Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jeugdliteratuur, spanning en kwaliteit 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugdliteratuur, spanning en kwaliteit 1

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Aan mij is gevraagd te spreken over het jeugdboek, en dan met name over de verhouding tussen spanning in, en kwaiiteit en strekking van dat jeugdboek. Ik vraag mij nu af: is dit niet te veel aandacht gevraagd voor een kwestie die steeds minder belangrijk wordt; is het niet te pretentieus gesteld; heeft het jeugdboek in deze op het visuele ingestelde tijd werkelijk nog die waarde die het vroeger wel had? Ik weet het, onze kring der Gereformeerde Gezindte, en uw 'subkring' - als ik het zo met de meeste waardering even zeggen mag - zéker, kent op dit punt nog enige terughoudendheid, die wellicht positief werkt ten aanzien van het lezen van onze kinderen. Aan de uitgevers onder ons ligt het in ieder geval niet. Ik krijg de indruk dat men van uitgeverszijde werkelijk zijn best doet om kwantitatief én de laatste tijd zeker ook kwalitatief genoeg te bieden aan onze lezertjes. Maar toch,., lezen onze kinderen nog net zo hartstochtelijk als vroeger? Uw uitnodiging voor dit onderwerp geeft er in ieder geval blijk van, dat het onderwerp voor u leeft, en dat u waarde hecht aan een bespreking van dit onderwerp.

De criticus Kees Fens heeft ooit enkele interessante opmerkingen gemaakt over vier perioden in het leven van elke lezer, waarbij de eerste en de laatste van belang zijn. De eerste periode duurt tot ongeveer 12 jaar; dan leest iedere lezer volgens Fens het boek dat beslissend is voor zijn leven of in ieder geval voor zijn literaire ontwikkeling - voor hem was dat Fulco de minstreel. Misschien zag de dichter Willem de Mérode zo'n jongen als Kees Fens voor zich, toen hij een gedicht schreef onder de titel 'De lezende jongen':

Hij houdt van boeken over Indianen;
En zelf is hij zo teder van gemoed,
Dat hij geen kwaad denkt en geen onrecht doet.
Toch leest hij graag van strijd en bloed en tranen.

Misschien roept het bij deze en gene een herinnering op! In de tweede periode, die van 12 tot 15 a 16 jaar, gebeurt er volgens Fens niets; dit is de tijd van de grote leegte, waarbij de jongelui genoeg met zichzelf te stellen hebben. Daarna komt de fase van de grote vervreemding door... het literatuuronderwijs! U kent dat wel: die verplichte boekenlijsten die alle enthousiasme voor een zelfstandige leeshouding vakkundig de nek omdraaien. Dan, in de vierde fase, komt pas de periode van de vrijheid en de reflectie waar de lezer zélf eindelijk weer eens aan bod kan komen. Waarom las die jongen in dat gedicht van De Mérode eigenlijk? Om antwoord op die vraag te geven, kom ik nu bij het eerste punt van mijn verhaal - de spanning.

Spanning
Spanning is uiteraard een subjectief begrip; wat de één ademloos ieest fot de laatste bladzijde, slaat een ander na 25 pagina's gapend dicht. Maar hierover zijn we het gauw eens: wil een boek werkelijk graag gelezen worden, dan moet het voor de lezer in ieder geval spannend zijn! Dat geldt voor kinderen in verhoogde mate, vermoed ik. Spanning is: de drang om te weten hoe 't afloopt, nieuwsgierigheid naar de ontknoping van een bepaalde verwikkeling. Er moeten beslist een aantal open vragen voor de lezer worden opgelost. En dat kan hij alleen bereiken door verder te lezen, onverwijld! Nu kent elke enigszins geoefende schrijver wel een aantal middelen om die spanning te vergroten, bv. onverwachte ontwikkelingen, waardoor de ontknoping weer verder kan worden uitgesteld; gebruik maken van het verschil tussen wat de lezer én wat de verhaalfiguur weet - de lezer kan meer weten, zonder dat hij het aan de verhaalfiguur kan vertellen; op beslissende momenten informatie onthouden aan de lezer; vooruitgrijpen in de tijd - als hij eens wist dat hij over twee maanden...; scheppen van bijzondere situaties, vreemde gebeurtenissen én bijzondere verhaalfiguren; de manier waarop de omgeving wordt beschreven, dus de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt; manipuleren m.b.v. het vertelperspectief, bv. twee verhaaldraden door elkaar laten lopen, enz. Kortom: een weloverwogen ordening van de verhaalgegevens. We zouden schamper kunnen reageren: Allemaal foefjes die succes verzekeren, als men het schrijven tenminste goed aanpakt!

