Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De strijd om de gereformeerde overheidsschool

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De strijd om de gereformeerde overheidsschool

IN DE OPTIEK VAN JEAN LOUIS BERNHARDI

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was de erkenning van de ware gereformeerde religie een zaak van verstrekkende betekenis geweest. De overheid beleed publiekelijk zich in haar regeerbeleid aan de tucht van Gods Woord te onderwerpen, de ware religie te zullen handhaven en de plakkaten tegen roomse en andere dwaalgevoelens te zullen uitvoeren. In dit kader was er dan ook een nauwe samenwerking tussen kerk, staat en school.

"Krachtens de nauwe band, die er bestond tussen kerk en staat kreeg ook de school een gereformeerd karakter", aldus T.M. Gilhuis. "Zij werd de gereformeerde school, die uitging van de gereformeerde overheid en waarop de gereformeerde kerk - voornamelijk via de besluiten van de Dordtse Synode van 1618/19-overwegend invloed uitoefende." 11 ) Uit de onderscheidene synodale instructies voorde schoolmeesters kan worden afgeleid, dat onvoorwaardelijke instemming met de gereformeerde leer was voorgeschreven.

Tengevolge van de Franse revolutie werd er echter geen onderscheid meer gemaakt tussen de kerkelijke gezindten. De Nationale Vergadering van 1796 had immers bepaald: "Er zal geen heerschende godsdienst meer zijn". De geest van het algemene, verlichte Christendom zette nu in toenemende mate zijn stempel ook op onze volksschool. Vandaar dat de onderwijswetgeving nu aan de veranderende omstandigheden moest worden aangepast.

De onderwijswetten van 1801, 1803 en 1806

De eerste onderwijswetten - die van 1801 en 1803 - kwamen tot stand onder de agent (minister) van nationale opvoeding J.H. van der Palm, predikant en voormalig patriot. Deze had reeds bij een prijsvraag naar voren gebracht dat het godsdienstonderwijs zich moest aanpassen aan het kinderverstand. "Uit waardering" voor de catechismus keurde hij deze als leerboek voor de jeugd af. J. Kalsbeek voegt hier nog de conclusie aan toe, dat men "uit eerbied voor de Bijbel" aanstonds ook dit Boek van de scholen zou

gaan weren. 2 ) Hij had gelijk!

In het jaar 1806 werden de wetten van Van der Palm, die overigens nooit waren uitgevoerd, vervangen door een nieuwe schoolwet. Deze was van A. van den Ende, die nauw met Van der Palm had samengewerkt. Er werd nu een algemeen-christelijk schooltype ingevoerd dat bestemd was voor protestanten, roomsen en joden. Op deze school der Verlichting voerde de "natuurlijke religie" de boventoon. Het schoolonderwijs diende onder het aanleren van gepaste en nuttige kundigheden op te leiden tot "alle maatschappelijke en christelijke deugden". Er diende bovendien ernstig rekening te worden gehouden met de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Er bestond echter geen vrijheid van onderwijs. De besturen van de gemeenten moesten toestemming geven voor het stichten van een lagere school en dezen konden dit om willekeurige redenen weigeren.

Bij de Grondwetsherziening van 1848 werd bepaald, dat het geven van onderwijs vrij zou zijn, "het een en ander bij de wet te regelen". Het oprichten van bijzondere (resp. christelijke) scholen hing dus niet langer meer af van de willekeur van de autoriteiten. In de praktijk was tot dusver gebleken dat de toestemming voor een bijzondere school uiterst moeilijk verkrijgbaar was geweest!

