Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staan voor reformatorisch onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staan voor reformatorisch onderwijs

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezing door Ds. A. Verschuure naar aanleiding van Richteren 1:1 - 4 en 27 – 36 en Richteren 2:1 – 5

We bevinden ons in Richteren 1 in de periode tussen het sterven van Jozua en de richters. De oudsten, die, toen ze jong waren nog door de Rode Zee waren gegaan en die meegeholpen hadden de vijanden uit het land Kanaän te verdrijven, waren gestorven. Deze mannen waren het, die het Jozua hadden beloofd de Heere te dienen. Nu, in Richteren 1, hebben we te maken met hun (achter)kleinkinderen. De eis, die God op de oudsten legde, geldt ook hen: De Heere, hun God, lief te hebben met geheel hun hart en de Kanaäniet geheel uit te roeien, hun zielen te bewaren bij de geboden van de Heere. En dan ineens vers 1 van Richteren 2: ‘En een Engel des Heeren kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim’. We zullen de tijd voor die komst eens bezien, de wijze van die komst, de vrucht van die komst en de hoop in de komst van de Engel des Heeren.

De tijd voor de komst van de Engel des HEEREN
Het begon heel mooi. De verovering van het land Kanaän was, met uitzondering van het geval Ai en Achan, voorspoedig gegaan. De Israëlieten gaan voortvarend de inlandse afgoden te lijf. Het land wordt gezuiverd van de Kanaänieten en de afgoden. Maar … zo is het niet gebleven. Lees maar in Richteren 1 vers 21: Doch … en in vers 27: ‘En Manasse verdreef… niet ..’. en in vers 28: ‘…, maar… ‘en in vers 32: ‘Maar de Aserieten woonden in het midden van de Kanaänieten die in het land woonden; want zij verdreven hen niet.’ We zien in al deze verzen dat de Kanaänieten de Israëlieten verdrijven en overheersen, in plaats van andersom.
Je ziet in deze periode na Jozua en de oudsten, dat men langzaam maar zeker afglijdt, het gemakkelijker opneemt en vervalt. Vervolgens komt er een richter, naar wie Israël ook wel weer luistert. Maar na diens dood zakken de indrukken weg, keren ze God de rug toe en wenden zich weer tot de afgoden. Het gaat sluipsgewijs.
Men wordt gemakkelijker, toegeeflijker en wereldgelijkvormiger. Denk aan:

Zij spaarden volken tot Gods hoon,
Die Hij bevolen had te doôn;
En, aan der heid’nen stam verbonden,
Vervielen zij tot afgodsdienst,
En wrochten, door gelijke zonden,
Zichzelf een strik, op ’t onvoorzienst.
(Psalm 106 vers 19 berijmd)

Als wij nu eens deze lijn doortrekken naar onze tijd, zien we overeenkomsten. Ook wij zijn een bevoorrecht volk: welk volk ter wereld heeft gesubsidieerd reformatorisch onderwijs? We hebben onze eigen zorginstellingen, godsdienstvrijheid en een eigen partij. We kunnen niet ontkennen dat onze vaderen daar voor hebben gevochten, misschien wel het meest in de binnenkamer. Wij plukken daar nu de vruchten van.
De vraag is hoe wij, hun (klein)kinderen, nu al die voorrechten waarderen. Hoe is het thuis, en op school, voor de klas? Strijden we nog voor deze gaven van God? Strijden voor het reformatorisch onderwijs, voor Gods genadetroon?
Er dreigen nu aan alle kanten gevaren: van buitenaf, van binnenuit. Misschien zijn we wel moe geworden en hebben het bijltje erbij neergegooid; zijn we bezweken voor de druk van buitenaf en van binnenuit. Zijn we langzamerhand niet gaan toegeven? Verkopen we dan niet wat onze vaderen biddend verkregen? Het is een lauwe strijd geworden, net als van Eli aan het einde van de richterentijd.
En beken eens eerlijk: als u de Heere mag vrezen: aan het begin kun je niet over een strootje heen, zonder eerst de knieën te buigen. Toen moesten alle Kanaänieten eruit! En nu? Is er nog een sterke wederstand?

