Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verenigingsnicuws STUDERENDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verenigingsnicuws STUDERENDEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

SOCIAAL BESEF IN BIJBELS LICHT

In april 1989 hield ik tijdens een regiovergadering van de KLS een inleiding over "Sociaal besef in de Bijbel en nu". Graag voldoe ik aan het verzoek, om dit onderwerp ook in een artikel te behandelen. Bezinning hierover is namelijk zeker geen overbodige luxe; dat blijkt wel uit het grote aantal Schriftgegevens, dat op dit onderwerp betrekking heeft.

Het zijn juist deze Bijbelse gegevens, die in dit artikel aan de orde komen. In de Bijbel worden echter geen gedetailleerde voorschriften gegeven. Wel komen er duidelijke grondprincipes naar voren, die we zelf, persoonlijk en per situatie, concreet moeten maken. Het gaat mij dan ook om dat Bijbelse sociaal besef. Als rentmeesters zullen we verantwoording moeten afleggen over ons omgaan met het ons toebetrouwde geld en goed. God is immers de Eigenaar van deze aarde. En Hij heeft ons geboden God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf.

Vanuit dit uitgangspunt wordt nu nagegaan wat het Oude en het Nieuwe Testament zoal te zeggen hebben over dat sociale besef.

Abraham, Izak en Jakob waren nomaden: zij woonden in tenten en trokken met het vee door de woestijn. Kenmerkend voor zulke nomadenvolken is het ontbreken van standen: de rijkdom van het "stamhoofd" is de rijkdom van de "stam". Ook al bezit de een meer vee of sieraden dan de ander, hun leefwijze is in principe hetzelfde. Dit was ook zo ten tijde van Abraham. Iedereen in zijn omgeving, ook de slaven en slavinnen, deelden mee in zijn grote rijkdom.

Zo kan rijkdom dus een zegen zijn. In de Bijbel wordt er vaker zo over gesproken, bijvoorbeeld bij Job, Salomo, Jozef van Arimathéa. Je hoeft je er dus niet voor te schamen, dat je rijk bent. Althans, als je er eerlijk aangekomen bent èn als je er goed mee omspringt: ls je anderen erin laat delen, en het bezit als niet-bezittende (1 Korinthe 7 : 30). Dan ben je met je rijkdom gezegend, want dan hoef je geen gebrek te lijden en ben je in de gelegenheid anderen goed te doen. Dat is een groot voorrecht: et is zaliger te geven, dan te ontvangen (Handelingen 20 : 35).

Toen het volk Israël in het land Kanaan aankwam, werd de grond over de stammen en families verdeeld. Maar door misoogsten of ziekten moesten sommigen hun land verkopen en als dagloner gaan werken. Zo ontstonden er dus standen: rijke Israëlieten met grond en arme Israëlieten zonder grond. In Exodus, Leviticus en Deuteronomium staan echter veel wetten, die bescherming boden voor de armen.

Deze sociale, burgerlijke wetten gelden nu niet meer. Dat zou ook haast niet meer kunnen, omdat ze helemaal gebaseerd zijn op een agrarische maatschappij met nauwelijks handel, laat staan industrie. Omdat God Zelf deze wetten heeft gegeven, tot bestwil van Zijn volk, is het evenwel toch heel nuttig om deze wetten te bestuderen. Al zijn de details niet meer toepasbaar, de sociale grondprincipes zijn nog steeds actueel!

Veel Oudtestamentische gegevens hebben een diepere, geestelijke betekenis. In dit artikel gaat het echter om de betekenis die deze wetten destijds primair hadden.

Er mocht in Israël geen bedelaar zijn (Deuteronomium 15 : 4). Als er toch één was (vanwege de ongehoorzaamheid van het volk), dan moest de Israëliet hem mild geven, wat hij nodig had, èn: Uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft" (Deuteronomium 15 : 10). Het gaat erom, dat we uit liefde delen.

Heel vaak worden in de Bijbel de weduwe, de wees en de vreemdeling speciaal beschermd. Dat was ook wel nodig, want weduwen en wezen werden vaak wreed onderdrukt (zie bijvoorbeeld 2 Kronieken 4 : 1), en ook de vreemdelingen waren meestal erg arm. Zij woonden en werkten permanent in Israël en zijn dus te vergelijken met gastarbeiders.

In Leviticus 25 lezen we over de instelling van het Sabbatsjaar en het Jubeljaar. Elk zevende jaar was een Sabbatsjaar: dan lag het land braak, en mocht iedereen vrij eten van wat er toch (vanzelf) groeide. Hierdoor werd men dus op de proef gesteld, of men werkelijk op Gods zegen vertrouwde. Dat aspect komt in het Nieuwe Testament ook duidelijk terug!

