Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis in perspectief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geschiedenis in perspectief

In de leer bij Aurelius Augustinus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maandagmiddag. In groep 8 heerst stilte als de meester verteld over de Tweede Wereldoorlog. Het verhaal dat zes miljoen Joden de dood hebben gevonden nadat ze de meest afschrikwekkende verschrikkingen hadden meegemaakt, maakt indruk. Eén kind steekt zijn vinger op: Meester, waarom gebeurde dit alles?

Twee steden
De vraag is van alle tijden. Ook in het jaar 410 werd deze vraag gesteld toen de stad Rome was ingenomen door de Goten. Hoewel de Romeinse samenleving voor een groot deel gekerstend genoemd kan worden, zijn er toch nog vele heidenen die vasthouden aan het geloof van hun vaderen. Augustinus verhaalt hun reactie op de verwoesting van de stad Rome in één van zijn preken:

‘Toen wij onze offers brachten aan onze goden, stond Rome in volle kracht en verkeerde Rome in bloei; maar thans, nu het offer van uw God de overhand heeft en algemeen verbreid is, zie wat Rome te lijden heeft.’

De inhoud van het verwijt is duidelijk; het is beter om de heidense goden te dienen.
Als Augustinus deze redenering hoort besluit hij een boek te schrijven over de twee rijken die hij waarneemt, aan de ene kant de Stad van de aarde (de Civitate Terrana) en aan de andere kant de Stad van God (de Civitate Deï). De koning van het rijk der aarde is de duivel en de Koning van de Stad Gods, is God. Hoewel eerstgenoemde zeker vele handelingen uitvoert op aarde, kan hij toch nietsdoen zonder de toestemming van God. De burgers van de twee rijken leven door elkaar heen en zullen pas op de grote oordeelsdag gescheiden worden.

De eigenschappen van de twee steden
De allegorie van de twee steden is erg belangrijk als wij spreken over ‘Geschiedenis in perspectief’. Deze allegorie verbindt namelijk heden, verleden en toekomst met elkaar. Zij laat ons zien dat er niets gebeurt zonder dat er een doel ten grondslag ligt aan die gebeurtenis. Verder verbindt zij alle gebeurtenissen aan één; de geschiedenis is dus niet een fragmentarisch gebeuren, maar het vormt één geheel met één voorbeschikt doel: de vervolmaking van Gods Koninkrijk!
Reeds in 390, ver voor het verschijnen van zijn boek ‘De Civitate Deï’, beschrijft hij de allegorie van twee steden kernachtig als twee liefden:

‘Deze beide liefden (steden, SdL), van welke de ene heilig is, de andere onrein, de ene maatschappelijk, de andere particulier, van welke de ene streeft naar het gemeenschappelijk nut wegens de hogere saamhoorigheid, de andere ook het gemeenschappelijk bezit onder haar eigen macht brengt vanwege haar aanmatigende heerszucht, de ene onderworpen is aan God, de andere Hem tracht te evenaren, de ene rustig, de andere woelig is, de ene vreedzaam, de andere oproerig, de ene de waarheid stelt boven den lof van dwalenden, de andere op alle manieren begerig is naar lof, de ene vriendelijk, de andere jaloers, de ene voor den naaste hetzelfde begerend als voor zichzelf, de andere er naar strevend den naaste te onderwerpen aan zich, de ene den naaste regerend om het nut van den naaste, de andere om haar eigen nut: deze beide liefden dan openbaarden zich in den beginne in de engelen, de ene in de goede, de andere in de boze engelen, en bepaalden het onderscheid tussen twee in de mensheid gestichte rijken, onder de bewonderenswaardige en onuitsprekelijke voorzienigheid Gods, die al het geschapene bestuurt en regelt, een rijk der rechtvaardigen en een der onrechtvaardigen. En tijdens hun levensduur zijn die rijken tijdelijk met elkaar vermengd, totdat ze in het laatste oordeel gescheiden worden en het ene, verbonden met de goede engelen in zijn Koning het eeuwige leven verkrijgt, het andere verbonden met de boze engelen met zijn koning in het eeuwige vuur gezonden wordt.’

