Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHETIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHETIEK

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De naam catechetiek, komt evenals catechese van kat-echein, dat betekent doen klinken, doen horen, laten weerklinken. En waar het woord: ata, van bovenaf betekent, kreeg het de speciale betekenis van naar beneden, van de kansel met gezag doen klinken, dat is, toespreken, onderwijzen van de catheder af. Zo kreeg de catechese de zin van mondeling onderwijs, dat de eerste beginselen bijbrengt. Zo lezen wij dan ook, in Lukas 1 : 4: och wij kennen de zekerheid der dingen waarvan gij onderwezen zijt. Zo betekent het woord dus, onderwijzen in de weg der waarheid. En is zij die theologische wetenschap, die de theorie biedt, van het ambtelijk onderwijs, aan de jeugd der gemeente. En behoort zij tot die didaskalische vakken, die zich groeperen rondom de dienaar des Woords. Dienvolgens, staat zij ook nauw in verband met de homeletiek, daar zij de prediking des Woords beter doet volgen en begrijpen. En zo is zij niet los te zien van de poimeniek, daar de herderlijke zorg zich ook uitstrekt over de jeugd der gemeente. Zo omschrijven wij de catechese dus nader, als het ambtelijk onderwijs aan de jeugd der gemeente, welke nog onmondig is, met het doel, hen tot mondige leden te brengen.

Daaruit vloeit, dat, hoewel de kerk hier niet geheel buiten staat, toch dit onderwijs gegeven wordt namens het ambt, en niet namens de kerk, daar het strikt genomen, behoort tot het ambt van dienaar des Woords. Doch het verdient wel onze aandacht, dat de kerk hier niet geheel buiten staat, want ook anderen kunnen als helpers deze arbeid verrichten zoals ouderlingen, candidaten en studenten in de theologie en zoals vroeger, de zgn. catechiseermeesters, doch hierover straks wat meer. De vraag wordt wel eens gesteld, of de catechese onderscheiden is van het christelijk onderwijs op de scholen. Dan moet voorop gesteld worden, dat zuiver Bijbels onderwijs op de scholen zeer noodzakelijk is, maar ook, dat dit niet ambtelijk is, doch behoort bij de opvoeding in algemene zin.

Geschiedenis der catechese

Geven wij nu onze aandacht een ogenblik aan de geschiedenis der catechese, dan merken wij op, dat de christelijke catechese zo oud is als de Christelijke Kerk zelf.

Werden oud-testamentisch de kinderen onderwezen in de wetten en ceremoniële plechtigheden, in de volheid des tijds ontaarde dat onderwijs in een geesteloos formalisme. In de Apostolische tijd, was er wel enig onderricht, in de leer der zaligheid, doch dat was meestal zeer kort. De kamerling in Handelingen 8, werd direct na het einde van het onderwijs door Filippus gegeven, gedoopt. Ook de stokbewaarder werd in dezelfde nacht zijner bekering gedoopt met geheel zijn huis. In de derde eeuw werd de termijn voor heidenen die tot de Christelijke Kerk overkwamen, gesteld op 2 tot 3 jaar. Maar tevens werd het catechumenaat van lieverlede steeds ingewikkelder en werd een scherpe scheiding gemaakt tussen gelovigen en catechumenen.

In de 4e eeuw zijn er zelfs 3 verschillende klassen. De eerste was die van de horenden, dezen mochten de Schriftlezing en de prediking bijwonen. Dan kreeg men de knielenden, dezen mochten slechts geknield de gebeden bijwonen die voor hen werden gedaan. En dan kwamen de doopcandidaten, die tot de doop werden toegelaten, nadat zij enige tijd door de Bisschop waren onderricht, na bij opklimming door anderen onderwezen te zijn geworden. De doop werd dan meestal, bij mededeling van de Geloofsbelijdenis, en het gebed des Heeren, in de nacht van Pasen bediend. Terwijl in de week na Pasen de gedoopten onderwezen werden in de sacramenten. Hieraan werd grote waarde gehecht. Dit blijkt ondermeer in het stichten van afzonderlijke catechetenscholen, zoals te Alexandrië en te Antiochië. Ook was naast de volwassen doop, de kinderdoop reeds zeer bekend. In de tijd van Origenes en Tertullianus was zij zeer gewoon. Maar juist mede daardoor kwam de gedachte steeds meer op, dat, nu men door den doop lid der kerk was, er geen catechumenaat meer bestond. Zo kwam het kindercatechumenaat niet tot ontwikkeling. Ja, zo was er eigenlijk alleen nog maar sprake van een proselieten onderwijs. Doch men voelt wel het verschil, nietwaar? Het proselieten catechumenaat leidt tot de doop, en het kindercatechumenaat gaat van de doop tot het mondig lid maken der kerk. De fout was bij de oude kerk, dat zij beide vereenzelvigde. Hetzelfde ceremonieel dat bij de proselietendoop werd gedaan, werd ook bij de kinderdoop gebezigd.

