Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het supralapsarisme ïn de geschiedenis (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het supralapsarisme ïn de geschiedenis (2)

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. G.H. Kersten behandelde in 'De Saambinder' vragen rond zowel kerkhistorie en kerkrecht, als exegese en geloofsbeuinding van Gods kinderen. In het eerste artikel werd beschreven hoe artikel 16 en 17 van de NGB moeten worden verstaan met betrekking tot het infra- en supralapsarisme.

De leer bij Augustinus
Reeds bij Augustinus zijn in diens betekenisvolle en zegevierende strijd tegen Pelagius de sporen van het supralapsarisme te vinden. Het is zeer opvallend, dat hoewel Augustinus doorgaans het infralapsarisch standpunt inneemt, hij tegen Pelagius in het supra zijn kracht vindt. Inderdaad, wil men sterk staan tegen alle Pelagiaansgezinden, men volge Augustinus in dezen. Pelagius toch leerde dat God de val des mensen wel voorzag, doch niet bepaalde en dat de Heere op grond van voorgezien geloof en volharding sommigen ten eeuwige leven bestemde en anderen op grond van voorgezien ongeloof voor de eeuwige straf.

Augustinus nu kwam tegen dit voorgezien geloof op en leerde de predestinatie uit de soevereiniteit Gods. In zijn verdediging van de voorverordinering nu stelt Augustinus nadrukkelijk vast, dat de voorwetenschap Gods van des mensen val niet negatief en passief te verstaan is. Wat tegen Gods wil geschiedt, geschiedt nog niet buiten Zijn wil. De val ligt alzo niet buiten Gods wil, en de verwerping is zowel als de verkiezing een daad van Gods soevereiniteit. Zomin de uitverkorenen verkoren zijn om voorgezien geloof, zomin zijn de verworpenen verworpen om voorgezien ongeloof. Met de leer der absoluut soevereine predestinatie sneed Augustinus Pelagius de hals af.

De leer bij de hervormers
De hervormers, Luther, Zwingli, Calvijn, waren supralapsaristen. Die lust heeft, leze in het bijzonder Calvijn er op na. Hij leert in zijn Institutie dat de diepste oorzaak van de verkiezing en de verwerping ligt in Gods wil. De Heere heeft den val niet alleen geweten maar vrijwillig toegelaten. De val is niet geschied buiten Gods wil. Zeer duidelijk heeft Calvijn dus het supralapsarisch standpunt verdedigd, in zoverre hij leerde dat:

- de verwerping zowel als de verkiezing een daad van Gods soevereiniteit is en
- de val ligt in Gods besluit.

Onenigheid tussen Lubbertus en Maccovius
De Synode te Dordrecht (1618-1619) werd door bijzondere omstandigheden geroepen zich met het geschil tussen supra- en infralapsarisme bezig te houden. Vanuit Friesland werd de zaak aanhangig gemaakt, die 4 mei 1618 minnelijk werd afgedaan'. Aan de Hogeschool te Franeker toch was een strijd ontbrand tussen Lubbertus en Maccovius.

Laatstgenoemde, afstammeling uit een Pools geslacht, was gepromoveerd bij Lubbertus. Reeds jaren tevoren had Maccovius een naam verkregen door zijn verdediging der gereformeerde religie in twistgesprekken met socinianen en jezuïeten. Te Franeker volbracht hij in vijf maanden zijn studies. Hij promoveerde op 8 maart 1614. Lubbertus was zijn promotor. Maccovius trad nu als privaat docent te Franeker op.

Na de dood van Lydius (1601) wiens plaats niettegenstaande ernstige pogingen tot verkrijgen van Junius in Franeker, nog steeds onvervuld gebleven was en na het afsterven van Nerdenus (1614) bleef Lubbertus alleen als hoogleraar aan de Theologische Faculteit der Hogeschool te Franeker verbonden. Bogerman zowel als Sopingius werden verhinderd een benoeming te aanvaarden. Was Gods voorzienigheid niet bijzonder over Franekers Hogeschool door juist in deze tijd Maccovius tot deze plaats te zenden? De hem zeer hoog achtende studenten richtten een verzoek aan curatoren om Maccovius te benoemen. En dit geschiedde 28 januari 1615.