Maar mag ik zo reageren? Mag ik dat woord 'foefjes' eigenlijk wel gebruiken? Er zijn wel literaire fijnproevers geweest die het hanteren van spanning-verwekkende elementen eigenlijk maar goedkoop vonden, iets wat heel weinig met literatuur en heel veel met lectuur te maken heeft. Maar dat standpunt deel ik niet. Ik denk dat dit een achterhaald idee is. Neem nou die beginzin in Kafka's Het Proces: 'Iemand moest Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads gedaan had, werd hij op een ochtend gearresteerd'. Als je deze zin gelezen hebt, moetje toch gewoon dóórlezen? Iets anders is of altijd alle vragen moeten worden beantwoord. Het surplus van echte literatuur, misschien ook van kinderliteratuur, is soms dat vragen open blijven, soms echter ook niet. Maar juist in jeugdboeken zal het wél of niet aanwezig zijn van spanning de beleving van het boek én dus de waardering positief óf negatief beïnvloeden. De meeste en beste mogelijkheden om je in een verhaal te kunnen inleven, zullen immers altijd te maken hebben met de handeling, het gebeuren in het verhaal; en hierbij speelt het begrip spanning nu eenmaal een heel belangrijke rol! Jongeren, vooral onder de 12 jaar, hebben vrijwel altijd een voorkeur voor verhalen met als kenmerken een duidelijke plot, spanning, actie, personages met een duidelijk karakter - kortom: ze wensen de oervorm van het verhaal, met een heel eenvoudige structuur.