Verder mocht in dat jaar niemand om zijn schulden worden lastig gevallen, omdat er immers in dat jaar nauwelijks inkomsten waren. Zelfs lijkt het erop (dat is niet helemaal duidelijk), dat in dat jaar alle schulden kwijtgescholden moesten worden! •

Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat in het oude Israël alleen geleend werd voor de allernoodzakelijkste levensbehoeften. Men kende toen geen kredieten voor investeringen. Het waren de armen die moesten lenen.

In dit licht bezien is ook het renteverbod (Leviticus 25 : 36) beter te begrijpen. Het ging toen niet om produktieve kredieten, waarmee winst gemaakt wordt. Het ging erom, dat men geen misbruik mocht maken van de armoede van een ander, door rente te vragen. Bij omringende volken was het heel gewoon om rente (beter gezegd: oeker) te eisen van 20% tot zelfs 50%! Dat mocht in Israël dus niet. Tijdens het Jubeljaar, het vijftigste jaar, moest alle grond teruggegeven worden aan de oorspronkelijk eigenaar. Hierdoor was het kopen van land eigenlijk niet meer dan het kopen van een vruchtrecht voor maximaal 50 jaar! De aarde is immers des Heeren (Psalm 24 : 1). Grond is geleend goed.

Verder moest in dat Jubeljaar aan alle slaven de mogelijkheid geboden worden om vrij man te worden. Bovendien moesten aan zo'n vrijgelaten slaaf voldoende middelen meegegeven worden om een eigen bestaan op te kunnen bouwen (Deuteronomium 15 : 13). "Het zal niet hard zijn in uw ogen, als gij hem vrij van u gaan laat" (vers 18).

Zo zou er nog een groot aantal bepalingen te noemen zijn, die de armen beschermden. Onmisbare goederen mochten niet als onderpand genomen worden (Deuteronomium 24 : 17). De armen hadden het recht de akkers na te lezen (vers 19), enzovoorts.

Van de zogenaamde tienden (10% van alle opbrengsten moest afgedragen worden) werd enhet onderwijs, de tempeldienst en de regering betaald. Alleen elk derde jaar waren de tienden bestemd voor de weduwen en wezen.

Uit al deze instellingen blijkt in elk geval, dat de Wetgever, God Zelf, wilde dat er bijzondere zorg zou worden besteed aan de armenzorg. En Hij beloofde ook Zijn zegen, als men zich er aan hield (bijvoorbeeld de genoemde teksten Deuteronomium 15 : 10 en 18). Kortom, sociaal besef zat in de Oudtestamentische maatschappij helemaal ingebakken!

Uit de Profetieën blijkt, dat de werkelijkheid niet altijd voldeed aan die Bijbelse eisen. Het duidelijkst komt dit naar voren bij de profeet Amos. Uit zijn gehele boek blijkt, dat er in zijn tijd een grote kloof

was ontstaan tussen de welvarende elite en de arnie massa. Bovendien werden die armen door de rijken echt onderdrukt, en daar gaat Amos nu telkens tegen in. Ook kondigt hij Gods oordeel over hen aan in niet mis te verstane woorden: Hoort dit woord, gij koeien van Basanl, gij, die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert " (Amos 4:1).

Hoewel ze precies alle tienden gaven, en offerden volgens de regels, zijn ze een stank voor God. De Heere vraagt gehoorzaamheid: gerechtigheid en barmhartigheid, maar niet slechts offers of uiterlijke vroomheid.

Ook andere profeten gaan in tegen de rijken, die de armen en ellendigen verdrukken. Hun rijkdom, die is verkregen door uitbuiting, is géén zegen: Gelijk een kooi vol is van gevogelte, alzo zijn hun huizen vol van bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden , ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet" (Jeremia 5 : 27vv).

De profeten roepen op tot bekering: Wat eist de Heere van u, dan recht te doen , en weldadigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God? " (Micha 6 : 8).

Het volk was telkens ontrouw en negeerde Gods geboden en beloften. Dat was de zonde, waartegen de profeten profeteerden, en dat omvat veel meer dan die sociale ongerechtigheid, maar die hoort er wel bij!

In het Spreukenboek vinden we enerzijds veel teksten die goed aansluiten op het genoemde sociale besef, zoals: Die zich over de arme ontfermt, leent aan de Heere, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden" (19 : 17) en "Die de arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker, maar die zich over de nooddruftige ontfermt, die eert Hem" (14 : 31). De Schepper let erop, hoe zijn ellendige schepselen behandeld worden! Anderzijds wordt er in Spreuken op gewezen, dat armoede ook een

straf kan zijn, bijvoorbeeld vanwege luiheid: "Een weinig slapens, een weinig sluimerens, zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar" (6 : lOv). En omgekeerd wordt rijkdom in Spreuken meestal gezien als een zegen voor rechtvaardigen en vlijtigen.

