Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boek in beeld…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boek in beeld…

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opbrengstgericht leren, meer dan presteren. Een integrale aanpak van OGW en HGW. Redactie: Bram de Muynck, Dick Both en Elsbeth Visser-Vogel. Uitgeverij Coutinho, 2013. ISBN 978 90 469 0340 7. Prijs € 22,50
Twee bekende termen binnen het primair onderwijs zijn op dit moment opbrengstgericht werken en handelingsgericht werken (OGW en HGW). In dit boek worden deze manieren van werken bij elkaar gebracht in één aanpak. Hierbij gaat het niet alleen om de resultaten (in cijfers), maar zeker ook om de brede ontwikkeling van de leerlingen. In het eerste hoofdstuk worden OGW en HGW uitgewerkt en gezocht naar verbindingen, vervolgens gaan de auteurs het zes-fasen-model voor kwalitatief goed onderwijs introduceren. Het gaat om de fasen: waarnemen, begrijpen, wegen, plannen, handelen en evalueren. In de daaropvolgende hoofdstukken worden deze fasen uitgewerkt op groepsniveau, leerlingniveau en schoolniveau. Op elk niveau kun je het zes-fasen-model toepassen. Het is uiteindelijk belangrijk om zelf ook een mening te kunnen geven. Het boek besluit dan ook met enkele handvatten om een mening te kunnen vormen. De theorie wordt steeds verduidelijkt met praktische voorbeelden (meester Martin) en handige schema’s (bijvoorbeeld het schema van de trechter op blz. 47).
Dit boek kan leraren en hun leidinggevenden helpen meer opbrengstgericht en handelingsgericht te gaan werken ten behoeve van kwalitatief goed onderwijs. Wilt u hier meer van weten dan is dit boek zeker aan te bevelen!