Het is niet mijn bedoeling om op de verhaaltechnische aspecten van het begrip spanning nader in te gaan; het voornaamste daarover is wel gezegd. Maar het gaat me bij de bespreking van dit begrip vooral om de wijze waarop het kind zijn lectuur beleeft. De eerste vertegenwoordigster van deze benadering is een pionier van het jeugdbibliotheekwerk in Nederland, Louise Boerlage (1884-1968). Lezen is volgens haar een wisselwerking tussen boek en lezer. 'Het boek levert de stof en de lezer reageert daarop door zich al of niet open te stellen voor het effect van wat daarmee tot uitdrukking wordt gebracht'. Kinderen zoeken volgens haar in de eerste plaats emoties in verhalen. 'Hun luisteren en lezen is een verkennen in een wonderbare wereid, de wereld van het gevoel'. Een kind beleeft alles wat de held van het verhaal beleeft; het blijft geen toeschouwer bij het lezen, het is zelf de held en het voelt wat de held voelt. De jongens gaan op zoek naar avontuur; ze vragen om boeken waarin streken worden uitgehaald of waarin helden optreden die de boeven ontmaskeren. Ze lezen ook graag over jongens die verre reizen maken en vol eer terugkeren. Kinderen zoeken steeds nieuwe ervaringen, zegt Boerlage, maar deze moeten wel aansluiten bij hun gevoelsleven; anders gaan ze hun voorbij. Langzamerhand zijn we, zegt ze, gaan begrijpen dat we bij de beoordeling van kinderboeken rekening moeten houden met de behoeften van de kinderen zelf; het kind leest om te lezen! Ook een erkend kinderboeken-auteur als de protestants-christelijke W.G. v.d. Hulst zet zich af - in een lezing in 1951 - tegen het primair vooropplaatsen van pedagogische eisen. Hij stelt dat men moet schrijven van het kind uit; de schrijver moet in de huid van het kind kruipen. Hij zegt bv.: 'De emoties, de ontroeringen, de blijdschap, het leed, ze moeten door zijn eigen ziel heen breken en leven krijgen'. Bij de bekende Godfried Bomans zien we dezelfde benadering in zijn bundel Buitelingen. Als volwassenen tegen kinderen praten, doen ze dat volgens hem veel te kinderachtig. Dat geldt ook voor kinderboeken waarin veelal die merkwaardige wat neerbuigende toon wordt aangeslagen, die volgens hem door hen als wartaal wordt beschouwd. Daarom gelooft hij niet in kinderboeken, maar alleen in boeken voor volwassenen, die om een of andere reden ook door kinderen gelezen worden. Hij noemt dan Robinson Crusoe, Gullivers reizen, Don Quichot, het werk van Karl May en Jules Verne. Degenen die deze boeken bewerken voor kinderen, begaan de fout om alles te schrappen wat kinderen niet snappen. Juist van het niet of half be-grepene kan een mysterieuze werking uitgaan op de verbeelding. Een kenmerkend citaat: 'Het woord heeft namelijk, behalve zijn letterlijke betekenis, ook een magische kracht. Het kan, het intellect onberoerd latend, krachtens zichzelf iets oproepen. En het is duidelijk, dat deze evocatieve kracht juist in de jaren, waarin het woord door de wrijving van het gebruik nog niet versleten is tot zijn strikt logische inhoud, het sterkst is'.

En: 'Geboeid wordt een kind pas door wat boven hem ligt'. Alle grote romans uit het verleden hadden een happy end; dat kwam doordat het conflict buiten de hoofdpersoon lag, maar in de moderne probleemromans is de hoofdpersoon een schizofreen, een tobberd, een zonderling. Er wordt een slachtoffer beschreven, die in conflict is met zichzelf. Maar dat wil de gewone man niet'. Wat voor vele volwassenen al geldt, gaat zeker voor kinderen op. Bomans zegt dan ook: 'We moeten niet denken dat we [de kinderen] ooit kunnen verhinderen avonturenverhalen te lezen: we kunnen ze net zo goed verbieden adem te halen of te fluiten'. Om niet uitputtend te worden noem ik tenslotte ook Annie M.G. Schmidt, die in Van schuitje varen tot Van Schendel blijk geeft van het kind uit te willen denken. Het zal volgens haar niet helpen een vat met enige liters moraal uit te gieten in een kind om het deugdzaam te maken. Voor haar zijn de goede kinderboeken niet de boeken vol opgelegde moraal, maar boeken vol vreugde en warmte en humor en veiligheid en avontuur en mildheid en mededogen...'. De herinneringen vanuit deze kinderlectuur moeten niet kunnen verbleken, ook niet na jaren. Zulke boeken geven een kind volgens haar de stabiliteit die het nodig heeft: 'De veiligheid van het thuis en de wijdheid van het avontuur en de verrukkelijke onbegrensdheid van het bestaan'. Opnieuw dus: een kinderboek moet aansluiten bij de emotionele behoeften van het kind; het heeft geen nut kinderen boeken op te dringen waarvoor ze niet in de stemming zijn. We moeten volgens haar uitgaan van het kind; in elke periode heeft een kind behoefte aan een bepaald soort boeken met een bepaalde emotionele inhoud. Kinderen lezen nu eenmaal uitsluitend 'met hun emotionele kant'; daarmee moeten we rekening houden. Het gevaar is anders denkbeeldig dat de kinderen in een cultureel luchtledig terechtkomen. 'Ze hebben Donald Duck en de strips in de krant en de strips in het damesblad van hun moeder - en verder niets'. 'De2e kinderen worden stripkinderen en later worden het stripmensen'! Maar kinderen die goede kinderboeken lezen, krijgen een soort vitamines die op langere termijn werken!