En zo is dat nog bij Rome gebruikelijk. Hieruit is ook de kindercommunie ontstaan. Het gedoopte kind ontvangt dan ook bij Rome geen ambtelijk onderwijs meer. Bij Rome wordt dan ook gesproken over leken en niet over leden der kerk. Geheel hun inrichting is er op ingesteld, om de leek afhankelijk te houden van de ambtsdragers. Toch rees er in de middeleeuwen bezwaar tegen het niet of nauwelijks onderwijzen der jeugd. Met name in het buitenland, besteedden de Waldenzen grote aandacht aan dat onderwijs. In hun kringen werd de jeugd vroeg vertrouwd gemaakt met Gods Woord en de eerste beginselen van de leer der waarheid. In ons land waren het de Broeders des gemenen levens die het onderwijs aan de kinderen krachtig ter hand namen. Onder hen was Geert Groote het meest bekend. Deze bevorderde het lezen van de Heilige Schrift in de landstaal. Maar eerst met de hervorming verscheen ook voor de catechese het licht van de nieuwe dag. I n 1527 verscheen van de lutherse zijde een eerste catechismus en wel die van Brentz. Maar in 1529 deed Luther zelf een Grote en een Kleine catechismus het licht zien. Hij behandeld hierin: de Wet, de 12 artikelen des geloofs, het gebed des Heeren en het gebruik der sacramenten.

Verschillende synoden stelden vast, dat de schoolmeesters op de scholen de kinderen in de catechismus moesten onderwijzen, en de predikanten moesten eruit preken. Hieraan werd echter niet de hand gehouden, zodat uiteindelijk de kinderen slecht werden onderwezen in de leer der waarheid.

Ook bleef men vasthouden aan de roomse confirmatie, en dit leidde ertoe, dat zelfs kinderen van 14 jaar tot het Heilig Avondmaal werden toegelaten. Zo was dan ook de onderwijzing vanwege de kerk afgelopen, en werd het tenslotte overgenomen door verenigingsleven en Zondagsscholen. Maar in de Gereformeerde Kerken heeft Calvijn het onderwijs der jeugd krachtig ter hand genomen. Door hem werd het roomse vormsel krachtig verworpen, en bepaalde dat de predikanten zelf de kinderen moesten onderwijzen in de grondstukken der waarheid en pas na publieke belijdenis mocht men kerkelijk tot het Heilig Avondmaal worden toegelaten.

In Engeland, zorgde de Westminster synode voor een Grote en een Kleine catechismus, welke verscheen in 1643. De Grote was bestemd voor de predikanten om daaruit te preken, en de Kleine voor de onderwijzing der jeugdigen. Bij deze catechismus, is de bijna traditie geworden regel, om de 12 artikelen des geloofs als grondslag te

nemen voor de verdere ontwikkeling der zuivere leer, verlaten, en in de Kleine catechismus zijn zij als bijvoegsel toegevoegd. Beide, zowel de Grote als de Kleine catechismus, zijn meer, hoewel uitzonderlijk goed, dogmatisch dan eenvoudig en practisch leerboekje voor de jeugdigen.

In ons eigen land werd al vroeg de noodzaak van degelijk onderwijs ingezien en wij hebben u er al op gewezen, dat de Broeders des gemenen levens reeds veel aandacht besteedden aan dat onderwijs. Toch was het alles nog gebrekkig en niet vast omlijnd. Dit werd in het jaar 1551 heel wat verbeterd. Want in 1546 werd door a Lasco in Emden een catechismus opgesteld, die in 1551 in Londen verscheen, en door J. Utenhove in het Nederlands werd vertaald. Ook kwam daar later nog bij de Corte ondersoekinge van Micron. Doch, hoewel de catechismus van a Lasco in Emden het leerboekje bleef, werd zij met de Corte ondersoekinge van Micron in ons Vaderland al spoedig verdrongen door de Heidelbergse catechismus.