Stefan Paas en Rik Peels, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven. Uitgeverij Balans Amsterdam. 2013 384 blz. € 19,95
Een weldenkend mens gelooft niet in God, zo vinden veel Nederlanders.
Misschien zijn dat wel mensen uit uw omgeving, misschien studerende jongeren uit uw eigen kerkelijke gemeenschap. Dit boek behandelt de belangrijkste argumenten vóór en tegen het Godsgeloof en laat zien dat het niet irrationeel is om in God te geloven. Daarbij maken de auteurs gebruik van de laatste wetenschappelijke en filosofische inzichten over religie. Wie in aanraking komt met mensen die het godsgeloof ter discussie stellen, kan er veel aan hebben. Dat geldt ook voor wie betrokken is bij maatschappelijke vraagstukken, bijvoorbeeld wanneer het bestaansrecht van de christelijke scholen ter discussie wordt gesteld.
Ook wanneer nare twijfels in ons eigen hart opkomen kan dit boek helpen. Helpen, want het godsgeloof is in de eerste plaats een zaak van het ‘hart’ en dit boek is alleen gericht op het ‘hoofd’. Wie het boek niet nodig heeft, kan het daarom net zo goed laten liggen. In vijf belangrijke stappen wordt atheïstische kritiek op het godsgeloof weerlegd.
In de eerste twee hoofdstukken laten de auteurs zien dat de gelovige zijn geloof nooit hoeft te bewijzen, de ongelovige moet aangeven wat er mis mee is. Aan de hand van wetenschappelijke studies laten ze zien dat geloven natuurlijk is. Natuurlijk, want verreweg het grootste gedeelte van de wereldbevolking is religieus en ook kinderen lijken een aangeboren neiging tot geloof te hebben. Onderzoek laat zien dat geloven bovendien ook gezond is en dat het nuttig is voor de samenleving. In het tweede hoofdstuk laten de auteurs aan de hand van filosofische argumentatie zien dat ‘geloven’ als zodanig niet irrationeel is, het is simpelweg uitgaan van iets dat je ervaren hebt. Wat is er dus mis met geloven? De ongelovige moet het maar aantonen.
In het derde hoofdstuk worden de argumenten tegen het godsgeloof besproken. Het gaat om argumenten zoals het geloof in God is een wensdroom van je geest, daarom is het bestaan van God een illusie. De auteurs noemen bij elk argument een scala aan tegenargumenten. Om een indruk te geven van de manier van werken noem ik er een aantal bij het ‘wensdroom’- argument. 1. Ook al zou het geloof in God een wensdroom zijn, dan nog volgt daar niet uit dat God niet bestaat. Soms kunnen wensdromen inderdaad werkelijkheid zijn, zonder dat de dromer dit weet. 2. Het argument is geen argument maar een cirkelredenering: God bestaat niet, daarom is het godsgeloof een illusie en daarom bestaat God niet. In deze cirkelredenering zit een bewering, maar geen argument. 3. Geloven sluit niet altijd aan bij de wensen en dromen van de mens en is daarom geen wensdroom. Gelovigen geloven nogal eens in dingen die ze niet graag willen geloven, maar waarvan ze denken dat ze toch waar zijn, zoals het bestaan van de hel. 4. Verlangens kunnen overigens prima corresponderen met de werkelijkheid.
Wensdromen krijgen niet zelden een voor iedereen zichtbare vervulling in de werkelijkheid. 5. Als we vinden dat religie een wensdroom is, moeten we uitleggen waarom atheïsme, agnosticisme, of scepticisme het dan niet zijn. Al onze overtuigingen kunnen dan wensdromen zijn. 6. Waarom zouden die projecties specifiek moeten leiden tot godsgeloof? We kunnen toch ook wel ergens anders de vervulling van onze verlangens vinden? Hoe komt het godsgeloof in de wereld? Dat verklaart dit argument niet. Naast het noemen van deze zes argumenten leggen de auteurs ook uit waarom het wensdroom- argument het zo goed doet: het argument maakt handig gebruik van onze overtuiging dat we fouten kunnen maken en probeert ons te laten twijfelen aan de zekerheid van het godsgeloof.
In het vierde hoofdstuk laten de auteurs zien dat het ontbreken van godsgeloof een bedreiging is voor de moraal. Bij een evolutionaire kijk op moraal zeg je dat moraal toevallig is ontstaan als een willekeurig product van een veredeld apengeslacht.
Als de moraal toevallig is ontstaan, waarom zou je haar dan gehoorzamen? En waarom zou ik, onderdeel van de evolutie, dan niet mijn eigen draai aan de moraal mogen geven?
Moraal moet dus van een ander ‘soort’ zijn dan de toevallig geëvolueerde wereld. Ze moet objectief zijn en eeuwig. Religie houdt dat besef levend. Maar wat als religie verdwijnt?
Dan wordt de moraal steeds vager.
In het vijfde hoofdstuk behandelen de auteurs bewijzen voor het bestaan van God. Die bewijzen vormen samen een cumulatief argument. Zoals in een rechtszaak de rechter aan de hand van allerlei aanwijzingen iemands schuld kan vaststellen, zo vormen deze argumenten samen een ‘bewijs’ dat er meer is tussen hemel en aarde. Terecht merken de auteurs op dat geloven niet primair een zaak is van argumentatie, maar van het hart. Ze pretenderen dan ook niet met deze argumenten iemand te kunnen bekeren. Ze behandelen zes argumenten, waarvan het kosmologische argument en het ontologische argument de bekendste zijn.