De onderwijswet-Van der Brugghen

Na enkele mislukte pogingen door de ministers Van Hall en Van Reenen werd, ten einde uitvoering te geven aan de nieuwe grondwetsbepalingen, het maken van een nieuwe onderwijswet opgedragen aan een "partijgenoot" van Groen van Prinsterer, mr. J.J.L. van der Brugghen (1804-1863). Deze genoot reeds grote bekendheid als oprichter van de vermaarde kweekschool voor onderwijzers de Klokkenberg te Nijmegen. W. Aalders noemt hem "eigenlijk de enige onderwijsspecialist en dé pedagoog van de Reveilkring". 3 )

Hoewel Van der Brugghen aanvankelijk bekend stond als een confessioneel en antirevolutionair man, was hij echter geleidelijk in ethische richting opgeschoven. Hij werd als leerling van de Zwitserse theoloog A.R. Vinet (1797-1847) een aanhanger van de neutrale staatsgedachte. Volgens hem was ook een christelijke, gemengde school heel goed mogelijk zonder leerstellig Christendom, zelfs mogelijk zonder gebruik van de Bijbel!

In deze opvatting werd hij op principiële wijze bestreden door

Groen van Prinsterer. Deze beschouwde Nederland nog altijd als een Christelijke staat. Tot de roeping van deze staat behoorde het om betrouwbaar godsdienstig onderwijs te geven. Opleiding tot Christelijke deugden zonder kennis van de Christus der Schriften achtte hij uitgesloten. De Staat zou het door Groen voorgestane onderwijs slechts tot zijn recht kunnen laten komen door een facultatieve splitsing van de openbare school in protestantse, rooms-katholieke en israëlietische scholen. 4 )

Het positief-christelijk karakter van de overheidsschool was dus de inzet van de nu ontbrande strijd geworden. De oude formule uit de schoolwet van 1806, de opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden, bleef in de onderwijswet-Van der Brugghen, die in 1857 werd aanvaard, gehandhaafd. Groen achtte dit een bedriegelijke zaak, maar de liberale leider Thorbecke vond de openbare school wel degelijk Christelijk, omdat hier zijns inziens sprake was van een "Christendom boven geloofsverdeeldheid".

Groen verwierp deze godsdienstloze school, omdat zij "aan de overmacht van Rome, door terzijdestelling van Bijbel en Volkshistorie, den weg baant". 5 ) Van der Brugghen daarentegen stelde: "Ik moet er bij voegen, dat een gemengde school mij voorkomt goed, zelfs Christelijk te kunnen zijn zonder gebruik des bijbels". 6 ) Evenzo kon een gebed een uitnemend gebed zijn zonder de naam van Christus, die ook in het Onze Vader niet voorkomt. De Bijbel mocht niet gebruikt worden waar ook maar één rooms kind aanwezig was. Daar was buiten de schooltijd wel gelegenheid voor.

Bestrijding door Groen van Prinsterer

Hier scheidden zich de geesten. Het kwam tot een nooit opgelost conflict tussen Van der Brugghen en Groen, die tot het laatste toe het wetsontwerp van zijn "voormalige Vriend" bestreed. Toen de

wet met grote meerderheid van stemmen werd aangenomen, nam Groen op staande voet zijn ontslag als Kamerlid. Deze anti-revolutionaire staatsman heeft de aanvaarding van dit wetsontwerp genoemd "het meest beslissende moment van ons staatkundig bestaan sinds eeuwen, ingrijpender dan wat in 1795 of 1848 is voorgevallen". Het conflict tussen Groen en Van der Brugghen is een botsing tussen twee wereldbeschouwingen genoemd. 7 ) Het meest schrijnende bij dit dieptepunt van onze parlementaire geschiedenis was dat Groen door njn ethisch-irenische vrienden, de predikanten Nic. Beets en 3.G. Heldring, openlijk in de steek werd gelaten. Het was koren op je molen der liberalen. "Onder het schild van Thorbecke behaalde V'an der Brugghen zijn tragische overwinning op Groen." 8 )