De wijze van de komst van de Engel des HEEREN
In deze donkere tijd bezoekt de Heere Zijn volk. Een Engel des Heeren komt opwaarts van Gilgal tot Bochim.
De kanttekenaren menen dat het Christus Zelf is in een oudtestamentische gedaante Die in Bochim verschijnt.
Eigenlijk is Bochim het plaatsje Silo, waar de tabernakel stond. Maar Silo wordt Bochim genoemd in Richteren 2, vanwege de betekenis: Wenen!
Let eens op: Hij komt van Gilgal. Wat voor herinneringen liggen daar! Daar vond na 38 jaar de besnijdenis (Heilige Doop) weer plaats van het volk Israël. Tevens werd na jaren het Pascha (Heilig Avondmaal) weer gevierd. Daar was het, waar de Heere een pad door de Jordaan baande, zodat de weg naar Kanaän openlag.
Van deze plaats komt Hij opwaarts.
Een lijn naar nu is zo gelegd. U bent opgegroeid als gedoopt kind. U kunt wellicht allemaal wel getuigen van indrukken uit uw jeugd. Maar als de Heere nu eens bij u in Bochim komt, moet u dan ook niet wenen? En wat betreft het Heilig Avondmaal, toen u voor de eerste keer aanging, was daar toch verwondering? En nu?
Bochim? Nu bent u wellicht ook wereldgelijkvormig, slap, bevriend met de Kanaänieten. En wat doen we met al de hiervoor genoemde voorrechten van Gilgal?
Is het ook Bochim? Wenen?
We zien dat God in het bezoek hun Zijn trouwe zorg voorhoudt vanaf de verlossing uit Egypte. “Ik heb gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid.” Dit moet bij de Israëlieten wel het schaamrood op de kaken doen verschijnen. En helemaal als de Heere hun zonde met de vinger gaat aanwijzen. Ze zijn ongehoorzaam geweest, dat is overduidelijk. God riep, maar zij luisterden niet. Vandaar: Bochim! Wenen!
Kijk nu eens naar uzelf? Kunnen wij Gods zorg ontkennen? Maar aan de andere kant, kunt u om uw zonden heen op school, thuis en in de kerk? Het is dan niet verwonderlijk dat de Heere hen in vers 3 van Richteren 2 het oordeel voorhoudt: “Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven, maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn.” Hun goden ons tot een strik? Herkent u dat niet? Er gaan normen en waarden uit van maatschappij en overheid, die ons aanvankelijk overvielen, maar waar we nu geen krachtige weerstand tegen tonen. We drijven ze niet volledig uit. Een zekere lauwheid heeft zich van ons meester gemaakt.
We hebben op verschillende fronten zelfs een verbond gemaakt met de Kanaänieten.
Een strik! Weet u wat ons tot een strik is? De verdeeldheid onder Gods knechten en kinderen. De westerse maatschappij en overheid begrijpt ons daarin zeker niet. En nu krijgt de wereld zo’n vat op ons. Zouden wij, wanneer wij zo verstrikt raken, misschien naar elkaar toe gedreven worden? God zegt: “Ik zal hen niet uitdrijven!” Dus God geeft ons dan over aan onszelf. Dan vallen de maagden, zowel wijs als dwaas, in slaap. Maar, God zal Zijn Kerk niet in de steek laten in eeuwigheid!

De vrucht van de komst van de Engel des HEEREN
We zien, na deze boodschap van de Engel, dat er een mooie vrucht te zien is. Het volk weent en het offert.
Een wenen vanwege de schuld. En weten dat, wil het goed komen, er bloed zal moeten vloeien: er moet geofferd worden. We lezen hier van ‘schuld’ en ‘genade’.
En dat is het aangrijpende van deze ogenschijnlijk mooie vrucht. We missen een derde aspect van bekering: dankbaarheid. Zondehaat en zondesmart is goed, maar wat betekent dat zonder de zondevlucht?
We moeten eerlijk blijven, maar uit het derde stuk, de dankbaarheid, blijkt de waarheid van het eerste (ellende) en tweede (verlossing) stuk. We kunnen misschien ver meekomen. Maar de vraag is: Lijdt u een leven in de vreze des Heeren? Staat u zo in het reformatorisch onderwijs? Of zou dat gemist worden?

Hoop in de komst van de Engel des HEEREN?
U denkt: ‘Is dit het?’ Moeten we in mineurstemming eindigen? Moeten we alles als verloren beschouwen?
Want er is inderdaad, ook op onze scholen, bij besturen, personeel en ouders, veel schuld. Alle reden tot Bochim, wenen. Maar: Zij offerden den HEERE. U ziet het, 5 hoofdletters, de Verbondsgod, Die in de donkerste tijden Zijn Kerk trekt en in stand houdt. En wat er ook gebeurt en hoe onbekwaam Gods kind zich in dezen voelt, voor hen geldt: “Uw vrucht wordt uit Mij gevonden”. Verwachting, die is er, ook in zo’n ontaarde tijd als deze. Kijk eens naar de richterentijd: was zij ook niet even ontaard? Zullen we het hebben over de laatste hoofdstukken van het boek Richteren? De Heere mocht in deze donkere tijd ook nog een ‘zingende Debora’s’ , ‘strijdende Gideons’, ‘slappe Eli’s, die niet buiten de ark konden’ en ‘aangebonden Samuëls, (spreek Heere, want Uw knecht hoort)’, willen verwekken! Want:

Goedertieren is de Heer’;
Zijn goedheid eindigt nimmermeer;
Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht,
Tot in het laatste nageslacht.
(Psalm 100 vers 4 berijmd)

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2011

Criterium | 32 Pagina's

Staan voor reformatorisch onderwijs

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2011

Criterium | 32 Pagina's