Het ontstaan van de steden
Het ontstaan van de Stad van God is van eeuwigheid.
Wel krijgt de Stad meer gedaante bij de schepping van haar onderdanen, de engelen en mensen. Als de kwade engelen van God afvallen, ontstaat de stad van duivel. We kunnen nu nog niet spreken over een stad van de aarde, aangezien de aarde nog behoorde tot de Stad Gods. Dat verandert echter zodra de mens het proefgebod breekt en openlijk kiest voor het kwade; het menselijk geslacht (en daarmee de aarde) valt aan de zijde van de duivel. Vanaf nu kunnen we spreken over het rijk van de aarde.
De concrete gestalte van deze stad ontstaat bij Kaïn.
Kaïn leefde niet als vreemdeling en stichtte een stad.
Abel mocht leven als een vreemdeling wetende dat de stad der heiligen hierboven is, ook al worden de burgers in het hierbeneden, in den vreemde, geboren1.

De openbaring van die steden
De stad van de aarde is dus concreet zichtbaar op aarde, de Stad Gods niet. Er is echter wel een profetische afbeelding van de Stad Gods te vinden in de geschiedenis van Izak en Ismaël2. Laatstgenoemde is geboren uit Hagar, de dienstmaagd van Sara, en dus een onvrije zoon; als beeld van een onvrije (dus dienende) stad. De vrije zoon is Izak, geboren door een weg van onmogelijkheid zodat het duidelijk zou blijken dat dit een werk Gods is, dus ook tot in der eeuwigheid zal blijven. Dit is het werk Gods en is dus ook eeuwigdurend. Zoals Ismaël uit de tent verdreven is, omdat hij wilde heersen over Izak, maar niet mocht en kon heersen over hem, zo zal ook de aardse stad eenmaal verdreven worden. ‘Zij heeft haar goed hier op aarde en verheugt zich over haar aandeel aan dat goed’. Uiteindelijk erft de zoon van de vrije de erfenis.
Zo zijn er dus twee steden die zich beide openbaren aarde. In beginsel was hun voortgang gescheiden, de kinderen Gods begonnen zich echter te vermengen met de kinderen van de stad van de aarde. Vanaf dan ontstaat er een gezamenlijk opgroeien van het tarwe met het onkruid. Beide steden zijn in conflict met elkaar en interactief met elkaar verbonden; de ene stad reageert soms op hetgeen de andere stad doet. Daarbij moet echter wel opgemerkt worden dat de Stad Gods de volmaakte macht heeft en de Stad van de aarde onderworpen is aan de Stad Gods.
Uit de constatering dat er twee steden zich op aarde openbaren, vloeit dat er ook twee soorten mensen zijn.
Tot het ene soort behoren de burgers van de Civitate Terrana; deze zijn nog onder de wet. Het andere soort burgers behoort de Civitate Deï toe en is vrijgemaakt van de wet en leeft nu onder de genade. Deze twee soorten leven vaak in vijandschap. Het is een strijd tussen de twee steden; het goed en het kwaad. Deze strijd kwam al openbaar toen Kaïn zijn broer Abel doodsloeg. Augustinus merkt dan dat Kaïn, de eerste die een aardse stad gebouwd heeft, een broedermoordenaar zijnde, als voorbeeld dient om te laten zien dat aardse steden vaak tegen elkaar verdeeld zijn en onder het bloedvergieten gesticht worden3.

Het voortbestaan van de twee steden
Nu we het ontstaan en sommige eigenschappen van de beide rijken hebben gezien, is het goed om ook eens te kijken naar het voortbestaan van beide rijken.
Vanaf het moment dat beide rijken zich openbaren op aarde, het ene in het geslacht van Kaïn en het andere in het geslacht van Abel, kunnen we spreken over een voortbestaan.
Het geslachtregister vanaf Kaïn telt zeven generaties.
Augustinus ziet hierin een bewijs dat de aardse stad tijdelijk is4; het register telt immers niet méér dan zeven generaties; na zeven generaties sterft het geslacht door een oordeel Gods, de zondvloed, uit.
Tevens lezen we telkenmale in dit register de naam van de vrouw. Dit in onderscheiding tot het geslachtregister van Seth. Volgens Augustinus schuilt hier een diepe betekenis in; de burgers van de aardse stad zullen tot op het laatst vleselijke genietingen hebben en het geestelijke verachten.5
Een ander bewijs voor deze stelling ziet Augustinus in de zevende generatie van de aardse stad. In de zevende generatie van de aarde stad staat er namelijk geschreven dat Lamech elf kinderen had. De Heere heeft tien geboden gegeven, elf is één meer dan tien, dus dit ziet ongetwijfeld op de overtreding van de wet.
‘Dat is ook de reden waarom de vervaardiging van elfgeitenharen dekkleden werd voorgeschreven voor de tent van de getuigenis’. Het geslacht van Kaïn eindigt dus bij elf, een ‘zondig getal’. Zo zal de aardse stad ook in haar zonde eindigen.6
Het geslachtregister vanaf Seth telt zes generaties, met Adam meegerekend zeven. Deze generaties worden afgesloten met Henoch, die door God weggenomen werd omdat hij Hem behaagde. Augustinus voegt er echter een reden aan toe. God heeft immers de mens op de zesde dag geschapen en op de zevende heeft Hij Zijn werken voltooid. Zo is de tenhemelopneming van Henoch (een lid van de zevende generatie) een voorafbeelding van het opnemen van de ganse Kerk.7

