrouwenkiesrecht werd toegekend, blijkt alleen al uit de veelheid van artikelen die

eraan werden gewijd. Ds. Kersten zelf heeft tot twee keer toe een artikelenserie geschreven, één in 1922 en een uitgebreidere in 1927, waarin de principiële bezwaren tegen het vrouwenkiesrecht duidelijk uiteengezet worden. 10)

We geven enkele citaten door uit de artikelen van 1922.

"Fonkelnieuw is dus de vrouwenbeweging onzer dagen niet... En toch onze tijd heeft ook in de eis voor gelijkstelling van man en vrouw zijn eigen merkteken; helaas kentekenen van ongeloof en schrikkelijke minachting van wat God ter eeuwige zaligheid en heerlijkheid beloofde, en tot wezenlijk welzijn van de mens ordineerde.”...

"Doch dat verschil der beide geslachten zal hier op aarde wèl zijn; alle pogen dat verschil op te heffen is een indruisen tegen Gods ordinantie. Hier op aarde is de man man en de vrouw, vrouw; twee menselijke wezens van onderscheiden bouw en vorming en aanleg, en (dienovereenkomstig) met tweeërlei roeping. Ook de bedeeling des Nieuwen Verbonds hief dat onderscheid niet op. Want toch als Paulus in Gal. 3 : 28 spreekt: Daarin is noch Jood, noch Griek, daarin is noch dienstbare, noch vrije; daarin is geen man en vrouw", wil de apostel allerminst beweren, dat nu met de dagen der nieuwe bedeling alle soortverschil onder de mensen niet meer meetelt... Of wij Jood zijn, of Griek, dienstbare of vrije; man of vrouw, de genade Jezu Christi stoot ons niet af. Zij is in dezen zin aller, geen onderscheid makende. Maar die geestelijke gelijkheid in Christus heft het natuurlijk soortverschil niet op. Ware dat zo, de vrouw zou toch zeker in de kerk de man gelijk zijn, en evenals hij, ook daar deelnemen aan alle kerkelijke handelingen, en dienen kunnen in het ambt.”...

"Paulus ziet in het openbaar spreken van de vrouw een wijze van doen, die strijdt met de houding, die haar aanbevolen wordt én door de natuur der dingen en door het bevel van de Schepper (vgl. 1 Cor. 11 : 1-16). God beschikte voor de vrouw een eigen plaats en schonk haar een eigen leven. Uit de wet Gods nu volgt, dat zolang de wereld staat het verschil tussen man en vrouw stand houdt, en de regel gelden blijft, dat de vrouw aan de man onderdanig is, en de man is het hoofd der vrouw. En naar die regel is het sieraad der vrouw niet het publiek optreden, doch een zachtmoedige en stille geest.”...

”Want ook in dat staatkundig leven ligt de roeping van de

vrouw in het afzonderlijke, niet in het publieke leven. Zij hoort niet in de colleges van Generale of Provinciale Staten of in gemeenteraden; zij hoort ook aan de stembus niet. In het publieke leven zwijge zij: Want het is haar niet toegelaten te spreken, maar om onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt". Juist omdat Paulus zijn betoog grondt op de ordinantie Gods, die haar de man onderwierp, juist daarom geldt o.i. Zijn Woord, op de gemeente te Corinthe toegepast, de vrouw niet alleen in de gemeente, doch in geheel haar leven. Die ordinantie is zelfs scheppingsordinantie. Wél wordt na de val uitdrukkelijk de vrouw onder de heerschappij van de man gesteld, doch de vrouw werd de ondergeschikte niet door de zonde. Eer God haar schiep, sprak Hij, Gen. 2:18: Ik zal de man een hulpe maken, die als tegen hem over zij" en daarmee wees God zelf de plaats van de vrouw aan; ze zij een hulpe. Wat nu juist niet zeggen wil, dat de vrouw een wezen is van lagere orde dan de man.”...

”Ge kunt begrijpen... dat zij roepen om vrouwenkiesrecht. Maar dat is juist een van de redenen waarom we vrouwenkiesrecht veroordelen, 't vrouwenkiesrecht is ons te zeer vrucht van deze emancipatiegeest, dan dat wij het zouden mogen voorstaan. Vrouwenkiesrecht strijdt met de roeping der vrouw, haar naar Goddelijke ordinantie opgelegd.”

De heldere en gefundeerde stellingname van ds. Kersten tegen het vrouwenkiesrecht is uiteraard tijdbetrokken geweest, tijdgebonden was zij allerminst. Het laat zich denken, dat ook hét "praktische

standpunt" (we zijn tégen, maar maken er wel gebruik van) door hem werd afgewezen, en wel met het argument dat het doel - het SGP-geluid zo sterk mogelijk te doen zijn - de middelen - immers produkt van de revolutiegeest! - niet rechtvaardigt. 11)

5. Besluit

Inmiddels hebben de ontwikkelingen in de SGP ook niet stilgestaan. Ging in de 20-er jaren waarschijnlijk een aanzienlijke meerderheid van de vrouwen niet naar de stembus, thans gaat waarschijnlijk een zeer aanzienlijk meerderheid wél. Het "praktische standpunt" lijkt, althans in feite, door de meeste SGP-ers aanvaard, of zijn er ook die het standpunt van Bavinck aanhangen? Een feit is dat het officiële partijstandpunt - gelukkig - nog altijd hetzelfde is als vanouds. Maar is dat ook naar buiten toe niet een wat wonderlijke zaak? Op papier tégen en daadwerkelijk vóór? De lezer zal - en dat terecht - van de scribent enige opheldering verlangen. Die kan hij moeilijk namens anderen geven, maar uiteraard wel namens zichzelf.