Dit is wat ik naar aanleiding van het begrip 'spanning' naar voren wil brengen. Ik teken hier overigens nadrukkelijk bij aan, dat ik nu nog slechts een aantal meningen weergeef, die m.i. de moeite van onze bezinning waard zijn. Er is namelijk meer te zeggen, omdat er meerdere invalshoeken zijn. Rien Haak onderscheidt in zijn Op zoek naar de omtrekken van kinderliteratuur minstens drie invalshoeken: kindgericht, boekgericht en maatschappijgericht; in onze termen - met enige hersengymnastiek -: kwaliteit, spanning en strekking. De beoordeling van jeugdboeken zal dan ook altijd het evenwicht tussen deze drie moeten laten zien, al mogen de accenten wisselen. We hebben immers altijd te maken met vormkwaliteiten, met een lezerspubliek en met de nooit waardevrije inhoud. Daarom wil ik nu vervolgens iets over die kwaliteit zeggen.

Kwaliteit
Potgieter zei het al: 'Een edel doel is geen vrijbrief voor gebrekkige kunst'. Het gaat bij de bepaling van kwaliteit om wat goed is, zowel in literair als psychologisch opzicht. Het esthetische aspect kan in ons nadenken over kwaliteit uiteraard niet gemist worden. Maar er is méér te noemen. Er zijn nogal wat publicaties waarin criteria voor de beoordeling van jeugdliteratuur gegeven worden. Ik denk bv. aan het al genoemde boek van Haak, een uitgave van het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum uit 1981. Daarin wordt in een bijlage een uitvoerig analyse-schema opgenomen, dat als een soort checklist gebruikt kan worden. Daarin zijn de vanuit de verhaalanalyse bekende aspecten verwerkt als het taalgebruik - waaronder woordkeus, zinsbouw en verteltrant -, vertelperspectief, compositie, ruimte, tijd, genre, thematiek, idee, de personages, de creatie van een eigen wereld in woorden, etc. Tot zover vallen deze aspecten alle onder het esthetische. Daarnaast wil Haak ook aandacht vragen voor aspecten die met het karakter van een jeugdboek samenhangen zoals de illustraties qua vormgeving en functionaliteit, de moraal, de plaats en functie van de volwassenen én van kinderen in het verhaal. Dit zijn allemaal zaken waarmee degene die de kwaliteit van kinderboeken heeft te beoordelen, rekening moet houden; ais zodanig kan ik u de checklist van Haak dan ook van harte aanbevelen. Als men een dergelijke lijst hanteert, is het gevaar ook niet aanwezig dat men bij 'kwaliteit' te veel alleen aan het verengd-esthetische denkt. In de moderne literatuurwetenschap is men lange tijd uitgegaan van de autonomie van het literaire werk; de esthetische functie is dan te omschrijven als 'het succes waarmee een fictioneel ordeningsprincipe is uitgevoerd'. In de omschrijving van de esthetische functie wordt dan sterk de nadruk gelegd op structurele aspecten. Wellicht komt het hierdoor dat prof. dr. J.G. Bomhoff - destijds hoogleraar algemene literatuurwetenschap te Leiden - zich in een lezing in 1961 afzette tegen de opvatting dat kinderboeken in de eerste plaats een kunstwerk moeten zijn. Kinderliteratuur is in zijn visie vooral een afvalproduct van de literatuur; ze behoort er niet echt toe, omdat men pas in de puberteit ontvankelijk is voor de literaire waarde van een boek. Hij verzet zich dan ook tegen de mening dat kinderboeken primair aan literaire eisen moeten voldoen. Kinderen missen de innerlijke distantie die nodig is voor de esthetische perceptie; 'kunst beoogt immers geen emotie, maar visie'. Dus als een kind huilt om een boek, bewijst dat wel de waarde van het boek, maar niet de kunstwaarde. De meeste kinderboeken zijn volgens hem 'min of meer kitscherig' (!) en voldoen niet aan de elementaire esthetische eisen, Er kunnen volgens hem 'volmaakte' kinderboeken zijn, die toch geen literaire waarde hebben, omdat ze te naïef zijn. Kinderen hebben behoefte aan kitsch, etymologisch afgeleid van het Engelse 'sketch', een schets, geen uitgewerkt schilderij! In die behoefte aan 'kitsch' moeten we het kind niet storen; hij komt te zijner tijd heus wel aan esthetische gevoelens toe! Bomhoff moet dus niets hebben van artistieke bijbedoelingen! Kinderboeken zijn in zijn visie niets meer en niets minder dan de brug tussen de kinderwereld en de wereld van de volwassenen. Door verhalen en bijna alléén door verhalen krijgen de kinderen inzicht in het abstracte onderscheid tussen goed en kwaad, van echt en vals, van rechtvaardig en onrechtvaardig, van geluk en verdriet. De goede kinderboeken bestendigen volgens Bomhoff hun vermoeden van een waardenrijk, dat boven de ervaring uitgaat, terwijl bovendien lezen de fantasie ontwikkelt, We zagen het ai: het is duidelijk dat er t.a.v. de kwaliteit meer criteria zijn dan alleen de esthetische waardering. Naast de ethische waardering - waarover uiteraard meer in het laatste onderdeel van dit verhaal - kan ook de intellectuele en structurele waardering genoemd worden. En juist bij jeugdliteratuur zal er ook sprake zijn van gevoelswaardering. Aan de beleving van de jonge lezer - zie het eerste aandachtspunt - dient eveneens aandacht te worden besteed! Door de opkomst van de receptie-esthetica is er in de afgelopen decennia trouwens veel veranderd - de lezer en het leesproces zijn ook tot het object van de literatuurwetenschap gaan behoren. Zeker als we het hebben over jeugdliteratuur, dienen we te benadrukken dat literaire argumenten verbonden zijn met de beleving van de lezer. Dit sluit ook goed aan bij de etymologische betekenis van het woord 'esthetisch' dat afgeleid is van het Griekse woord voor 'gewaarwording', 'gevoel'. In deze betekenis is de esthetische functie rechtstreeks verbonden met de psychische functie! Zo zien we onze punten 1 en 2 bijna samenvallen!