De Heidelbergse catechismus

Deze catechismus werd in 1563 opgesteld door twee jeugdige godgeleerden, Zacharinus Ursinus en Caspar Olevianus. De ene 28, en de ander 26 jaar oud zijnde. Tot de samenstelling van deze catechismus werd in het Keurvorstendom de Paltz besloten, na een zware strijd met de luthersen. Deze strijd bereikte wel haar hoogtepunt, toen de keurvorst Otto, welke geen mannelijke erfgenaam had, voor zichzelf een graftombe wilde plaatsen in de kerk met verschillende beelden. De luthersen keurden dit goed, maar de calvinisten verzetten zich hier terecht tegen, wetende dat men op deze manier de beelden weer in de kerk zou halen. Toen Otto stierf, werd de godvrezende Frederik de Derde zijn opvolger. Deze liet een

twistgesprek houden tussen luthersen en calvinisten. Hierbij leden de luthersen een geweldige nederlaag, en dit was aanleiding voor de keurvorst om de reeds genoemde godgeleerden opdracht te geven een catechismus samen te stellen, waaruit op de scholen en in de kerken het volk zou onderwezen worden. Met bijzonder licht des Heiligen Geestes zijn deze mannen bedeeld geweest, en de Heere heeft hun arbeid rijk willen zegenen. In het jaar 1563 reeds keurde de Synode van Heidelberg deze catechismus goed, als in alle delen overeenkomstig zijnde met Gods Woord. Frederik de Vrome, zoals de keurvorst genoemd werd, schreef in de eerste uitgave zelf een voorrede, welke om haar inhoud zeer waardig is om gelezen te worden. Enkele weken later werd reeds de tweede druk uitgegeven, waarin men de 80e vraag heeft ingevoegd, op verzoek van Caspar Olevianus, handelend over de paapse mis. In zeer korte tijd is deze catechismus in alle Europese talen overgezet, ja zelfs in het Grieks en in het Hebreeuws. Roomsen, luthersen en de wereld stonden verbaasd. Zij maakten zich dan ook op om te trachten deze, door hen gehaatte catechismus, zo spoedig mogelijk van de wereld te doen verdwijnen. Te Augsburg werd in het jaar 1566 een Rijksdag gehouden, om te trachten de overwinning te behalen. Frederik de Vrome werd voor hen gedaagd en naar de mens zag het er donker voor hem uit, dewijl anderen vóór hem, reeds hun land en waardigheid verloren hadden. Doch het aardse telde hij niet, en, zeide hij, als zij mijn leven nemen, dan bespoedigen zij alleen de dag dat ik bij mijn God en Koning eeuwig zal leven. De Heere zou echter voor Zijn Eigen werk instaan, en belachen de nijd der goddelozen. De nederlaag der vijanden was dan ook geweldig. De Heere deed de vijanden van Zijn Woord verstommen. De keurvorst behield volkomen vrijheid om de catechismus te gebruiken. Nu, ook ons land werd met deze catechismus in aanraking gebracht, door het werk van Petrus Datheen, welke in die tijd hofprediker was van Frederik de Derde. De Nederlandse kerken hebben de aanvaarding van deze catechismus dan ook nooit betreurd en we mogen door Gods genade zeggen, dat nog heden ten dage Gods volk uit dit zo praktisch leerboek getroost en onderwezen mag worden. Vele kerken in ons vaderland zijn vijandig tegen dit Godsgeschenk, maar daarin komen zij juist openbaar als afgeweken van de zuivere leer der waarheid. Onze Heidelberger is een der belijdenisgeschriften der ware gereformeerde kerken geworden, en een van de Drie Formulieren van Enigheid.

Alle eeuwen door wordt in de kerk uit dit leerboekje onderwezen, en

door de scholen gebruikt om de kinderen in de eerste beginselen der Goddelijke waarheden te oefenen. De Heidelbergse catechismus is even praktisch als die van Calvijn, maar heeft dit voor, a. dat hij wat beknopter is; b. dat hij over het algemeen kortere antwoorden heeft; c. dat de Wet zowel in het eerste als in het laatste deel behandeld wordt, zodoende strak vasthoudend aan de drie stukken, ellende, verlossing en dankbaarheid. Door verschillende synoden werd bepaald, dat de Nederlandse kerken de Heidelbergse catechismus zouden gebruiken, en de Waalse kerken de Geneefse catechismus. In 1586 werd op de Synode van Den Haag ondertekening van de catechismus geëist, en de prediking eruit werd opgelegd..

