Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pedagogische vrijheid en onderwijsbeleid van de overheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pedagogische vrijheid en onderwijsbeleid van de overheid

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pedagogische vrijheid en onderwijsbeleid van de overheid

In het proefschrift van mr. Noorlander Recht doen aan leerlingen en ouders is behalve heel veel andere dingen ook iets te lezen over de pedagogische vrijheid van de scholen op verschillende niveaus. W e hebben sinds de jaren zestig en zeventig geleidelijk aan een constructieve onderwijspolitiek in ons land gehad. De politiek verwacht van het onderwijs een constructieve bijdrage aan het realiseren van de maatschappelijke doelstellingen van het onderwijs. De overheid probeert binnen de onderwijssector gelijke kansen voor iedereen te bevorderen, het onderwijs te moderniseren door middel van het stimuleren van onderwijsvernieuwingen. De overheidsbemoeienis neemt toe. Sinds het begin van de jaren negentig is er een omslag: de overheid treedt terug en stuurt selectief. Dat moet zeker voor het bijzonder onderwijs het geval zijn.
Die kent de vrijheid van inrichting. Pedagogische vrijheid is daar een vorm van. Deze vrijheid omvat de inrichting van het onderwijsproces en de onderwerpen die een indirecte invloed uitoefenen op het onderwijsproces. Noorlander betrekt deze vrijheid ook op het openbaar onderwijs. De scheiding van opvoeding en overheid ligt mede ten grondslag aan artikel 23 van de Grondwet. De wetgever moet een bepaalde ruimte laten om de schoolorganisatie op basis van eigen inzichten in te richten. Deze vrije ruimte komt in ieder geval toe aan het schoolbestuur. Er is aan de ene kant een behoefte tot sturing van de overheid, ingegeven door het feit dat het bij onderwijs over publieke middelen gaat en aan de andere kant de autonomie van het bevoegd gezag. Op diverse punten heeft de behoefte van de overheid tot sturing de doorslag gegeven. De invoering van kerndoelen in het primair onderwijs, de verplichte aansluiting bij WSNS-samenwerkingsverbanden en de schoolgids zijn daar voorbeelden van. De verplichting een school(werk)plan te hebben, bestond al langer.
Als het gaat over onderwijskundig en opvoedkundig beleid, de keuze van het lesmateriaal komt het bijzonder onderwijs toch wel duidelijk vrijheid toe. W e zien overigens dat door het voorschrijven van leerlijnen en tussendoelen de bemoeienis met de inhoud van het onderwijs toeneemt. De commissie Dijsselbloem heeft in ieder geval geadviseerd hiertoe over te gaan. Maar ook op lager niveau moet volgens Noorlander een zekere vrijheid zijn. De school en in haar voetspoor de schoolleiding en het onderwijzend personeel hebben ten opzichte van het bevoegd gezag een zekere mate van pedagogische vrijheid nodig bij de vormgeving van het onderwijskundig en pedagogisch beleid en het onderwijsproces, zegt hij. Ik geef verder zijn redenering weer. De leraar is ondergeschikte van het bevoegd gezag en de schoolleiding, maar hij is ook min of meer zelfstandig professioneel pedagoog en vakinhoudelijk deskundige.
De leraar is wel verplicht algemene en bijzondere aanwijzingen van het bevoegd gezag en de directie op te volgen, maar beperkingen van de pedagogische vrijheid zijn enkel toegestaan, als ze proportioneel zijn, dus als het doel daarmee bereikt wordt en niet een minder belastend middel voorhanden is. Natuurlijk dient de leraar van het bijzonder onderwijs zich aan de grondslag te houden. Dat brengt dus verplichtingen voor het gedrag van de leraar met zich mee. Maar toch is de relatie van leraar en leerling niet zo gemakkelijk in juridische bepalingen vast te leggen. De onderwijskundige en opvoedkundige betrekking is steeds in ontwikkeling. De leraar moet daarop kunnen inspelen. Een bepaalde mate van pedagogische vrijheid is voor het boeken van een optimaal onderwijsresultaat noodzakelijk. Hij moet zelf de wijze waarop hij les geeft, kunnen kiezen. Noorlander vindt ook dat de leraar in zekere zin en tot op zekere hoogte deel neemt aan de vrijheid van keuze van leermiddelen. Dit verschaft hem de gelegenheid om afhankelijk van de situatie en de leerlingen de onderwijsmethode te kiezen die hem onderwijskundig en didactisch de beste lijkt. Daarom moeten leerkrachten ook een zekere vrijheid hebben bij de interpretatie van leerplannen. De pedagogische vrijheid komt de leraar toe in het belang van het kind. De leraar is geen verlengstuk van het bevoegd gezag of de schoolleiding. De leraar moet niet alleen tot op zekere hoogte vrijgelaten worden bij de vervulling van zijn onderwijskundige en opvoedkundige taken hij moet ook in staat gesteld worden om die vrijheid op een goede manier waar te maken. Hij moet ook faciliteiten krijgen. Het onderwijsproces moet bijvoorbeeld van goede kwaliteit zijn en de leraar moet zo weinig mogelijk in dat proces gestoord worden.

