Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veroordeelt Art. 16 NGB het supralasarisme?¹

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veroordeelt Art. 16 NGB het supralasarisme?¹

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. G.H. Kersten behandelde Saambinder' vragen rond kerkhistorie en kerkrecht, a en geloofsbevinding van God ren. In enkele artikelen wil tie zijn bijdragen rond de le supralapsarisme plaatsen. Ze vinden in 'De Saambinder' v vanaf nr. 7.

De vraag

X. te M. stelt enige vragen over het infra-en supralapsarisme, onder meer of in art. 16 der Confessie niet duidelijk beleden wordt, dat in de verkiezing de mens voorkomt als geschapen en gevallen. Zo ook in artikel 17. (Bedoeld worden art. 16 en 17 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, red.)

Het antwoord

De vrager moet bedenken, dat zowel supra-als infralapsariërs de Geloofsbelijdenis ondertekend hebben en nog steeds onderschrijven. Reed dit feit is een klaar bewijs dat de Confessie niet het ene standpunt handhaaft met uitsluiting van het andere.

Bovendien waren de hervormers supralapsariërs. Dit moet toch do ken. dat de Geloofsbelijdenis niet één uitspraak bevatten kan die hun eigen standpunt veroordeelt. Guido de Brés heeft de Belijdenis aan de goedkeuring van Calvijn onderworpen. Deze gaf wel den raad voor de Zuidelijke Nederlanden de Franse Belijdenis te gebruiken, doch gaf geen afkeuring van de inhoud der Belijdenis van Guido de Brés.

Ook de inhoud van het artikel beslist niet voor het infra en tegen het supra. Wat staat er in artikel 16? Dat God verkoren heeft uit een gevallen menselijk geslacht? Staat dat er? Volstrekt niet. Het artikel luidt:

Wij geloven, dat, het gehele geslacht van Adam door de zonde des eersten mensen in verderfenis en ondergang zijnde, God Zichzelven zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig.

Barmhartig: doordien Hij uit deze verderfenis trekt en verlost de genen Hij in Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad. uit enkel goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus, onzen Heere, zonder enige aanmerking hunner werken. Rechtvaardig: doordien Hij de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelven in geworpen hebben.

De inhoud van art. 16

Ziedaar artikel 16. Wat leest gij daarin nu van de verkiezing? Alleen die verkiezing is geschied:

a. in Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad;

b. uit enkel goedertierenheid;

c. in Christus Jezus, onzen Heere;

d. zonder enige aanmerking hunner werken.

Dat is het wat aangaande de verkiezing beleden wordt in artikel 16. De pelagianen en hun geestelijk gebroed, de remonstranten, kunnen het er mee doen. Zij worden er geheel en al in veroordeeld.

Maar of de mens in de predestinatie voorkomt als reeds gevallen of als nog niet geschapen en gevallen, waarover het onderscheid tussen boven-en benedenvaldrijvers gaat, dat laat het genoemde artikel onbetwist. Daar spreekt het met niet één woord.

Maar er staat toch: 'in verderf en ondergang zijnde ? Ja. dat staat er. En dat wil zeggen, dat het gehele geslacht van Adam nadat het geschapen is, zichzelf in het verderf en de ondergang heeft gestort. Daarin ligt het nu, sinds de verbreking van het verbond der werken. In de tijd dus. Doch de verkiezing is nie geschied na de val. maar deze is van eeuwigheid, gelijk dan ook zowel de infra-als supralapsariër leert.

XVI.

Van de eeuwige Verkiesmge Godts.

Wy gelooven, dat 't geheel geslachte Adams door de sonde des eersten menschen, in verdetfenisse ende ondergang zijnde, Godt hemselven soodanigh bewesen heeft als hy is; te weten, barmhertigh ende rechtveerdigh. Barmhertigh; door dien dat hy uyt dese verderffenisse treckt ende verlost de gene die hy in sijnen eeuwigen ende onveranderücken raet, uyt enkele goedertierenheyt uitverkoren heeft in Jesu Christo onsen Heere; sonder eenige aenmerkinge harer wereken. Rechtveerdigh; door dien hy de andere laet in haren val ende verderf, daer sy haerselven in geworpen hebben. is

Er wordt dan ook niet beleden dat God eerst de mens heeft uitverk 'in verderfenis en ondergang zijnde', doch dat God Zichzelven toen zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig. Hij barmhartig en rechtvaardig, eeuwig en altoos. Zijn eeuwig soeverein besluit is tot verheerlijking van Zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid.

Doch wanneer heeft God Zichzelven bewezen barmhartig en rechtvaardig te zijn? Dat heeft Hij bewezen in de tijd. Hij bewijst Zich barmhartig te zijn d dien Hij uit deze verderfenis, waarin het gehele geslacht van Adam ligt, 'trekt en verlost'. (Merk hier weer op de tegenwoordige tijd!)