In het kort: uit het voorgaande moge onze instemming blijken met het SGP-standpunt, zoals dat is geformuleerd in de artikelen 11 en 12 van haar beginselprogramma. Die instemming betreft ook de afwijzing van het "praktische standpunt". De betrekkelijk massale gang van SGP-vrouwen naar de stembus wordt door ons betreurd. Op die manier onderscheiden wij ons hierin niet van de wereld, terwijl het toch gaat om een in principieel opzicht zeer belangrijke kwestie. Een kwestie die des te belangrijker geacht moet worden tegen de achtergrond van de (huidige) tijdgeest, die op emancipatiegebied voor geen enkele grens lijkt halt te houden. Zowel het een als het ander roept om een krachtig getuigenis, dat naar onze overtuiging wordt verzwakt door het ter stembus trekken van onze vrouwen en - daarentegen - wordt versterkt door hun thuisblijven. Het laatste is binnen het thans vigerende kiesstelsel mogelijk, zonder dat de betrokken stemmen verloren behoeven te gaan. Wij zien persoonlijk althans geen bezwaar in een hanteren van de volmacht - een mogelijkheid die de Kieswet biedt - in die zin, dat de man als vertegenwoordiger en hoofd van het gezin op de dag van de verkiezingen twee stemmen uitbrengt op die partij, die het bestuur (op alle niveaus) bindt aan de onverkorte eisen van Gods Woord en Wet, welke gelden voor alle tijden en voor alle omstandigheden.

Wij sluiten af met een citaat uit 1928 12 ), dat ook voor 1982 zeer toepasselijk is:

”Gij zijt Mijne getuigen, spreekt de Heere, dat Ik God ben". Jes. 43 : 12. Is het de wil Gods, dat er een in het parlement zal getuigen tegen de tergende zonden van dezen tijd, zoowel op politiek als op maatschappelijk gebied, dan heeft God middelen te over, om dien daar te stellen. Maar wij verwachten niet, dat, indien zij getrouw willen zijn en blijven, zij meer macht zullen krijgen, dan juist genoeg om te protesteren. Daartoe wordt geene sterke en machtige partij vereischt. Daartoe zijn niet nodig de stemmen der vrouwen. Daartoe wordt alleen vereischt de vreeze des Heeren en eene oprechte droefheid over het algemeen en diep verval.”

W. Büdgen.


NOTEN:

1) Om er iets van te zeggen: er zijn thans zo'n 25 vrouwelijke Kamerleden en zon 20 vrouwelijke burgemeesters; recentelijk verscheen een nieuwe uitgave van de Emancipatieraad met als titel: "Waarom een vrouw stemmen zou.”

2) Het betreft het maart-en aprilnummer (1982) van Nieuw Nederland..

3) Geciteerd bij dr. A. Kuyper in diens "De Eerepositie der vrouw", Kampen 1914, pg. 8-10.

4) De Banier, extra nummer (na nr. 12), april 1922.

5) Ons program, Amsterdam 1880, pg. 202 e.v.

6) Geciteerd bij dr. H. Bavinck in "De vrouw in de hedendaagsche maatschappij", Kampen 1918, pg. 10.

7) In zijn "Studiën en schetsen" rangschikt mr. D.P.D. Fabius de opstelling tegen het algemeen en het vrouwenkiesrecht onder een serie onderwerpen waarbij de AR "althans in hare bovenlaag zich neerlegt bij" (juli/augustus 1922), sterker nog "meewerkt tot het kwaad" (december 1922).

8) Voor een beter begrip zij er nog op gewezen, dat in 1917 twee belangrijke kwesties politiek aan elkaar werden gekoppeld, nl. de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs (voor "rechts" van groot belang) én de kiesrechtkwestie (voor links" - d.w.z. liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaal-democraten - van groot belang) die los van elkaar waarschijnlijk geen meerderheid behaald zouden hebben...

9) Zie b.v. de artikelenserie "Vrouwenvervolging" 1 t/m V van ds. J.D. Barth in De Banier van 28 juli en 4, 8, 11, 18 en 25 augustus 1927.

10) De Banier, nrs. 11 (maart), 12 en extra nummer (april) 1922: Vrouwenkiesrecht I t/m III. De Banier, nrs. 19 mei t/m 21 juli 1927: Vrouwenkiesrecht I t/m X.

11) De Banier, 7 en 21 juni 1927.

12) De kiesrechtvrouw afgeweken van het heilig gebod, C.B. van Woerden Jr., Leiden 1928, pg. 26 en 27.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1982

Criterium | 64 Pagina's

DE VROUW IN DE POLITIEK

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1982

Criterium | 64 Pagina's