Uit andere Bijbelgedeelten blijkt echter duidelijk dat oprechten ook beproefd kunnen worden door armoede, en dat goddelozen best veel aardse goederen in hun bezit kunnen krijgen (te denken valt aan het boek Job, Psalm 73 en Prediker 8 : 14). Het verschil blijkt pas duidelijk, als wij "op hun einde merken" (Psalm 73 : 17).

Een andere centrale tekst uit Spreuken is de volgende: Rijken en armen ontmoeten elkander; de Heere heeft hen allen gemaakt" (22 : 2). Ten diepste is er dus geen verschil: eiden zijn schepselen van God. Beiden zijn verantwoording aan Hem schuldig, ook over de manier waarop ze met hun medeschepselen omgaan. Rijken mogen armen niet vanuit de hoogte benaderen, en armen mogen niet jaloers zijn op rijken.

Aan zowel rijkdom als armoede zijn gevaren verbonden. Dat blijkt ook uit de woorden van Agur: Armoede of rijkdom geeft mij niet; voed mij met het brood van het mij bescheiden deel, opdat ik zat zijnde U dan niet verloochene, en zegge: ie is de Heere? Of dat ik, verarmd zijnde, dat niet stele en de Naam mijns Gods aantaste" (30 : 8v).

Ook in het Nieuwe Testament is veel te vinden over het onderwerp van dit artikel. De Heere Jezus Zelf heeft er tijdens Zijn omwandeling op aarde meermalen over gesproken.

Tegen de rijke jongeling, die zei dat hij altijd alle geboden had onderhouden, zei Hij: Nog één ding ontbreekt u: erkoop alles wat gij heb en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in de hemel" (Lukas 18 : 22). Toen bleek wel, dat hij aan zijn rijkdom vastzat.

Toch is hiermee niet alles gezegd, want er volgt in vers 24: "Jezus nu ziende, dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan. Want het is lichter, dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga". Het is bijna onvermijdelijk, dat we toch (heimelijk) op onze rijkdom vertrouwen, al zeggen we van niet.

Daarom staat er ook geschreven: "Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op de levende God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten (!); dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn en ge-

meenzaam” (1 Timotheüs 6 : 17v). Geldgierigheid wordt in hetzelfde hoofdstuk (vers 10) een wortel van alle (!) kwaad genoemd.

We dienen goed te doen aan allen, zeker, maar het meest aan de huisgenoten des geloofs (Galaten 6 : 10). Dat werd in de eerste christengemeente ook in praktijk gebracht: "Zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had" (Handelingen 2 : 45). Dit betekende niet, dat niemand meer enig particulier bezit had. (Dat blijkt ook uit het feit dat het Ananias en Saffira niet kwalijk genomen werd, dat ze niet al het geld aan de apostelen gaven, maar alleen dat ze hen bedrogen (Handelingen 5 : 4).) Het was niet een soort communisme, maar een Bijbels sociaal besef, dat hier in praktijk gebracht werd. Men zorgde ervoor, dat niemand gebrek had (Handelingen 4 : 34).

Deze zorg blijkt ook uit 2 Korinthe 8, waar de gemeente van Korinthe opgeroepen wordt om geld in te zamelen voor de arme gemeente in Jeruzalem. Dit met het doel, dat "uit gelijkheid, in deze tegenwoordige tijd, uw overvloed zij om hun gebrek te vervullen, opdat ook hun overvloed zij om uw gebrek te vervullen, opdat er gelijkheid worde" (vers 14). Dat is dus het doel van rijkdom: het vervullen van het gebrek van anderen!

Zo zouden er nog veel meer Bijbelgegevens te noemen zijn, maar hopelijk is het belang van het onderwerp inmiddels duidelijk. Dit dringt des te meer, omdat we allemaal weten, dat er schrijnende tegenstellingen op deze wereld bestaan. Tachtig procent van de rijkdommen op deze aarde is in handen van 17% van de mensen. Wij behoren tot dat rijke deel; wij zijn dus die rijken, waarover het in de Bijbel zo vaak gaat. Wij hebben immers vrijwel allemaal zoveel meer dan het bestaansminimum, waarmee we tevreden zouden moeten zijn (1 Timotheüs 6:8).

Voor dit voorrecht mogen we dankbaar zijn, en we mogen er tot op zekere hoogte ook van genieten. Maar tegelijkertijd is het een grote verantwoordelijkheid, wat we met ons geld en goed doen.


- Ds. C. van der Leest: "Bezitten en weggeven. Bijbelse gedachten over geldbesteding", Groningen, 1984.

- Dr. C. van Leeuwen: "Sociaal besef in Israël".

- A.C. Veldhuizen: "Is de kloof te overbruggen? De tegenstelling arm - rijk en wat de Bijbel ons daarover leert", een brochure van de Stichting Reformatorische Hulpaktie Woord en Daad, Gorinchem.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

Criterium | 47 Pagina's

Verenigingsnicuws STUDERENDEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

Criterium | 47 Pagina's