God doet het in de tijd. Zijn besluiten zijn van eeuwigheid; Zijn trekking en verlossing in de tijd. En wie trekt en verlost Hij nu uit hun verderfenis en ondergang? Dat doet God Zijn uitverkorenen, die zijn verkozen van eeuwigheid uit enkel goedertierenheid, zonder enige aanmerking hunner werken.

Zo ook wordt beleden, dat Hij Zich bewijst te zijn rechtvaardig, doordien Hij anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelven in geworpen hebben.

God laat hen er in. Men leze in deze uitdrukking niet, dat er geen verwerping zijn zou. Verkiezing en verwerping zijn de beide leden der predestinatie, waarover de Heere Jezus Zijn Vader dank zegt in Matth. 11:26. Dat laten in hun verderf van de verworpenen kan ook niet daarop zien, dat in Gods eeuwig besluit de mens voorkwam als reeds gevallen en dat God toen besloot de nietverkorenen in die ellendestaat ie laten. Het besluit der verwerping waarin God hen gesteld heeft tot toorn, zou door zulk een voorstelling geheel worden verzwakt. Wij hebben in deze woorden te doen met Gods handeling in de tijd, na de val, waardoor de mens in verderf en ondergang is. En nu zegt de Belijdenis: od laat de verworpenen rechtvaardig in hun val en verderf, waaruit Hij de uitverkorenen uittrekt, uit loutere barmhartigheid.

Art. 16 der Belijdenis onderschrijven supra-en infralapsariërs beide. Het beiet slist hun geschil niet.

De inhoud van art. 17

Niet anders staat het in art. 17 der Confessie.

Dat artikel handelt niet van de verkiezing, maar van de wederoprichting van de gevallen mens. God ziende dat de mens alzo in de lichamelijke en geestelijke dood geworpen en zich geheel ellendig gemaakt had (dat is dus in de val), heeft Zich begeven om hem te zoeken.

XVII. Van de zoeder-oprechtinge des gevallen mensdien. Wy gelooven dat onse goede Godt, door sijne wonderlicke wijsheyt ende goètheyt, siende dat hem de mensche alsoo in den lichamelicken ende geesteheken doot geworpen ende geheel elendigh gemaeckt hadde, hemselven begeven heeft om hem te soecken, doe hy al beevende voor hem vloodt ende heeft hem getroost«, beloovende hem sijnen Sone te geven, die worden soude van een vrouwe, om het hooft der slange te vertreden, ende hem gclucksaligh te maken.

Dit artikel laat toch geen tweeërlei uitlegging toe. Men kan zich niet op de geloofsbelijdenis beroepen om een der beide genoemde richtingen, die op het gereformeerde erf zich bevinden, buiten de deur te sluiten.

Vervolgvraag over de interpretatie van Efeze 1:4

Een lezer van de Saambinder, die het met mijn korte beschouwing over art. 16 der Nederlandse Geloofsbelijdenis volkomen eens was. stelde een vraag

hoe in dezen Efeze 1:4 te verstaan zij. daar men zich meermalen op deze tekst beroept om het supralapsarisch standpunt te veroordelen.

Noch infra, noch supra

Ik moge allereerst nog eens opmerken dat ik in mijn artikel bovenbedoeld, nóch de infra-, noch de supralapsarische zienswijze heb verdedigd. Ik heb alleen gepoogd aan te tonen, dat in de Belijdenis het supra niet wordt veroordeeld. Ook van de 'Vijf Artikelen tegen de Remonstranten' geldt hetzelfde. Dit zij terloops aan het adres van De Wekker opgemerkt, welk blad ons al de beschuldigde boven de Belijdenis te staan. Wellicht komen wij er nog wel eens op terug. Thans wil ik gaarne voldoen aan het verzoek van een der v aanstaande predikanten in de Chr. Ger. Kerk, die mij schreef: Laat ik beginnen u te zeggen, dat ik het volkomen eens ben met uw antwoord.

Prof. van der Schuit zal wel vreemd opzien als hij dit leest en smadelijk zeggen, gelijk hij in De Wekker deed: ook al een theoloog zonder baard. Ma het is zo. dat onder de Chr. Geref. predikanten er gevonden worden die het volkomen eens zijn met mijn opmerkingen aangaande artikel 16 der Geloofsbelijdenis.

Bedoeld predikant vroeg voorts mijn gedachten te zeggen over Efeze 1:4: Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem voor de grondlegging der wereld.'