Het schijnt dat Lubbertus de opgang die Maccovius maakte, niet heeft kunnen verdragen. Wellicht heeft deze afgunst het verschil tussen de beide hoogleraren verscherpt. Immers Maccovius was een volbloed supralapsariër. Dat liet hij onomwonden blijken. Zijn tegenstander maakte hem er een verwijt van, dat hij stelde 'dat de verworpenen noodzakelijk zondigen en verloren gaan', en 'dat Christus aller heil niet wil'.1 Hoewel nu uit Gods besluit een noodzakelijkheid van volvoering volgt, is toch het bedrijf der zonde vrijwillig en moedwillig en betaamt ons voorzichtigheid in de voorstelling der waarheid, opdat de mens niet een vijgenblad geweven worde waarachter hij zich verberge. Ook voor de vierschaar van het Evangelie worde de zondaar geoordeeld, als verantwoordelijk voor zijn daden. De uitdrukkingen klonken Lubbertus hard in de oren.

De uitbarsting
Ten onrechte verweet Lubbertus echter zijn ambtgenoot dat deze God tot een auteur der zonde maakte. In verschillende brieven, aan onderscheiden personen en bijzonder aan curatoren der Hogeschool geschreven, bestrijdt Lubbertus het supralapsarisme, en geeft hij lucht aan zijn haat tegen Maccovius. Deze echter wordt bijgestaan door zijn jongere ambtgenoot Johannes Acronius. De uitbarsting kwam echter toen Thomas Parker promoveerde bij Maccovius. Deze uit Engeland gekomen godgeleerde verdedigde het supralapsarisme. Hij was met Amesius naar Nederland gekomen en was zeer bevriend met Festus Hommius. En zowaar deze jonge geleerde, die met de allerbeste theologen in nauwe vriendschap staat, wordt aangevoerd om Maccovius van de allergrofste dwalingen te beschuldigen. Dat heeft Lubbertus laten doen. Hij was de oorzaak, dat Maccovius op de classis werd aangeklaagd. O, die zoete infraiapsarische Lubbertus. Niet minder dan 50 dwalingen zou Maccovius aankleven, tot papistische, Sociniaanse en Pela-giaanse toe. De classis, blijkbaar onder de indruk van zulke heftige beschuldigingen, veroordeelde Maccovius, doch deze weigerde zich aan het classicaal oordeel te onderwerpen. Hij stond ook volstrekt niet alleen. Niemand minder dan de beroemde Hommius en Amesius hadden dezelfde stellingen geopperd als Maccovius. Deze beriep zich dan ook op de Particuliere Synode van Friesland. Daar diende zijn zaak in 1618. Besloten werd deze in handen van gedeputeerden te stellen. Alle pogingen om een verzoening teweeg te brengen tussen de hoogleraren bleven tevergeefs. Het was er Lubbertus blijkbaar om te doen Maccovius ten onder te brengen. Ten einde raad besloten de Staten van Friesland, die in de voortdurende twist een gevaar voor hun school zagen, de geschillen aan het oordeel van de Nationale Synode te Dordrecht te onderwerpen. Dit besluit werd 25 November 1618 genomen. Lubbertus ging als oudste hoogleraar naar Dordt. Gedeputeerden besloten ook Maccovius voor rekening te zenden. Zij gaven hem bovendien een aanbeveling aan de Synode mee.

Het geschil op de Synode van Dordrecht
Zo kwam dus het supra- en infraiapsarisme te Dordrecht ter sprake. Reeds in de 107e zitting van de Synode, in de voormiddag van 11 Maart, was inzake het supra- en infraiapsarisme gerapporteerd. De Acta melden dienaangaande:

In dezelfde zitting is voortgezet de voorlezing van de oordelen van de E.E. Professoren D. Polyander; D. Thysius: en D. Walaeus, welk oordeel D. Sibrandus Lubbertus ook ondertekend had.