De Synode van Dordt, gehouden in de jaren 1618-1619, bepaalde dat er drieërlei catechisatie zou zijn: de huiscatechisatie, de schoolcatechisatie en de kerkelijke catechisatie. De kerkelijke catechisatie is weer onderscheiden in bediening des Woords, welke zich ook uitstrekt over de onmondige leden der gemeente, en de catechese aan onmondige leden, om hen door dit onderwijs tot mondige leden te vormen. Om dat onderwijs te kunnen geven, werden verschillende

vragenboekjes samengesteld bestaande uit vragen en antwoorden. Bij ons heeft het vragenboekje van Abraham Hellenbroek, het Kort Begrip, en vanzelf de Heidelbergse catechismus de hoogste plaats. En vinden wij het ook het veiligst, vooral in tijden van grote vervlakking zoals wij die nu beleven, om daarbij te blijven.

Het doel der catechese

Letten wij nu op het doel der catechese, dan is het reeds opgemerkt, dat het is, om onmondige leden, doopleden der gemeente dus, door onderwijs te brengen tot mondige leden. Ook zij die zich van buiten bij de kerk voegen, kunnen hieronder gerekend worden. Maar doopleden zijn niet uit eigen beweging tot de kerk toegetreden, maar in haar geboren, en alzo bij de kerk behorend. En terwijl zich de herderlijke zorg ook uitstrekt over de doopleden, behoort hen ook in de eerste plaats het ambtelijk onderwijs. Zij leven onder de uiterlijke bediening des verbonds, en zij behoren door middel van onderwijs te komen tot openbare belijdenis. Vanzelfsprekend hebben ouders hier een allereerste taak om de kinderen op te voeden in de zuivere leer der waarheid, hen te plaatsen op eigen scholen, ook al zijn hier financiële offers of andere moeilijkheden aan verbonden. Zij hebben ook nauwlettend toe te zien, en te bevorderen, dat de kinderen naar de catechisatie gaan. Te informeren naar een geleerde, maar ook steeds te wijzen op eerbiedige gedragingen zowel vóór, tijdens als na de catechisatie. Speciaal heeft de kerk een taak in het opvoeden der jeugdigen, en dat wel naar het bevel des Heeren, volgens Joh. 21 : 15. Waar de Heere tot Zijn knechten betuigd heeft: Weidt Mijne lammeren". En dat geldt voor de catechisanten der gemeente, om dezen in de waarheid die naar de godzaligheid is, te onderwijzen. De roomse confirmatie wijzen wij krachtig van de hand, maar ook het lutherse handopleggen om zo door het uitspreken van een spreuk de catechisant op 14-jarige leeftijd tot het Avondmaal des Heeren toe te laten. Doch ook verwerpen wij het drijven van het Hervormde kerkbestuur, welk spreekt over het bevestigen van nieuwe leden, als in strijd met de leer onzer reformatorische vaderen, welken strak vasthielden aan het principe om jeugdige leden door onderwijzing te brengen tot volwassen leden. Daarom moeten wij er ook met ernst op wijzen, dat wij geen doopleden kennen van 25 of 3()jaar. Als men de leeftijd van 20 of 22 jaar bereikt heeft, dan behoort men door openbare belijdenis zich als mondig lidmaat aan de gemeente te

verbinden. Ja, eigenlijk gezegd, zijn dooplidmaatschap door belijdenis te continueren.

Het subject der catechese

Letten wij nu op het subject der catechese, dan kan dit niet anders zijn dan de dienaar des Woords. Want het catechetisch onderwijs valt onder het leerambt. Doch wij kennen ook zogenaamde helpers. Dat is in de eerste plaats de ouderling der gemeente. Maar dan doet hij dat niet in de hoedanigheid van ouderling, daar een ouderling het regeerambt bekleedt, maar als helper, daar de catechese behoort tot het leerambt. Ook kan een kandidaat of een student in de theologie dit doen, maar dan, om zich in het vak der catechese te bekwamen. Doch men moet er van uitgaan, dat het altijd het beste en het meest bevorderlijkst is, dat de dienaar des Woords het zelf doet. Ook moet het onze aandacht hebben, en het is wel goed om hierop te wijzen in onze verwaterde tijden, dat de catecheet, of hij nu leraar, ouderling, kandidaat of student is, naar Paulus' woord behoort te zijn een mens Gods, volmaaktelijk tot alle werk toegerust, en bekwaam om te leren. Daarbij moet hij ambtelijke ernst bezitten, met jeugdige mensen om kunnen gaan en voldoende kennis bezitten, om in eenvoudigheid de leerstof te behandelen. Vooral is nodig liefde tot de jeugdige catechisant, geduld en een besef van eigen onbekwaamheid, om zo onder biddend opzien tot den Heere het werk te doen.