De schoolwet van 1857 werd een keerpunt in de schoolstrijd. Voor dit jaar streefde Groen naar handhaving en versterking van het christelijk karakter van de openbare volksschool. Na 1857 ging hij ijveren voor de stichting van bijzondere scholen, hoewel de subsidie-3epaling in de schoolwet-Van der Brugghen bij amendement was geschrapt. Prof. J.W. van Hulst noemt dit de Copernicaanse wending in Groens denken. Voortaan werd den christelijke school niet meer als noodwoning beschouwd, maar als blijvend tehuis. De christelijke school diende voortaan echter wel als burcht te worden aangemerkt, "van waaruit de aanval gelanceerd kon worden op de geest van ontkerstening". 9 ) Het kan alleszins begrijpelijk zijn dat de contrarevolutionaire factie uit de school van Kohlbrugge en Bilderdijk zich zonder meer aan de zijde van Groen schaarde bij jiens bestrijding van de onderwijswet-Van der Brugghen. Maar met zijn gewijzigde opstelling na 1857 kon zij zich geenszins verenigen. Ontkerstening van de overheidsschool betekende immers het prijsgeven van een groot deel van ons volk, inzonderheid van de

jeugd, aan de machten van on-en bijgeloof?

Opleiding tot christelijke deugden

De voornaamste woordvoerder van de contrarevolutionaire factie (die door Groen van Prinsterer de "Utrechtse Datheenpartij" werd genoemd) namelijk Jean Louis Bernhardi, 10 ) maakte zich de tolk van de algemene verontwaardiging en teleurstelling binnen de kring van de oud-gereformeerden en hij gaf hieraan in menige publikatie lucht. Reeds in een van de eerste Zamenspraken - het is dan nog maar enkele jaren na het fatale jaar 1857 - wordt met verontwaardiging melding gemaakt van het feit dat Gods Woord niet alleen niet meer in de raadsvergaderingen gebruikt mag worden (het ambtsgebed moet worden afgeschaft) maar ook niet meer op de scholen. Overtreding van dit verbod kan zelfs leiden tot ontslag van de onderwijsgevende. Als voorbeeld hiervan wordt genoemd onderwijzer J.van Noort te Honswijk, later (lerend) ouderling te IJsselstein en overleden te Benthuizen. Hij was een zielevriend van ds. Ledeboer, die op zijn graf een door hem gemaakt gedicht uitsprak. 11 ) "Ik herinner mij nog, " schrijft Bernhardi over deze Van Noort, "dat een paar jaar geleden een schoolmeester te Honswijk van zijn post ontslagen is, omdat hij aan de kinderen den Bijbel liet lezen." 12 )

De schrijver kan er niet over uit. "De aanbidding van de bedorven rede heeft ook gemaakt dat de Bijbel van de scholen afgebannen is en nogtans noemt men zich Christen, Christenen die den Christus Gods niet kunnen dulden, Christenen die den eenigen Naam niet willen hebben aangeroepen, als zij in publieke vergaderingen een zoogenaamd gebed moeten doen. O wee ons land met zulke Christenen. Wat zal toch het lot van al die huichelarij zijn? " 13 )

Bernhardi schrijft uiteraard deze gang van zaken toe aan de doorbraak van de verlichte, liberale beginselen. "De Bijbel is gevaarlijk, want de rede leert ons, dat ieder zijn begrippen heeft, die men moet eerbiedigen en daarom is dat Boek voor het opkomend geslacht onbruikbaar, men zou de kinderen van andersdenkende ouders er door kwetsen en dat verbiedt de rede of het zoogenaamd gezond verstand en bijgevolg mogen wij den Bijbel op geen school gebruiken, de naam van Jezus Christus moet ook niet genoemd worden. Wij kunnen onze kinderen zonder die zaak toch wel opleiden in Christelijke deugden? " 14 )

Bernhardi noemt een dergelijke stelling "de verregaandste dweeperij

die er maar uitgedacht kan worden". En wat is mede het heilloze gevolg? "Zoo komt het ook dat men onze vaderlandsche geschiedenis verdonkert. De luisterrijke daden van God Almachtig moeten óf verdicht zijn, óf aan toeval worden toegeschreven." 15 )