Dit was het oordeel dus der infra's waartegenover Gomarus dat van de su-pra's verdedigde, Immers zo gaan de Acta voort:

D. Gomarus betuigde openlijk dat hij ook hun oordeel in alles toestond, uitgenomen het artikel van het voorwerp der predestinatie, of hoe God de mens aangemerkt heeft, in het verkiezen, hetwelk hij meende, dat gesteld moest worden niet alleen de gevallen mens, maar dat ook de mens voor de val in de predestinatie van God aangemerkt was. Is ook voorgelezen het oordeel van D. Sibrandus Lubbertus, hetwelk D. Polyander; D. Thysius; D. Walaeus van gelijken ondertekend hadden. D. Gomarus verklaarde ook, dat hij datzelve goedkeurde, uitgenomen het gezegde. Voorts is voorgelezen het oordeel van D. Gomarus, hetwelk de andere professoren betuigden toe te staan, uitgenomen het gezegde.

Polyander, Thysius, Walaeus en Lubbertus stonden dus op het standpunt van het infraiapsarisme, terwijl Gomarus het supra verdedigde. Men was het over alle stukken in het rapport eens, behalve over de vraag hoe de mens moet aangemerkt worden in de predestinatie óf als reeds gevallen, óf als nog niet geschapen en gevallen. Gomarus stond in zijn oordeel niet alleen. Vele voorname godgeleerden waren aan zijn zijde, gelijk wij reeds hebben vernomen.

De Synode heeft zich er dan ook wel voor gewacht het supralapsarisme te veroordelen. Tegen hen, die eenzijdig het infralapsarisme drijven, zij het nog eens duidelijk gezegd, dat de grote Synode te Dordt het supra niet heeft veroordeeld. En dat liet zij opzettelijk na.

De list van de remonstranten niet gelukt
De remonstranten zochten reeds in de Haagse Conferentie gebruik te maken van het verschil tussen infra- en supralapsarisme, en hebben smadelijk van harde uitdrukkingen over de bovenvaldrijver gesproken. Mede onder die invloed heeft de Synode het supralapsarisme niet geheel overgenomen. Zij heeft het ook niet veroordeeld. Noch de formule van Polyander c.s., noch die van Gomarus is door de Synode overgenomen. Een nieuwe formule is opgesteld, die de zaak in feite onbeslist liet en die zowel door Gomarus als door Walaeus is ondertekend. Daarenboven weigerde de Synode enkele uitdrukkingen der supralapsariërs te veroordelen, waarover de Engelse, Hessische en Bremense godgeleerden bestraffing bepleitten.

De Acta
De Acta van de 132e sessie, vrijdagvoormiddag 19 april, delen dan ook mee: Is geëxamineerd het formulier van de verwerping der lasteringen, waarbij sommigen ook meenden, dat sommige harde en onbekwame manieren van spreken, die in de schriften van sommige Gereformeerde leraren gevonden werden, die de zwakke ergernis, de vijand oorzaak van lastering hadden gegeven. Tot welk einde enige redenen bij de Theologen van Groot-Brittannië, Hessen en Bremen en andere aan weerszijden zijn voorgesteld, dewelke aan weerszijden wel overwogen zijn, en is goed gevonden door meerderheid van stemmen, dat men de verwerping en onbekwame manieren van spreken nalaten zoude; opdat de vijanden uit oorzaak van zulk een verwerping der onbekwame manieren van spreken niet zouden lasteren; dat ook de gezonde leer, dewelke degenen, die in de verklaring derzelve zulke harde en onvoorzichtige manieren van spreken schijnen te gebruiken, beleden hebben, dewijl openbaar was, dat de Heilige Geest Zelf enige derzelver manieren van spreken had gebruikt; enige ook, die de Remonstranten zeiven in de rechte zin hadden weggelaten; en zeer velen, die bekwamelijk en wel, zo maar de liefde in het werk gesteld werd, konden uitgelegd worden.