Het object der catechese

Bezien wij nu het object der catechese. Dit is het onmondige kerklid, dat dus tot mondig wordt opgevoed. Hierbij hebben wij dan weer te letten op de verhouding van de pedagogiek en de psychologie tot de catechese. Zoals u weet, is pedagogiek de wetenschap van de opvoeding. Zo behandelt dus de pedagogiek het doel der opvoeding, het object en de middelen die daartoe dienen. Nu stelt de christelijke pedagogiek vast, dat de roeping van de mens is, God te dienen in waarheid en oprechtheid. En zo heeft dus de christelijke pedagogiek ten doel de jonge mens op te leiden en te leren, de eerste beginselen van zijn weg. Als hij ook oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken. Zo laat dan ook de christelijke pedagogiek ons de jeugdige mens zien als een schepsel Gods, wezenlijk onderscheiden van een dier, en voor een ontzaglijke eeuwigheid geschapen. Ja zij

doet hem ons zien als een in Adam gevallen zondaar die van nature nooit naar God zijn Maker zal vragen, noch wederkeren. Maar ook houdt zij vast aan, en rekening met de openbaring en de bediening van het genadeverbond, zoals de Heere daarin Zijn genade in Christus Zijn uitverkoren volk bewijst. Voorts wijst de christelijke pedagogiek ook de middelen aan. Zij noemt allereerst de opvoeding der ouders, dan het schoolonderwijs, waar meer systematisch gewerkt wordt, naar de regels van de psychologie. Heeft de opvoeding in het algemeen als doel om de mens te brengen tot nuttige leden der maatschappij, de catechese ziet echter op de religieuze vorming. Zo is ook bij het catechetisch onderwijs de psychologie een hulpwetenschap.

Catechese en psychologie

De psychologie behoort o.a. tot die wetenschap, die de natuur tot voorwerp heeft. Dus het geheel van de door God geschapen dingen. Daarin onderscheiden wij weer de stoffelijke en de onstoffelijke, dat zijn de geestelijke dingen. Dus ook de wetenschap der ziel, of de zielsvermogens. Nu is de psychologie dus maar een hulpwetenschap voor de catechese. Dan spreken wij over de psychologie der religie, welke het object der catechese doet kennen. En dan leert zij ons, dat er in de mens drie groepen van hoofdkrachten zijn. Over het algemeen wordt er dan gesproken over l.de kenfunktie of het kenvermogen; 2. de streeffunctie of het wilsvermogen, en 3. de gevoelsfunctie of het gemoed. De kenfunctie is te verklaren uit het vermogen om de dingen die buiten ons geboden worden, tot één geheel te verwerken. Dit is weer onderscheiden in een hoger en een lager element. Dan rekent men tot het hoger deel de rede en het zelfbewustzijn, en tot het lager deel de waarneming en de fantasie. Dit is ook bij de streeffunctie te vinden, want dan spreekt men over de neiging, de driften en het verlangen of begeren. Ook van de wil enz. De gevoelsfunctie onderscheidt men in een lagere en hogere. De lagere zijn o.a. honger, dorst, verzadiging enz. Deze hangen meer met de zintuigen samen. De hogere zijn dan weer o.a. intellectuele, ethische en religieuze gevoelens.

De psychologie let bijzonder op de ontwikkelingsgang die het kind doormaakt. Daarin onderscheidt men drie perioden. Die tot het 7e jaar, die van het 7e tot het 14e jaar, en die van het 14e tot het 2 le jaar. Zo vangt in de tweede periode of schoolperiode de catechisatie aan. Hierbij zij opgemerkt, dat dan de waarneming nog oppervlakkig en

onkritisch is. Dan spreekt men van een zogenaamd autoriteitsgeloof. In de derde periode onderscheiden wij de zogenaamde puberteits-of overgangsperiode, en daarna die tot de volwassen leeftijd. Deze wordt wel de zgn. storm-of drangperiode genaamd. In deze periode vindt men nogal eens de tijd van bekering. Rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsperioden, behoort de dienaar des Woords of zijn helper bij opklimming te onderwijzen. Opdat zo dat onderwijs, bekrachtigd door de Heilige Geest, tot een eeuwige zegen mag zijn. Want in het catechetisch onderwijs heeft de leraar altijd te bedenken, dat hem zielen voor een nimmer eindigende eeuwigheid zijn toevertrouwd, en een catechisatie waar men bv. allerlei vertelseltjes bij elkaar raapt, is geen catechisatie. Het catechetisch onderwijs dient om gefundeerd te worden in de grondstukken der waarheid. Daartoe is voor degene die catechiseert, een voortdurende studie nodig. O, dat toch het gewicht der ons toebetrouwde zielen voortdurend op het hart mocht liggen, dan zou er ook meer aanbinding zijn aan de troon der genade en zal er van het onderwijs, hoe eenvoudig dan ook gegeven, nog kracht uit gaan.