 Maar de leraar is ook professional. Hij is dus gebonden aan een beroepsstandaard. Voor onderwijsgevenden zijn bekwaamheidseisen vastgelegd in de 'Wet beroepen in het onderwijs'. De pedagogische vrijheid mag dus niet als een voorrecht worden gezien dat misbruikt kan worden om professioneel gezien onverantwoord te handelen. Op basis van deze standaard dienen leraren verantwoording af te leggen over hun professionele functioneren. Maar overigens vindt Noorlander en hij haalt diverse andere auteurs aan die dit ook zeggen, dat de opvoeder de belangen van het kind alleen goed kan garanderen wanneer hij zoveel mogelijk zonder tussenkomst van anderen kan bepalen wat voor de ontwikkeling van het kind het beste is. Het opgroeiende kind is immers fysiek en geestelijk kwetsbaar. De opvoeder kan bovengenoemde taken alleen dan juist vervullen als zijn handelen ingegeven is binnen een pedagogische relatie met een zekere mate van onafhankelijkheid ten opzichte van de buitenwereld. Noorlander stelt voor dat de onderwijswetgever de pedagogische vrijheid van de leraar en de schooi ten opzichte van de rijksoverheid veilig stelt, door middel van vastlegging in de onderwijswetten. Ten opzichte van de rijksoverheid kan ik daar wel sympathie voor opbrengen. Denk aan de ideeën over evolutieleer en homoseksualiteit. Artikel 23 van de Grondwet zou al voldoende bescherming daartegen moeten bieden, maar we weten dat dit artikel in de loop van de tijd ruimer wordt uitgelegd. In die zin zou een extra bescherming geen kwaad kunnen.

Er gaan tegenwoordig regelmatig ook stemmen op om de vrijheid van de leerkrachten ten opzichte van het bestuur in de wet vast te leggen. De pedagogische vrijheid waarover hiervoor is geschreven, moet dus niet alleen ten opzichte van de overheid maar ook tegenover het bestuur worden vastgelegd. In het ontwerp-wetsvoorstel voor goed bestuur en kwalitatief goed onderwijs wordt met zoveel woorden gezegd dat het bevoegd gezag ervoor zorgt dat binnen de school goed onderwijs wordt verzorgd in een omgeving waarin de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor de kwaliteit van onderwijs tot haar recht komt. In de toelichting staat: "De kwaliteit van het onderwijs wordt immers eerst en vooral bepaald in het klaslokaal en het onderwijspersoneel moet de ruimte worden geboden om de eigen deskundigheid tot haar recht te laten komen." Het schoolbestuur is hierop aanspreekbaar.
Noorlander vond het vastleggen in de wet niet nodig. De lerarenvergadering heeft bevoegdheden die haar op basis van de pedagogische vrijheid en deskundigheid toekomen (bijvoorbeeld beslissing over de overgang naar een volgend schooljaar), maar ook zonder wettelijke bepaling wordt die vrijheid door het bevoegd gezag wel gerespecteerd. We zien dat de overheid nu toch met een voorstel komt dat in algemene termen iets zegt over de ruimte die het onderwijspersoneel moet worden geboden. Maar het toezicht daarop moet worden ingevuld door de inspectie. Het wetsvoorstel spreekt over de mogelijkheid Vergaderzaal van de Raad van State. van een bekostigingssanctie als niet aan de zorgplicht wordt voldaan. Er zijn dus wel kritische kanttekeningen te plaatsen bij het wetsvoorstel. De Raad van State moet hierover nog een advies uitbrengen. Ik ga dus op de juridische aspecten van dit voorstel nu maar niet in.

Terug naar het proefschrift van Noorlander. Het spreekt voor zich dat een lerarenvergadering en leraren in het klaslokaal een zekere vrijheid moeten hebben om te bepalen hoe ze het onderwijs aan opgroeiende kinderen het beste vorm kunnen geven. Daarvoor is de leerkracht ook deskundig. Het bestuur beseft dit ook wel. Het codificeren van deze vrijheid is niet nodig. Ook niet goed, want het bestuur blijft toch eindverantwoordelijk ook voor het onderwijskundig beleid. Het parlement kon wel eens anders oordelen. Steeds vaker horen we stemmen opgaan die zeggen dat de professionele autonomie van de leerkracht in de wet moet worden vastgelegd.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2008

Criterium | 44 Pagina's

Pedagogische vrijheid en onderwijsbeleid van de overheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2008

Criterium | 44 Pagina's