Ik heb geheel het artikel uit de Acta overgenomen, opdat een ieder zelf zien kan:
a. dat de grote Synode met beslistheid afwees elke veroordeling van het supralapsarisme en van uitdrukkingen, die enkelen te hard oordeelden te zijn;
b. dat de Synode zelf zich beriep op de uitspraken des Heiligen Geestes in Zijn Woord, vindende daarin dezelfde uitdrukkingen;
c. dat indien de liefde beoefend werd men die uitdrukkingen ten goede uitleggen zou. Welnu, zo is het nog. De dikwijls schimpende verdedigers van het infra mogen dit zich gezegd houden.

Beschrijving van de behandeling van het geschil
Het zou na de aankomst van Maccovius te Dordrecht nog enige maanden duren, eer het geschil met Lubbertus werd behandeld, 25 April 1619 schreef Maccovius een verzoekschrift om toch eindelijk gehoord te mogen worden. Nadat dit geschrift van Maccovius in de 138e sessie gelezen is, waarin hij ook meedeelt hoe hij ten onrechte door Lubbertus van onrechtzinnigheid is beschuldigd, geeft Lubbertus een toelichting over de ontstane twisten. Hierbij beweert Lubbertus, dat hij Maccovius volstrekt niet heeft aangeklaagd. Hij zoekt zich persoonlijk van de zaak los te maken.
De volgend dag werd de Acte van beschuldiging in de 140e sessie voorgelezen bevattende de 50 beschuldigingen van de classis Franeker. Deze beschuldigingen maakten geen diepe indruk. Integendeel oordeelde de vergadering reeds op het eerste horen er van, dat het niet betaamde een man als Maccovius was, op een wijze aan te klagen als ware hij erger dan Vorstius en Arminius. In een tweetal verweerschriften, die in de 142e zitting gelezen werden, wees Maccovius sommige beschuldigingen geheel van de hand; andere weerlegde hij. Hij gaf voldoening genoeg, zegt Leydekker.
Enige buitenlandse leden der Synode waren van oordeel, dat het brede verweerschrift dat Maccovius voor de grote Synode nog had opgesteld, niet behoefde gelezen te worden en dat de zaak kon worden afgedaan door een commissie bestaande uit twee buitenlandse, twee Nederlandse hoogleraren en twee predikanten. De uitheemse godgeleerden spraken ten gunste van Maccovius. Een der afgevaardigden van Genève echter dreef heftig, dat men met Maccovius zou handelen als met de remonstranten was geschied en uit zijn geschriften zou geoordeeld worden. Over deze uitval van Trouchinus, want deze was de bedoelde afgevaardigde van Genève, verwonderde zich geheel de Synode, dewijl Maccovius in generlei wijze van valse leer verdacht was. Niet minder opzien baarde het bittere uitvaren van Lubbertus tegen Festus Hommius, omdat deze, oud-leerling van Lubbertus, Parker naar Maccovius verwezen had. Hommius verdedigde zich en zei bovendien van geloofwaardige personen vernomen te hebben, dat Lubbertus de lijst van beschuldigingen tegen Maccovius had opgemaakt. Lubbertus werd zó heftig, dat de voorzitter hem tot de orde roepen moest en vermanen 'de bezadigdheid in achtte nemen, die de heiligen betaamd en de eerbied, welke hij der Synode schuldig was'.