Door velen (zo schrijft de geachte vrager) wordt juist sterk de nadruk gelegd op gemelde uitdrukking uit onze belijdenis naar Efeze 1:4 en met klem beweerd. dat 'het uitverkoren in Christus'het meest afdoende bewijs in de verkiezing, of liever in de predestinatie, de mens zag als reeds gevallen.' In mijn vorig artikel heb ik reeds aangetoond dat men zich niet beroepen kan op de woorden uit artikel 16 der Nederlandse Geloofsbelijdenis alsof die woorden zouden leren dat de mens in de predestinatie voorkwam als reeds gevallen. Het gevallen zijnde ziet op de staat der ellende, waarin de mens zich gestort heeft na zijn schepping, in de tijd dus, door het verbreken van het Verbond der Werken. Het beslist niets aangaande supra-of infralapsarisme. Wat nu Efeze 1:4 betreft bedenke men wel. dat de uitverkorenen in tweeërlei betrekking tot Christus staan, gelijk het ganse menselijke geslacht in twe lei betrekking tot Adam staat. Adam is:

a. ons aller vader, en

b. ons aller verbondshoofd.

Alle mensen zijn in Adam krachtens schepping en in hem als verbondshoofd vanwege de sluiting van het Verbond der Werken, waarin Adam optrad, representerende al zijn nakomelingen.

Welnu, Christus is de laatste Adam (1 Cor. 15:45), van Wien Adam een voorbeeld was (Rom. 5:14). En in welk opzicht was Adam ons een voorbeeld van Christus? Daarin, dat Adam degenen, die in Hem begrepen zijn, representeerde in het Verbond der Werken. Zo representeert Christus degenen die in

Hem zijn. in het Verbond der Genade.

Adam vermocht alle mensen in het Verbond der Werken te vertegenwoordigen, omdat zij allen in hem geschapen waren. Hij had als verbondshoofd n kunnen optreden, indien hij niet ware geweest het geslachtshoofd. Het presenteren in het Verbond steunde daarop dat allen in Adam waren krachtens schepping, m.a.w. dat hij ons aller vader was.

Alzo nu zijn de uitverkorenen in Christus:

a. dewijl zij in Hem uitverkoren zijn en zo is Hij het Hoofd der ge (Efeze 1:22. 5:23);

b. omdat Hij is hun representerend Verbondshoofd (Rom. 5:12-15:22, 47).

In het Verbond vermocht Christus de Zijnen te representeren, omdat zij in Hem zijn uitverkoren.

De zonde van Adam wordt alle mensen toegerekend, niet uit betrekking der schepping, doch uit die des Verbonds. Dit is de duidelijke leer der Schrift en wordt door geen gereformeerde tegengesproken. Alzo wordt de gerechtigheid van Christus de uitverkorenen toegerekend uit de verbondsbetrekking. Uit deze beschouwing volgt, dat in het Verbond der Genade van eeuw (gemeenlijk het Verbond der Verlossing of de Raad des Vredes genaamd) de uitverkorenen voorkomen als gevallen en schuldig.

Christus neemt hun schuld op Zich. Hij stelt Zich voor hun zonden Borg bij Zijn Vader.

Maar in de verkiezing komen de uitverkorenen niet voor als gevalle Christus niet als Borg, doch beiden, de Zone Gods en Zijn uitverkorenen, komen in de predestinatie voor als voorwerpen van het soevereine we des Vaders. De predestinatie is daad van Gods soevereiniteit, niet van rech vaardigheid en barmhartigheid. Dit leert de Heere Jezus nadrukkelijk Matth. 11:25.26: Ja Vader, alzo is geweest het welbehagen voor U'. Zie voorts onder meer Rom. 9. God heeft niet uitverkoren om voorgezien geloof en goede werken en niet verworpen om zonden, maar verkoren en verworpen uit Zijn eeuwig, vrij welbehagen. Daarin is de predestinatie onderscheiden van het oordeel, dat God eens naar Zijn onkreukbaar recht vellen zal e dat wèl gaat over de zonde, opdat een iegelijk wegdrage naar hetgeen hij gedaan heeft en waarin de mens zelfs van elk ijdel woord dat hij gesproken hebben zal, rekenschap zal geven. En ook is de predestinatie onderscheiden van de barmhartigheid Gods, die God bewijst in de toebrenging der uitverkorenen in de tijd.

Ten onrechte verwijt prof. van der Schuit mij dat ik de eeuwige verkiezing en en-de roeping in de tijd tegenover elkaar stel. Hoe komt hij eraan! Ik heb alle ar geleerd en leer nog, dat de roeping in de tijd (n.1. de inwendige, zaligmaken de roeping) de vrucht is en de volvoering van de verkiezing van eeuwigheid. Ik besluit dat in Efeze 1:4 nadrukkelijk geleerd wordt de uitverkiezing in Christus van eeuwigheid, doch dat dit verkiezen in Christus niet strijdt tegen

het supralapsarisme. dat de verkiezing in Christus leert, naar Gods soeverein welbehagen als in het Hoofd der Zijnen.

Gaarne zal ik van de geachte vrager (wiens naam ik niet noemen zal) vernemen of hij ook in dezen met mij instemmen kan.

Uit: De Saambinder 1937 nr. 7 en

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1999

Criterium | 68 Pagina's

Veroordeelt Art. 16 NGB het supralasarisme?¹

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1999

Criterium | 68 Pagina's