Een school zonder Bijbel

Is het feitelijk geen zielemoord om zo te handelen, een vergieten van onschuldig bloed, zoals tijdens een samenspraak wordt uitgedrukt? Als Keesbuur in dit verband wordt verzocht zich nader te verklaren, dan rekent hij deze zielemoord onder "het ongeluk van ons arme land, dat de Bijbel verboden is op de scholen en dat de ouders zich over hunnen kinderen niet bekommeren, maar gerust aan zulk een verderf ten prooi geven. (...) Dat is dat bloedvergieten dat ik bedoel, dat de jeugd wordt ontwikkeld naar een duivelsche zedeleer, die hen voor eeuwig ongelukkig maakt; en hadden nu de ouders hunne kinderen lief - hadden zij ook hun vaderland lief, zij zouden zoo rustig het verderf van hun kroost niet aanzien." 16 )

Laat ons bij deze ontboezeming niet vergeten dat ons Nederlandse volk destijds nog een overwegend gedoopte natie was!

Zamenspraak nummer 14 is geheel aan dit onderwerp gewijd en wel naar aanleiding van een binnengekomen briefje dat als volgt luidt:

Utrecht, 19 aug. 1859

Mijn Heer!

Daar er in de blaadjes die wekelijks uitkomen zoo wordt aangedrongen om de Bijbel op de scholen te hebben om daaruit te onderwijzen, zoo wenschte men wel opgelost te zien wat beter is: een Bijbellooze school of een school waar de Bijbel verminkt wordt, zoo dat er van Gods Woord bijna - of geheel - niets overblijft, enz.

Uw bestendige lezer.

Kees is niet met dit dilemma verlegen. Hij zegt: "Wel, dat is een eerlijke man, maar er schemert hem nog maar eene zaak".

Jan: "Wat schemert hem dan? "

Kees: "Wel, de magt van het Woord schijnt hem nog niet duidelijk te zijn."

We moeten volgens Kees dan ook niet vragen: wat is beter, een

Bijbelloze school of een school waar de Bijbel verminkt wordt, want die beide zaken zijn even slecht en dat weet de briefschrijver ook wel. Maar hier is een bijzonder principiële zaak in het geding waar beslist niet aan getornd mag worden: de Bijbel hoort gewoon op de scholen. Het gaat hier bovendien niet over de onderwijzer, maar over dé Onderwijzer, het Woord Gods. "Het Woord moet dus op de school de eerste plaats bekleeden, het staat boven den schoolmeester en boven de wet." 17 )

De gevoelens van andersdenkenden

Bart vraagt vervolgen: "Maar men heeft die wet immers gemaakt om de Roomschen niet te kwetsen? " En dan komt Keesbuur weer in zijn element: "God vraagt naar geen Roomschen of Protestanten. Hij heeft gezegd: 'Onderwijst alle volken, leerende hen onderhouden al wat Ik u geboden heb'. Dat woord geldt voor alle mensen zonder enig onderscheid van godsdienstige begrippen.

Bart vraagt tenslotte: "Maar is dan een schoolmeester niet verpligt de wetten te eerbiedigen? "

Kees: "Ja zeker, Bart, maar geen wet waarmede men Gods gebod verwerpt ten believe van de begrippen der menschen." En dan ontsteekt Kees in toorn als hij zich "de onvergetelijke misdaad aan den schoolmeester Van Noort gepleegd" herinnert.

"De man achtte Gods Woord boven alles, ja boven zijn eigen leven. De duivel, hoe vuilaardig ook tegen hem aangevallen, kon hem dat Woord niet doen verloochenen. De waardige man, die eenige jaren buiten betrekking heeft geleefd en in dat Woord zijn steun had, is nu onlangs overleden. Hij heeft dit moeitevolle leven van smaad en vervolging verlaten en verheugt zich thans in ongestoord aanschouwen van het Lam."