In de behandeling der beschuldigingen tegen Maccovius voerden mannen van naam het woord tot diens verdediging. Het waren o.a. Gomarus, Thysius, Hommius, Lidius en Voetius, die hun verwondering er over te kennen gaven dat Maccovius werd aangeklaagd en is bestraft over een manier van onderwijzen, die door de vermaardste godgeleerden is gevolgd, door zijn bestrijder Lubbertus zelfs. Tot niet geringe verbazing van de infralapsaristen deelde Voetius de Synode mee, dat de uit Engeland gewezen en om zijn strijd tegen de remonstranten vermaarde Ame-sius de stellingen van Parker, waarover zulk een groot rumoer ontstaan is, vóór dat deze gedrukt werden heeft gezien en goedgekeurd en nog bereid is ze te verdedigen. Hij deed ook een schriftelijke verdediging inkomen. Deze verklaring van Amesius deed bij vele leden der Synode de verbazing over de aanklacht tegen Maccovius niet weinig toenemen.

De Synode besloot op voorstel van de preses een commissie van onderzoek te benoemen en stelde deze samen voor de ene helft uit buitenlandse en voor de andere helft uit Nederlandse godgeleerden. Gekozen werden daartoe:
Abraham Schultetus, Hoogleraar te Heidetberg;
Paulus Steinius, Hoogleraar te Kassei;
Johannes Jac. Breytingerus, Predikant te Zürich;
Franciscus Gomarus, Hoogleraar te Groningen;
Antonius Thysius, Hoogleraar te Harderwijk en
Ellardus a Mehnius, Predikant te Harderwijk.

Het werk van de commissie
Aan dit zestal werd opgedragen de aanklacht tegen Maccovius naarstig te onderzoeken en hem zelf te horen. Het tweede verweerschrift van Maccovius, dat vele persoonlijke grieven tegen Lubbertus bevatte, werd op verzoek van de voorzitter niet in de Synode zelf gelezen, doch in handen van de commissie gesteld. Nu, daarvoor was wel reden. Maccovius stelt zijn ambtgenoot Lubbertus voor als de vermomde aanhitser van zijn openbare aanklagers, die bedrieglijk, ter kwader trouw, als een gewetenloze handelt, met meer dan een heidense boosheid enz. Het was wijs van de preses der Synode dit stuk niet in het openbaar te doen voorlezen. De strijd moest niet persoonlijk worden. De leerstellingen moesten aan de Waarheid worden getoetst. En dat is geschied. Maccovius beriep zich op Calvijn, Ursinus, Beza, Piscator, Perkins, Polanus, Zanchius, Junius, e.a. wier gezegden hij meermalen woordelijk aanhaalt. Ook op zijn leermeester Keckerman en op Amesius beroept Maccovius zich. Deze laatste heeft, nu de zaak niet in de volle Synode behandeld werd, een schriftelijke verdediging van Maccovius opgesteld in betrekking de promotie van Parker. Hierin gaat de Friese hoogleraar vrij uit. En wat de beschuldigingen van Parker betreft, verdedigt Amesius deze niet alleen, doch eist hij straf van degenen, die beschuldigen zonder bewijs te leveren. De commissie ging nauwkeurig de aanklachten tegen Maccovius na. Ze stelde hem geheel vrij van Peiagianisme en Socinianisme, hem door zijn verwoede aanklagers aangewreven. Ketterij vond de commissie bij Maccovius niet en zij drong op verzoening aan tussen de twistende partijen.

Het oordeel van de commissie
Toch oordeelde de commissie dat Maccovius in sommige uitdrukkingen te berispen was. Te weten, zij verklaarde het voor berispelijk dat hij het onderscheiden van de genoegzaamheid en de uitwerking van de dood des Verlossers ongerijmd noemde; alsmede, dat hij het gevallen mensdom ontkende een voorwerp der Goddelijke voorbeschikking te zijn. Tevens meende zij, dat hij over de volgende stellingen moest berispt worden:
a. God wil en besluit de zonden;
b. God wil op generlei wijze de zaligheid van alle mensen;
c. Er zijn twee onderscheiden verkiezingen van God.
Eindelijk waren zij van oordeel, dat de twist tussen Lubbertus en Maccovius behoorde te worden bijgelegd en dat niemand na dezen de laatstgenoemde van ketterij behoorde aan te klagen.