Er is echter nog meer te zeggen over het voortbestaan van de beide rijken. Heden ten dage wordt het voortbestaan van de aarde uitgedrukt in tijdsaanduidingen als: Pre-historie, Klassieke Oudheid, Middeleeuwen, ect. Men dient echter te bedenken dat deze tijdsaanduidingen allemaal verwijzen naar de Civitate Terrana.
Belangrijke criteria voor het laten ontstaan van een nieuw tijdsperk zijn de maatschappelijke en technische ontwikkelingen in een bepaalde tijd. Zodra deze ver afwijken van de geschiedenis, spreekt men van een nieuw tijdsperk.
Augustinus stelt echter dat niet de ontwikkelingen in de Civitate Terrana leidend zijn om te spreken van een nieuw tijdperk, maar de ontwikkelingen in de Civitate Deï. Dit temeer omdat al hetgeen gebeurt onderdanig is aan de vervolmaking van de laatstgenoemde stad.
Vanuit die redenering stelt Augustinus dat de wereldgeschiedenis is op te delen in zeven delen, naar de zeven dagen waarin God de aarde en hemel geschapen heeft. Zoals God op de zevende dag gerust heeft van en Zich verlustigd heeft in Zijn Scheppend werk, zo zal Hij vanaf het zevende tijdperk rusten van en Zich vermaken van Zijn herscheppend werk.

‘Maar de zevende dag is zonder avond en heeft geen ondergang, want Gij hebt hem geheiligd om altijddurend te blijven, opdat, daardoor dat Gij na al Uw zeer goede werken, ook al hebt Gij die in rust gemaakt, op de zevenden dag gerust hebt, de stem van Uw Boek dit tot ons zegge, dat ook wij na onze werken, die hierom zeer goed zijn, omdat Gij ze ons geschonken hebt, op de Sabbat van het eeuwige leven mogen rusten in U. Want ook dan zult Gij rusten in ons, gelijk Gij nu werkt in ons, en zo zal Uw rust zijn door ons, gelijk Uw werken zijn door ons. Gij echter, Heere, werkt altijd, en Gij rust altijd, en Gij ziet niet in de tijd, en Gij beweegt U niet in de tijd, en Gij rust niet in de tijd, en toch schept Gij het zien in de tijd en de tijden zelf en de rust in de tijd.8

‘We moeten het heel sterk en onwrikbaar in ons hart vasthouden: Jeruzalem is gevangen door het Babylon van deze wereld, maar zal worden bevrijd als de tijden zijn verstreken, en geen van haar bewoners zal omkomen, want wie dan omkomt is geen bewoner van haar geweest. Het fundament dat God gelegd heeft, ligt vast en draagt het opschrift: ‘Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: ‘De Heere kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid..’


Dit zevende tijdperk, dat aanvangt op de jongste dag, kent geen avond en zal overgaan in de eeuwige achtste dag.

Tot slot
Deze zienswijze plaatst de ‘Geschiedenis in perspectief’! Toekomstperspectief!
‘Wanneer wij U dus bereikt zullen hebben, zal ophouden het vele wat wij zeggen en waarmee wij U niet bereiken. Maar Gij, de Ene, zult blijven Alles in allen (1 Kor. 15:28), en zonder einde zullen wij zeggen het ene, U lovend als de Ene, en ook wij zullen in U één geworden zijn. (…) Amen.’9

Noten
1 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 1
2 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 2
3 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 5
4 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 3
5 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 17
6 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 20
7 Aurelius Augustinus, Civitate Deï, XV, 19
8 Aurelius Augustinus, Confessiones, XIII, XXXVI 51 en XXXVII 52
9 Aurelius Augustinus, Trinitate Deï, XV, 51

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Criterium | 40 Pagina's

Geschiedenis in perspectief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Criterium | 40 Pagina's