De leerstof der catechese

De leerstof der catechese Deze is vanzelfsprekend allereerst de Heilige Schrift. En het is altijd nuttig, dat sommige gedeelten uit het hoofd geleerd worden, en met de catechisanten besproken. Daartoe is allereerst nodig, dat de catecheet in de Bijbel thuis is en vaardig in het opzoeken der bewijsplaatsen. Ook is het niet ondienstig als de catecheet steeds enkele vragen stelt over de bijbelse geschiedenis. De kennis der belijdenisgeschriften is ook zeer belangrijk. In de belijdenisgeschriften immers geeft de kerk uitdrukking aan hetgeen zij op grond van Gods Woord gelooft. Dit doet zij ten eerste om zich aan de wereld te doen kennen; hiertoe werden de 37 artikelen des geloofs samengesteld. Ten tweede om de kennis des geloofs voort te planten, zowel bij jongen als ouden, werd de catechismus opgesteld. Ten derde om de eenheid des geloofs te bewaren en zich tegen opkomende dwalingen te verdedigen verschenen de 5 artikelen tegen de remonstranten. Daarom worden zij genoemd de Drie Formulieren van Enigheid. Het is goed dat de jeugdige weet wat de kerk belijdt, en er op zijn minst enige kennis is der belijdenisgeschriften.

kerkgeschiedenis onderwezen wordt, en ook de wonderen des Allerhoogsten in onze vaderlandse geschiedenis niet worden vergeten. Ook te dien opzichte is tegenwoordig de kennis zeer gering, en weet ons jeugdig geslacht weinig meer van de goddelijke leidingen met ons vaderland. Dan dienen onze jonge mensen ook onderwezen te worden in de geschiedenis en het ontstaan van onze eigen Gereformeerde Gemeenten en er op gewezen, dat dit geen separatistische kerken zijn, maar de wettige voortzetting van de kerk onzer vaderen. Voor de belijdeniscatechisatie gebruiken wij het Kort Begrip, opgesteld door Hermannus Faukelius. predikant te Middelburg, in het jaar 1611. Voor de gewone Catechismus gebruiken wij naast het vragenboekje van Abraham Hellenbroek het boekje van ds. Ledeboer en Resler, dat weer een verkort vragenboekje is van Hellenbroek. Beide laatstgenoemden, zijn meer voor de kleine kinderen.

De methode der catechese

Nu nog even iets over de methode der catechese.

Deze kunnen wij samenvatten in de leergang, de indeling, de aard van het onderwijs, de vorm van het onderwijs geven, de leermiddelen en dan tenslotte de inrichting.

Naar leeftijd kan men de catechesatie het beste inrichten in die van kinderen van 8 - 12, in die van 12 - 16 en dan van 16 - ±21 jaar. Er zijn enkele gemeenten onder ons die pas de catechisatie aanvangen bij het 12e jaar, maar dan gaat het om kinderen die op onze eigen scholen gaan. Nu is dat voor de catecheet wel wat gemakkelijker, want men kan goed merken, dat het onderwijs op onze eigen scholen het catechetisch onderwijs ten goede komt. In onze eigen gemeente vangt de catechisatie aan bij het 6e jaar. Dan kan men ook maar het beste onderwijzen uit het boekje van Ds. Ledeboer.

Er wordt wel eens gevraagd of er onderscheid gemaakt mag worden naar begaafdheid der leerlingen. Dat mag beslist niet. Waarom immers? Juist is het de roeping van de leraar om minder begaafde leerlingen te onderscheiden en liefelijk tegemoet te treden. Men heeft gauw genoeg door of een kind niet leren kan of niet wil. Het doet juist een kind zo goed als hij of zij die wat minder goed kan leren of onthouden, liefderijk geholpen wordt. Ja de woorden als in de mond gelegd en als zij dan moeizaam aan het einde zijn gekomen van hun antwoord, dan zegt men maar hartelijk, goedzo mijn jongen of meisje. Men behoort ze aan zich te binden, zij zijn meest het aanhankelijkst. Daarom wil ik beslist niet dat er op de catechisatie gelachen wordt, er moet eerbied en oplettendheid zijn; maar erg boos kan ik mij maken als andere kinderen lachen om soms wat domme antwoorden, dat mag beslist niet. Er zijn catechisaties die ingedeeld zijn naar sekse. Dus jongens en meisjes apart. Dat is toch niet zo bevorderlijk. Het verdient aanbeveling om jongens en meisjes tegelijk te catechiseren. Wel is het goed, om hen gescheiden te doen plaats nemen.