Het rapport ter Synode
Alzo werd door deze Synodale commissie Maccovius niet schuldig bevonden aan enige ketterij en werden zijn aanklagers afgewezen. Reeds de 30e mei werd het rapport in de Synode uitgebracht en dezelfde dag nog werd het in de middagvergadering behandeld. Het vond schier algemeen bijval, dat Maccovius van ketterij werd vrijgesproken. Besloten werd de commissie op te dragen, een verzoening te bewerken tussen Lubbertus en Maccovius.

Poging tot verzoening
Die taak was gemakkelijker opgedragen dan volbracht. Vier maanden iang duurden de pogingen tot verzoening, waarin soms harde woorden vielen. Zo moet Gomarus vanwege diens stugheid Maccovius uitgemaakt hebben voor een plompaard of staak en voor een babok of ezel. Ook kwam bij deze onderhandelingen wel klaar aan het licht, hoezeer Lubbertus zichzelf zocht. Hij was tot verzoening bereid, als Maccovius beloofde:
a. zijn collega's niet langer te beledigen;
b. de studenten niet op te zetten tegen de professoren;
c. niet een duistere manier van onderwijzen te gebruiken;
d. niet tegelijk met andere professoren college te geven.
Had hij nu daartoe al die beschuldigingen doen indienen? Deze bezwaren raakten toch de leer van Maccovius niet? Niettegenstaande at de bezwaren is het dan toch eindelijk tot een oplossing gekomen. Zaterdag 4 mei 1619 heeft de commissie haar eindoordeel aan de Synode meegedeeld.

De Acta der Synode vermelden alleen:
'In deze zitting is ook de zaak van Friesland nader onderzocht en minnelijk afgedaan.'
Van dat nader onderzoek is intussen wel iets meer bekend, dan alleen in deze mededeling staat te lezen.

Het eindoordeel inzake Maccovius
De Synodale Commissie heeft dus een basis van verzoening gevonden. Het oordeel inzake Maccovius luidde enigszins anders dan het aanvankelijk was gesteld. Hoofdzaak voor ons is, dat in de commissie nadrukkelijk verklaard werd, dat men hen behoorde te vermanen, die Maccovius verdacht hebben, om hem voortaan niet over dwaalgevoelens aan te klagen, als zij daarvoor geen gewichtige bewijzen hebben. Overeenkomstig het voorstel der commissie besloot de Synode met algemene stemmen. Dit besluit is te meer opmerkelijk, omdat er zich onder de buiienlandse lsden godgeleerden bevonden, die de remonstranten nogal gezind waren en omdat de Arminianen de supralapsarische voorstelling tot een mikpunt van hun strijd kozen, eveneens zeer de veroordeling van het supralap-sarisme eisten. Maar die godgeleerden hebben het onderspit moeten delven. Van ketterij is dus de felle supralapsariër Maccovius geheel en al vrijgesproken. Zelfs zijn zijn tegenstanders vermaand hem deswege niet meer aan te klagen. Het supralapsarisme is door de Synode te Dordt niet veroordeeld; in geen enkel opzicht zelfs. Voorzover geoordeeld werd dat Maccovius te berispen was, ging het over zijn wijze van uitdrukking, niet over zijn supralapsarisme zelf. Dit spreekt te krachtiger, omdat de afkeuring die in het eerste rapport van de commissie voorkwam over de ontkenning door Maccovius, dat het gevallen mensdom voorwerp van Gods voorbeschikking zou zijn, dat die afkeuring niet voorkomt in het eindoordeel van de commissie, noch van de Synode. Over de afloop van de hetze tegen Maccovius waren niet allen tevreden. Onder degenen die ontevreden waren behoorde Kempo Harinxma a Donia, eerste curator van de Hogeschool te Franeker. Hij wenste gestrenger optreden tegen de valse beschuldigers van Maccovius. De politieke commissarissen hamerden de napraters af. Het besluit was gevallen en de zaak van Friesland 'in der minne afgedaan'.