Met deze vijf hoofdstukken leveren de auteurs de meest grondige inleiding op dit onderwerp in Nederlands taalgebied, voor zover ik weet.
Het boek is uitstekend leesbaar. De auteurs hebben de gave om moeilijke stof op een begrijpelijke en smeuïge manier uit te leggen. Regelmatig herhalen ze de hoofdlijn van het betoog. Die hoofdlijn wordt ook uitstekend aangegeven in de betiteling van de hoofdstukken en de paragrafen.
Het notenapparaat laat zien - voor wie daar nog niet van overtuigd was - dat de auteurs uitstekend op de hoogte zijn van de recente wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp. Jammer dat de noten zo moeilijk terug te vinden zijn. Als er al wordt gekozen voor eindnoten, dan graag boven de eindnoten de corresponderende bladzijdennummers.
Uit een paar opmerkingen verspreid over het boek lijkt op te maken dat de auteurs soms een andere visie op de Bijbelse historie hebben dan wij, bijvoorbeeld; als het gaat om de ouderdom van de aarde. Dit heeft echter geen invloed op de argumentatie in het boek.
Zijn de auteurs in de eerste drie hoofdstukken vooral defensief, in de laatste twee hoofdstukken zetten de auteurs de standpunten vóór het godsgeloof neer. Die laatste twee hoofdstukken komen op mij minder sterk over dan de eerste. Bij hoofdstuk vier is dat misschien te wijten aan een wat minder heldere opbouw. Bij hoofdstuk vijf wordt dat misschien veroorzaakt door een gevoel dat er over de godsbewijzen nog oneindig veel geargumenteerd kan worden. Het hoofdstuk laat, denk ik, zien hoe de godsbewijzen hun werk moeten doen: ons hoofd en ons hart moeten door de waarheid ervan getroffen worden. Dan zien we de overtuigende kracht ervan. Wie deze ervaring niet heeft of niet wil hebben, kan de bewijzen altijd van argumentatieve repliek dienen.
Eén van de meest opvallende dingen van het boek is ‘het omkeren van de bewijslast’ in de eerste twee hoofdstukken. De atheïst moet bewijzen wat er mis is met het godsgeloof. De auteurs suggereren dat het vernieuwende en de kracht van dit boek vooral op punt is gelegen. De auteurs doen een interessante uitspraak wanneer ze beweren dat het westerse christendom een lange tijd heeft gedacht dat het Godsgeloof bewezen moest worden waar te zijn tegenover de atheïst. Daardoor zou ze zich juist kwetsbaarder gemaakt.
Over dit punt zou ik een aantal opmerkingen willen maken.
Als eerste een instemmende opmerking. Je afhankelijke maken van harde argumenten is volgens mij inderdaad een hopeloze onderneming en leidt slechts tot twijfel aan eigen standpunt. Ook maken de auteurs terecht ruimte voor mensen die geloven zonder argumenten. Bovendien laten ze zien dat de aard van het geloof een onmiddelijke ervaring is en geen argumentatie.
Als tweede een kritische noot. Volgens mij hebben de meeste christelijke denkers de godsbewijzen niet primair gebruikt ter fundering van het geloof, zoals de auteurs dat suggereren. De twee belangrijkste vertegenwoordigers, Anselmus en Thomas van Aquino gebruikten hun godsbewijzen in de eerste plaats in theologische context. Anselmus komt tot zijn argument omdat hij God ook met zijn verstand wil dienen en Thomas noemt zijn argument bij de behandeling van Romeinen 1 en 2 (vgl. Proslogion I en IV, Summa Theologica I, 2, ii). Van een krampachtig bewijzen van God tegenover de heidenen is geen sprake. Doelen de auteurs misschien op bepaalde stromingen in de theologie van de achttiende eeuw en daarna?
Als derde een punt van verdere overdenking. Zou het niet zo kunnen zijn dat het christendom zich enigszins gedwongen voelt om met argumenten te komen, vanwege het oordeel Gods?
In Romeinen 1 en 2 staat dat God genoeg van Zichzelf laat zien om in Hem te geloven, zodat degene die niet gelooft terecht verloren gaat. God laat Zijn bestaan dus zien en dat brengt Paulus in verband met de rechtvaardiging van het oordeel. Ik kan me voorstellen dat christelijke denkers op zoek zijn gegaan naar stevige Godsbewijzen om de rechtvaardigheid van dit oordeel aan de atheïst te tonen.
Daarmee vraag ik me ook af of het uitgangspunt van de auteurs (‘Geloven bevalt me prima, bewijs maar eens wat er mis mee is’) niet te gemakkelijk is. Misschien moet er toch meer aangetoond worden in de richting van een atheïst dan nu voorkomt?
Dit boek is zeker een aanrader voor wie op zoek is naar argumenten. Wie zoekt naar zekerheid voor leven en sterven moet het ergens anders zoeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2014

Criterium | 36 Pagina's

Boek in beeld…

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2014

Criterium | 36 Pagina's