Er is wel eens gevraagd hoe het beste in te delen naar getal. Nu ja, te grote catechisaties zijn niet aan te bevelen. Maar ja, dat ligt ook weer al sterk aan het lokaal waarin het onderwijs plaats vindt, en zeker ook aan de geaardheid van de bevolking. In mijn eigen gemeente zijn twee catechisaties van ongeveer 50 catechisanten. Het onderwijs wordt gegeven in een keurig nieuw en ruim lokaal, de aard van de bevolking is wat bedeesd, zodat er op onze catechisatie zowel bij de kleinen als de groten een diepe stilte en opvallende eerbied is van het begin tot het einde. Maar misschien is dit een zeldzaamheid, doch ik ben erg blij dat ik er mede gezegend wordt. Op vele plaatsen hoort men de algemene klacht dat men onderhand wel een politieagent mag laten komen. De ouders mogen hierin ook wel toezien. Wordt er wel genoeg met de kinderen over de ernst en de noodzakelijkheid van het catechetisch onderwijs gesproken? Daar toch de aard van

het onderwijs is, dat de weg der zaligheid duidelijk wordt voorgesteld. En dat de Heere in die weg nog laat arbeiden aan kostelijke zielen voor een eeuwigheid geschapen.

Drie gevaren

Nu moeten we bij het onderwijzen ons wel wachten voor drie dingen. Ten eerste voor het intellectualisme, ten tweede voor het moralisme en ten derde voor het mysticisme.

Het intellectualisme kweekt een verstandsgodsdienst, het moralisme een plichtengodsdienst, terwijl het mysticisme doet opgaan in het gevoel. Het onderwijs dient zo gegeven dat gewaakt wordt voor en gewaarschuwd tegen deze drie uitwassen en de catecheet moet zorgvuldig waken zelf hiervan vrij te blijven. De nadruk dient gelegd op de bevindelijke kennis van de drie stukken die nodig zijn gekend te worden om getroost te leven en zalig te sterven. In dit alles sta voorop, dat de catecheet zijn diepe afhankelijkheid gevoele en kenne van de Heere en Zijn Geest en zo onder biddend opzien tot de Heere het onderwijs trachte te geven. Maar dan ook alle middelen aan te wenden die naar de bevattelijkheid der leerlingen nuttig zijn voor het onderwijs in de leer der waarheid. Zo vloeit uit dit alles van zelf, dat de leraar rekening dient te houden met de bevattelijkheid der leerlingen. De opmerkzaamheid is bij allen nu eenmaal niet even groot. Zij kan aanwezig zijn, maar kan ook opgewekt moeten worden. En, dat is een grote factor, met het geheugen der leerlingen dient ook rekening gehouden te worden. Dit is bij de ene sterker dan bij de andere. Daarom is het goed om bij kinderen het onderwijs meer aanschouwelijk te geven, d.w.z. trachten te boeien en de opmerkzaamheid gaande houden. Daartoe is goed om te vragen en te laten vragen. Voor alle dingen geldt eenvoud. De kinderen van 12-16 jaar kunnen weer meer met bewijsvoering aangaande het verhandelde onderwezen worden. Zij zijn door elkaar wat bevattelijker. meer geïnteresseerd, hoewel rekening moet gehouden worden dat men met leerlingen te doen heeft, welke men met de hulp des Heeren moet trachten te onderwijzen in de verborgenheden des geloofs, welke alleen door het geloof verstaan kunnen worden. Daarom moet de catecheet trachten liefde tot de waarheid en de instellingen des Heeren te verwekken en dan hebbe hij wel te bedenken, dat hij zelf een voorbeeld zij van ernst en godzalige wandel. Ook hier geldt, woorden wekken, maar voorbeelden strekken. Daarom is het noodzakelijk met ernst te beginnen, voort

te gaan en te eindigen. Ja het zal toch vruchten afwerpen als men met de Apostel kan zeggen: "Ik heb u met tranen vermaand." Catechiseren is geen gemoedelijk praatje ophangen, neen, men hebbe op een eenvoudige wijze te onderwijzen in de leer der waarheid, maar altijd is er gelegenheid om de stof zodanig in te delen, dat er steeds gewezen kan worden op de noodzakelijkheid der waarachtige bekering. De onderwijzing uit Gods Woord blijve altijd nummer 1, maar het is voor de jonge kinderen ook wel eens goed, om eens een enkele keer iets te vertellen uit eigen bevinding, of uit het leven van Gods ware bekeerde volk. Dit doet ook de aandacht meer toespitsen en het legt soms ook wel enig beslag.