Kees besluit dan met de volgende filippica en het is of men Bilderdijk in proza beluistert: "Welk eene blindheid kenmerkt onze verlichte negentiende eeuw. Het getier van vooruitgang is toch waarlijk maar ijdel geklap. De negers in Engelsch-Indië mogen wel als zendelingen in ons land komen om het Evangelie te verkondigen, want waarlijk er schijnt bij ons gebrek aan te zijn." 18 )

De facultatieve splitsing

Dat de schoolwet van 1857, "het Godvergeten produkt van wijlen den Heer van der Brugghen", 19 ) door Bernhardi hartgrondig wordt

verfoeid en dat hij diens standpunt, namelijk "dat de Staat het koninkrijk Gods niet mag bevorderen" afwijst, behoeft geen betoog. Maar ook de door Groen van Prinsterer voorgestelde oplossing: de facultatieve splitsing van de overheidsschool in protestantse, roomse en joodse scholen kan in zijn ogen geen genade vinden.

Deze oplossing stond in wezen voor hem gelijk aan die van de discipelen Petrus, Jacobus en Johannes, die op de berg der verheerlijking drie tabernakelen wilden bouwen, voor Jezus een, voor Mozes een en voor Elia een, "want het vleesch wil gaarne Mozes, Elias en Jezus vereeren en om die reden verwerpt het Gods wet en wil al die partijen tegemoet komen". Het ging de discipelen zoals het alle vlees gaat. Hoezeer zij Jezus aanhingen, toch dachten zij dat zij Mozes en Elia ook moesten dienen, "evenals de zoogenaamde antirevolutionairen en allen die van het werkende Jeruzalem zijn".

God de Vader leerde het hen echter anders! Hij nam Mozes en Elia wegen zij zagen niemand dan Jezus alleen! "Maar als je dat onder de vrome Joden verkondigt, dan worden zij boos en schelden u uit voor een die den godsdienst afbreekt." Is het onder die antirevolutionairen anders gesteld? Zij willen drieërlei scholen: een voor de protestanten (Jezus), een voor de Joden (Mozes) en een voor de roomsen, die Elia met de Paus hebben verwisseld. "Jezus alléén dat willen zij niet!"

Jan merkt naar aanleiding van deze zaak nog op: "Dat is juist het fondament van de gansche waarheid Gods. Jezus alleen, daar kan geen inmengsel van het vroom vernuft bij. Dat moet gehandhaafd worden, de eenige leer der zaligheid en die is juist door de zoogenaamde anti-revolutionairen verworpen." 20 )

Het was overigens in 1857 wel gebleken dat de facultatieve splitsing geen haalbare zaak was geweest. Bernhardi toont zich hier met zijn scherpe veroordeling van de schoolwet-Van der Brugghen en van de openbare gezindheidsschool van Groen een fervent voorstander van de ongedeelde, protestants-christelijke school voor heel het volk. Een school die van de overheid uitgaat. Hoe zou hij hebben gestaan ten opzichte van de kerkelijke bijzondere school van Abraham Kuyper, een school die van de (belijdende) ouders uitgaat? Was Bernhardi's gevoelen gespeend van werkelijkheidszin?

Het door Bernhardi voorgestane gevoelen was overigens geheel conform dat van zijn leermeester Kohlbrugge en diens geestverwanten. J. van Heyst noteert in dit verband: "Deze christelijke overheidsschool nu vervult in het denken van Kohlbrugge en ook

van zijn geesiveiwaiueii steeds een zeer belangrijke rol." 21 ) Het kan immers niet worden ontkend dat een "Godloze" % opvoeding en zogenaamd neutraal onderwijs de jeugd steeds verder van God doet vervreemden. Tengevolge van deze ontwikkeling worden huisgezin en maatschappij, kerk en staat in toenemende mate aan het moderne heidendom prijsgegeven.