Geen veroordeling van het supralapsarisme
Het moge onze lezers duidelijk zijn dat de Synode van Dordrecht geen veroordeling uitsprak over het supralapsarisme. Dat deden de remonstranten wel. Zij verwierpen het supralapsarisme geheel en al. De grote en beroemde Synode van Westminster (1643-1648), die dus van de geschillen te Dordrecht behandeld kennis droeg, deed het evenmin. Deze Synode liet de zaak geheel onbeslist. Hoe dwaas is het nu om de belijdenisgeschriften, die door mannen van beider richting zijn ondertekend, zo te willen uitleggen dat het supralapsarisme erin veroordeeld werd. Reeds van de Nederlandse Geloofsbelijdenis kan dit niet gezegd worden, maar dit kan dan toch ook zeker niet beweerd worden van de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten, die in de Synode te Dordrecht zijn opgesteld, met medewerking en goedkeuring van de supralapsariërs. Hebben deze mannen dan de dwaasheid begaan hun eigen vonnis te tekenen? Dit te beweren is toch al te doorzichtig. Welnu, ik houd vol dat het supralapsarisme niet in de Geloofsbelijdenis, noch in de Dordtse Leerregels is veroordeeld. De strijd tegen Maccovius gevoerd, heeft dit ten duidelijkste bewezen. Zo de Synode onvoorwaardelijk het infralapsarisme had willen aanvaarden als de rechte leer met veroordeling van het supra, zij had overvloedig gelegenheid gehad door de felle, aangeklaagde Maccovius te veroordelen. Maar zij heeft zich met beslistheid er van onthouden en de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten zijn zo gesteld, dat zij door beide richtingen met vrijmoedigheid konden ondertekend worden.

Eindconclusie
Bij herhaling zelfs heeft de Dordtse Synode geweigerd het supralapsarisme te veroordelen. De behandeling van de aanklacht tegen Maccovius was niet het enige geval waarbij het supralapsarisme ter sprake kwam. De remonstranten hebben eerst gepoogd om het infra- en supralapsarisme als een twistappel in de Synode te werpen. De grote vergadering heeft echter geweigerd een onderlingen twist te maken en haar leden hebben zich schouder aan schouder gesteld in de strijd tegen de Arminianen. Daarenboven heeft de Synode beslist geweigerd in het 'Naschrift' een verwerping van 'harde uitdrukkingen' op te nemen, waarvan vooral buitenlandse godgeleerden de supralapsariërs een verwijt maakten. In de uitspraken der Synode komt dan ook niet één veroordeling van het supralapsarisme voor. Ik herhaal, dat het supralapsarisme in de Synode van Dordrecht niet is veroordeeld en dus ook niet in de Dordtse Leerregels.

Uit: De Saambinder 1937 nr. 9 en 11

1. Het is opvallend dat hoewel ds. C. Harinck in het Reformatorisch Dagblad van 4 maart 1998 de visie van ds. G.H. Kersten omtrent het synodebesluit ondersteund, toch tot andere conclusies komt. Hiervoor zijn drie redenen:

1. Ds. H, beziet Maccovius'visie op de predestinatie vanuit een vooringenomen standpunt omtrent de leer van 'een welmenende roeping en nodiging in het Evangelie' voor alle hoorders.
2. Ds. H. stelt dat Maccovius terugkeert tot 'de middeleeuwse scholastiek', hoewel hij niet de enige was,
3. Ds. H. beschrijft het verdere leven van Maccovius. Dit leven was inderdaad diverse malen aanstootgevend. Het voert echter te ver om het artikel met de titel te voorzien van: 'Maccovius' visie op uitverkiezing bracht hem tot losbandig leven'.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Criterium | 68 Pagina's

Het supralapsarisme ïn de geschiedenis (2)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Criterium | 68 Pagina's