Joh. A. Leopold zei het in de 19e eeuw al: kinderliteratuur moet weerspiegelen wat er in het kind omgaat. In zijn spoor zijn velen getreden. De meeste vertegenwoordigers van de esthetische benadering besteden dan ook vooral aandacht aan de emotionele inhoud van de verhalen, die moet aansluiten bij de behoeften van de jeugdige lezers. Het is natuurlijk niet vreemd dat dit aspect juist bij kinderliteratuur naar voren komt. Van een kinderboek mag men immers verwachten, dat het binnen de cognitieve en emotionele horizon van de beoogde lezers ligt; het moet kunst voor kinderen zijn! Theo Thijssen is aan het begin van de 20e eeuw één van de publicisten die willen dat het kinderboek allereerst een kunstwerk is. Hij stelt: 'Een kinderschrijver moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone mensen is; en bovendien moet hij van het kind houden, zoveel houden dat het kind hem verstaat. Hij moet eerlijk geven wat er in hem leeft; en wat er in hem leeft, moet voor het kind zijn. Een kinderboek moet écht zijn.' Zijn tijdgenoot, de bekende christelijke auteur G. Schrijver (pseud. voor G.G. van As) zou het hartelijk met hem eens zijn, gezien zijn opmerking dat 'kinderlectuur innerlijk en uiterlijk superieur moet zijn'.