Moderne sectescholen

De onderwijswet-1857 is dan ook in de ogen van deze dissidenten zonder meer de wrange vrucht te noemen van de boom der revolutie. De Grondwet van 1848 had in artikel 194 verkondigd: "Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering. De inrichting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. Er wordt overal in het Rijk voldoend openbaar lager onderwijs gegeven."

Voldoend lager onderwijs? Het is volgens Bernhardi een infame leugen, tengevolge waarvan ons land wordt overgeleverd aan de Jacobijnen, de felle Franse revolutionairen. "De vrienden van Vorst en Vaderland zien met een diep leedwezen de godloosheid doorzetten, dat Nederland openbare scholen heeft opgerigt, die jaarlijks duizenden kosten, om de jeugd te vervreemden van de kennis van DIEN EENIGEN NAAM onder den hemel, waardoor alleen het tijdelijk en eeuwig geluk ontstaat." 22 )

Bernhardi komt gewoonte-en komt beginselgetrouw uiteraard nog al eens op deze kwestie terug. De vraag is gerezen: zijn de openbare

scholen in de praktijk nu wel zo neutraal?

In Zamenspraak 508 vraagt Bart: "Maar ik heb de openbare scholen ook wel eens moderne sectescholen hooren noemen? 23 ) Hierop repliceert Jan: "Dat zijn ze ook en de sekte die er gevormd wordt is heidensch, want men maakt op sommige dier scholen de leerlingen wijs, dat wij uit het geslacht der apen voortgekomen zijn."

Indoctrinatie dus door de evolutieleer, geen onderwijs in het bijbels scheppingsgeloof. "Dat de duivel een menschenmoorder van den beginne is blijkt thans zeer duidelijk", constateert Kees, "en wij zouden daaromtrent voorbeelden genoeg kunnen bijbrengen."

Neutraliteit van het onderwijs en van het regeerbeleid? Vergeet het maar, het is volgens Kees en zijn gespreksgenoten een illusie!

Kees kan dan ook niet nalaten melding te maken van het opzienbarend feit dat zowel te Wons als te Schraard, twee kleine dorpen in Friesland, openbare scholen en woningen voor onderwijzers werden gebouwd terwijl... alle kinderen aldaar gebruik maken van de door de ouders gefinancierde christelijke school. "Is dat nu niet moedwillig geld wegwerpen? Of is het een bewijs dat men ten koste van het algemeen, het Christendom er onder wil brengen? " 24 )

Een ander bewijs voor zijn gevoelen ontleent hij aan de situatie op onderwijsgebied in Den Helder. Daar zijn op een bevolking van 18.000 zielen zes staatsscholen, waarop kosteloos onderwijs wordt gegeven. Die maatregel maakt het de bevolking zo goed als onmogelijk een bijzondere school te stichten.

Neutraliteit betekent godsdienstloosheid

Het kan wel duidelijk zijn dat Bernhardi c.s. bij hun strijd voor de gereformeerde staatsschool stuiten op de tegenwerking van een uitgebreid machtsblok. Dit machtsblok wordt dan vooraf vertegenwoordigd door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (Bernhardi spreekt echter niet van Nut maar van Verderf van het Algemeen) en het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap. Het dominerend geestelijk klimaat staat sterk onder invloed van de vrijzinnige Groninger richting, waarvan prof. Hofstede de Groot een belangrijk vertegenwoordiger is. Men begeert een algemeen godsdienstige openbare school, waarbij van het Christendom slechts een misleidend vroom tintje is overgebleven.

De openbare school evalueert in toenemende mate in de richting van neutraliteit, die in de praktijk godsdienstloosheid betekent. Zo

hadden de aanhangers van de Groninger richting het overigens niet bedoeld. Hetgeen de zojuist genoemde prof. Hofstede de Groot, de "Vader" van de Groninger richting, overkwam is in dit verband een schrijnend maar doorslaggevend voorbeeld van het schijnchristelijk karakter van de openbare school.