De ervaring heeft geleerd, dat kinderharten vaak vatbaar zijn voor indrukken en dat in de jeugd geleerde zaken, of gehoorde dingen op latere leeftijd terug komen. De oudere catechisanten kan men wat meer opgeven om te leren, doch ook weer niet te veel. Beter weinig tegelijk goed geleerd, zodat men het over jaren nog weet, dan veel geleerd waarvan later blijkt dat het alles maar oppervlakkig was en het eigenlijk na het van buiten opzeggen niet langer onthouden werd.

Leermethoden

Tenslotte nog even iets over de leermethoden. Deze zijn drieërlei. Wij kennen de acroamatisch, de erotematische en de socratische. De acroamatische methode is die methode waarbij de catecheet de leerstof in doorlopende redenering verklarend en toepassend behandelt en de catechisanten toeluisteren. Dit noemen wij de doceermethode. Terwijl de erotematische methode meer een vorm van vraaggesprek is. Wij kiezen doorgaans voor de aanwending van de beide methoden. De socratische methode verwerpen wij met kracht, daar deze uit het rationalisme is geboren, en deze stroming er van uit gaat dat de rede de kennis bevat, doch sluimerend, en deze door vragen moet worden opgewekt en tot helderheid gebracht. Dit is ten zeerste te verwerpen, want er is geen aangeboren keninhoud, maar deze komt alleen door en uit de Godsopenbaring. De catechetiek is dus een theologisch vak dat op de praktijk is gericht. Onze Dordtse vaderen hebben hun roeping in deze goed verstaan en aan het vraagstuk betreffende de catechese maar liefst drie zittingen gewijd. Zelfs buitenlandse godgeleerden zijn over deze gewichtige zaak geïnformeerd. Dezen waren ook zeer diep doordrongen van de ernst der zaken, zodat zij hun ervaringen uit eigen

land en kerk hebben medegedeeld, en overeenkomstig dezelve hebben geadviseerd. De eeuwen door heeft een gedegen onderwijs in de zuivere leer der waarheid zijn goede vruchten afgeworpen voor een gezond kerkelijk leven en diep geworteld kerkelijk besef. Die onverschillig staan tegenover de catechese, leiden ook meest een los oppervlakkig kerkelijk leven. Zodat er een zekere onverschilligheid bij de jeugdige kerkmens komt en er straks een verlaten van de zuivere waarheid plaats vindt. Daarom hebben onze vaderen catechetiek zo nauw verbonden met de poimeniek, dat is de herderlijke zorg.

Wie is tot deze dingen bekwaam

Maar na zo met u de catechese behandeld te hebben, mogen wij wel uitroepen: "Wie is toch tot deze dingen bekwaam." Daarom is de catecheet nodig, voortdurende gebondenheid aan de troon der genade, liefde tot zijn hem toebetrouwde leerlingen en een diep gevoel van het gewicht der hem toevertrouwde zielen. Daarom geve de Heere de gedurige verzuchting met de dichter: "Open mijn ogen opdat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet." Velerlei bezwaren kunnen gedurig oprijzen in het hart dergenen die met het catechetisch onderwijs belast zijn, dan is er soms geen doorkomen aan. Maar dan juist wil de Heere wel eens doen ervaren, dat bij Hem uitkomsten zijn en mag het werk wel weer eens met enige gemakkelijkheid gedaan worden en er zielsvermaak in gevonden worden. En juist op die ogenblikken legt de Heere nog beslag van de waarheid op het hart. Het zijn vaak de aangenaamste uurtjes voor de catecheet en leerling beiden. De Heere geve dat het onderwijs op de catechisatie en op onze scholen gezegend moge worden, tot heil van arme zielen op reis door de tijd naar de nimmer eindigende eeuwigheid en dat door genade de geleerde waarheden bevindelijke waarheden mogen worden, opdat de Kerk nog moge gebouwd op het vaste Fundament der Apostelen en der Profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is.

Met de bede dat de Heere de zuivere leer der waarheid onder ons nog zou willen bewaren en bevestigen, tot ere van Zijn grote Naam en welzijn der gemeenten, bestaande uit mondige en onmondige leden, gaan wij ons artikel besluiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1984

Criterium | 52 Pagina's

CATECHETIEK

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1984

Criterium | 52 Pagina's