De vertegenwoordigers van de esthetische benadering laten zich niet uit over de morele invloed van kinderboeken. Zij wijzen eenvoudig elke opzettelijke moraal af, Hun literaire argumenten tegen een opgelegde moraal komen hierop neer, dat de morele beschouwingen het verhaal onderbreken en ten koste gaan van de levendigheid. Personages die in dienst staan van de moraal, zijn volgens hen onesthetisch, omdat ze niet de gedachten en gevoelens van echte kinderen weergeven. Daarom moet de moraal verborgen zijn in het verhaal. Het onuitsprekelijke moet men niet onder woorden willen brengen, zo stellen zij. Ten diepste weigeren deze mensen, zoals Cornelis Veth, Theo Thijssen, Jan Ligthart e.a. het om goed en kwaad te reduceren tot regels en voorschriften. Kinderen moeten uit hun lectuur zelf hun morele conclusies trekken! Halverwege de 20e eeuw blijken protestants-christelijke schrijvers als V.d. Hulst en Anne de Vries er eigenlijk ook zo over te denken. In de al eerder bedoelde lezing uit 1951 zegt V.d. Hulst bv. dat de kinderboekenschrijver meer kunstenaar dan pedagoog moet zijn, al moet het werk pedagogisch verantwoord zijn. De kunstwaarde zit voor V.d. Hulst vooral in de 'ziel' van het boek. Een kinderboek moet vooral 'waar' zijn, niet in die zin dat de werkelijkheid weergegeven moet worden, maar zó dat de personen en de gebeurtenissen 'de diepe waarheden van ons mensenleven' weerkaatsen als 'symbolen van dieper werkelijkheid'. Er zou ook over dit aspect nog veel te zeggen zijn, maar ik heb er hopelijk genoeg over gezegd om duidelijk te maken dat we de kwaliteit van het jeugdboek nooit als van ondergeschikt belang mogen achten. Ook het kinder- en jeugdboek moet goed geschreven zijn. Als we een checklist gebruiken, dienen de plussen duidelijk in de meerderheid te zijn! in dit verband zou ik tenslotte willen pleiten voor een blijvend onder de aandacht brengen van de zogenaamde 'klassiekers', de jeugdboeken die door de jaren heen hebben bewezen, dat ze kwaliteit bezitten. Ik weet eigenlijk wel zeker dat ook een kind het onbewust als prettig ervaart, als de zinnen goed zijn opgebouwd, als de stijl zuiver is, de beelden helder en de psychologie verantwoord. Het is daarom wellicht best een beetje ontgoochelend, als we van niemand minder dan van Kees Fens - een vooraanstaand scherpzinnig criticus - vernemen, dat hij de esthetische waarde van enkele door hem gelezen jeugdboeken heel sterk relativeert, door een paar Gouden Griffels, zoals De kleine kapitein van Paul Biegel, Het wereldje van Beer Ligthart van Jaap ter Haar en Kruistocht in spijkerbroek van Thea Beckmann duidelijk af te kraken. Het laatste boek is volgens hem zelfs niet meer dan een verzameling vooroordelen en gemeenplaatsen over de Middeleeuwen. Het is ook voor ons een aanwijzing te meer, dat het beste vaak nog niet goed genoeg is! En dan kan het niet anders, of er komt nog een aspect bij. Het is daarom hoog tijd om tenslotte het derde en laatste aspect van dit verhaal te behandelen: de strekking, de bedoeling van het jeugdboek.

Deze lezing is gehouden op de jaarvergadering 2000 van de KLS.

Noot:
Als er geen andere bronvermelding is, zijn de citaten uit het bovenstaande uit Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880 door Anne de Vries; uitg. van Querjdo, Amsterdam, 1989.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

Criterium | 76 Pagina's

Jeugdliteratuur, spanning en kwaliteit 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

Criterium | 76 Pagina's