Hofstede de Groot was behalve hoogleraar ook schoolopziener. In oktober 1860 had hij op een vergadering de onderwijzers als volgt toegesproken: "Onthoudt u van godgeleerden twist, maar neemt, wat voor de kinderen op de openbare school dienstig is, uit het Christendom over... Ontziet uwe Joodsche kinderen, maar niet zoozeer dat gij zoudt vergeten, uwe Christelijke leerlingen te voorzien van het allernodigste. Geeft onderricht in de Bijbelsche Geschiedenis; verhaalt bij de hoge feesten van Jezus' geboorte, opstanding, hemelvaart, kerkstichting... Behandelt de Israëlieten met eerbied, zonder hen iets van dit alles op te leggen; maar toch ook als een overkleine minderheid, die zich naar de overgroote meerderheid moet schikken. Doet gij dat niet, dan zal de bijzondere school overvleugelen, en zal deze dienen overvleugeld te worden." 25 ) Deze toespraak van Hofstede de Groot werd hem door zijn medechristenen niet in dank afgenomen. Zowel de neutraliteit als de opleiding tot christelijke deugden bleken een fictie. Ook de tegenstanders bleken allesbehalve verdraagzaam. De opperrabbijn vond in deze rede aanleiding tot protest en Hofstede de Groot werd na een 28-jarige ambtsvervulling als schoolopziener ontslagen! In weerwil van de luidruchtig verkondigde verdraagzaamheid was het in de praktijk wel gebleken: neutraliteit betekent godsdienstloosheid!

De toekomst van ons vaderland

Bernhardi werd dus ten aanzien van zijn beoordeling van de zogenaamd neutrale school wel in het gelijk gesteld. Met instemming maakt hij tenslotte gewag van hetgeen in 1870 bij de opening van de christelijke school te Wageningen is geschied. Bij deze opening "schetste een der Predikanten het onderwijs op de tegenwoordige Staatsschool zoodanig, dat de distrikts-schoolopziener de vergadering verliet". 26 )

Bedoelde predikant was de bekende ds. P. Deetman, een persoonlijke vriend van Bernhardi en die tijdens zijn studietijd te Utrecht geregeld bij hem aan huis kwam. In een ingezonden stuk van 7 februari 1870 in de Zamenspraken geeft deze predikant een

nadere toelichting op het gebeurde. Hierbij legt hij bijzonder de nadruk op "het ware heil der jeugd en op de toekomst van Kerk en l'aderland".

Het in 1872 op initiatief van J. Voorhoeve opgerichte Antischoolwetverbond lag echter niet in Bernhardi's lijn. Dit verbond, waartoe ook Groen van Prinsterer toetrad, wilde aandringen op herziening van het beruchte artikel 194 van de Grondwet. Bij wijziging zou dan het bijzonder onderwijs regel, het staatsonderwijs aanvulling zijn.

Bernhardi noemde deze gedachtengang antinomiaans. "Mogen wij eene wet in het leven helpen roepen, waarbij de Staat, hetgeen wij goed noemen, zal tot stand brengen en tegelijk ook het kwade door de wet bepalen? Mogen wij de Staat kwaad laten doen om voor ons het goede te verkrijgen? " 27 )

Het is de onvervalste theocratische gezindheid welke zich bij Bernhardi bij de voortduur laat gelden. Ongeacht wat de grondwet of de liberale volkswil dicteerde, stelde hij zich met zijn geestverwanten op de grondslag van Gods alom en altoos geldend Woord. Hij begeerde geen andere school dan de gereformeerde overheidsschool en geen ander onderwijs dan bijbels onderwijs. En dit in nauwe samenhang met de erkenning van het drievoudig snoer: Kerk, Vaderland en Vorstenhuis.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Criterium | 47 Pagina's

De strijd om de gereformeerde overheidsschool

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Criterium | 47 Pagina's