Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"DE GETUIGENIS" EEN MAANDSCHRIFT UIT DE JAREN 1868-1870

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"DE GETUIGENIS" EEN MAANDSCHRIFT UIT DE JAREN 1868-1870

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Is het niet alsof ... ook in kerk en staat gebeurtenissen en omstandigheden elkander spoediger opvolgden en afwisselden dan in vroegere dagen ? " - zo vraagt de scheidende redacteur (Docent Hel. de Cock) bij het eind van het jaar 1867 in De Bazuin, een stem uit de Christelijke Afgescheiden Kerk, uitgegeven ten voordele van de Theologische School te Kampen. Achteraf is men wellicht geneigd in deze woorden méér te lezen dan gebruikelijke praat van een kroniekschrijver in de decembermaand van een willekeurig jaar. Zo tegen het jaar 1870 dateert men toch een "omslag" op alle mogelijke gebieden: Nederland op de drempel van een nieuwe tijd. De Cock heeft vooral de scheiding der geesten op kerkelijk en theologisch terrein op het oog "die voor den opmerkzamen beschouwer de zekere aankondiging is van de aannadering van een strijd, die zoowel met vrees als met hoop en blijde verwachting onze harten kan vervullen" 1 .

Een strijd waarin de stem van de Afgescheidenen niet zal mogen ontbreken. Twee weekbladen zijn er thans uit die kring: al genoemd is De Bazuin, geredigeerd vanuit Kampen, én daarnaast De Wekstem, onder redactie van J.H. Donner, W. Diemer en B.C. Felix, met meer politiek in de kolommen. "Volbloed anti-revolutionair" wel te verstaan. Intussen is de gedachte gerijpt een maandschrift in het leven te roepen, een orgaan "om zich op godgeleerd gebied te doen hooren". Ds. J. Bavinck van Almkerk en docent Hel. de Cock uit Kampen zullen de redactie voeren, S. van Velzen jr. wordt de uitgever. In juni 1868 verschijnt de eerste aflevering. In juni 1870 de laatste. Bezweken - "wellicht door overmaat aan degelijkheid" - in ieder geval door "gebrek aan deelname" in en buiten de kring 2 .

In deze bijdrage staat dit (mislukt? ) Getuigenis centraal. Het is een leesverslag geworden. Wat mij nu opvalt, bladerend, met in het

achterhoofd wat zoal te weten valt van die tijd tóen. Eerst iets meer over de kerkelijke en maatschappelijke situatie en de plaats van de Afgescheidenen in de Nederlandse samenleving indertijd. Vervolgens wat meer technische gegevens over De Getuigenis, dan het eigenlijke leesverslag, tot slot enkele samenvattende opmerkingen.

OP DE DREMPEL

't Blijft jammer dat er naast het boek van Rasker, dat toch meer theologie-historisch van aard is, er geen modern werk bestaat waarin geregeld, min of meer chronologisch, de kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw wordt verhaald. Waarin meer kan worden geboden dan in een handboek, hoe voortreffelijk ook. Nu kan men nog het beste, voor de periode 1868-1870, deel II opslaan van G.J. Vos Groen van Prinsterer en zijn tijd (uit 1891) of gaan bladeren in Groen's Correspondentie. Of ... de dissertatie van Peter Schram raadplegen over Jacobus Isaac Doedes. Doedes, die immers omstreeks 1870 de glanstijd van zijn professoraat mocht beleven? 3

Welk beeld rijst dan op van de kerkelijke situatie? 't Voornaamste lijkt de doorwerking (om het ouwerwets te zeggen) van de beginselen van "1848", de voortgaande losmaking, vrijmaking, van de band tussen Overheid en kerken, straks de opheffing van het Departement van Eredienst. De nadere regeling voor het beheer van de kerkelijke goederen. De doorvoering van Art. 23 van het Reglement voor de Hervormde Kerk betreffende het stemrecht aan de gemeenten (middels een kiescollege) of aan de kerkeraad voor de verkiezing van ambstdragers. De debatten in het parlement over de mogelijke opheffing van de theologische faculteiten aan de Universiteiten. De geweldige teruggang in de laatste tien jaar van het aantal theologie-studenten. De discussies over de terugkeer op de Haagse kansel van de moderne predikant Zaalberg. De felle debatten over de doopformule en de houding van de Hervormde synode in deze zaak. De opeenvolgende brochures, waarin met groot talent de "kerkelijke kwesties" aan de orde werden gesteld, van dr. A. Kuyper, zojuist beroepen te Utrecht. O.a. over de praktijk* van de kerkvisitatie. De ontplooiing van de Confessionele Vereniging door het stichten van Evangelisatie-posten. Met als

woordvoerder (in het Kerkelijk Weekblad) dr. G.J. Vos, straks de tegenstander van Kuyper. De kroniekschrijver van de Stemmen voor Waarheid en Vrede, die juist in deze tijd begint: dr. A.W. Bronsveld. De Vereeniging; Christelijke Stemmen, die (tot 1875) nog meedoet aan het debat; De Gids, waarin nog wel een theologisch appeltje geschild wordt; de vele andere bladen, waartussen, dit moet direct gezegd worden, een blaadje méér aan afgescheiden zijde, bepaald niet opvalt.

De door De Cock gesignaleerde "scheiding der geesten" zien we hierboven al enigszins aangeduid. Kuyper, die hoe langer hoe sterker "gereformeerd" als partij-naam gaat claimen, daarnaast het optreden van de confessionelen. De orthodoxie van de Utrechtse School (Doedes en Van Oosterzee) bevredigt kennelijk steeds minder. Om een beeld van M. van Rhijn te gebruiken: "In denzelfden tijd waarin de Utrechtse Dom voor het gehoor van Van Oosterzee niet groot genoeg was, sprak De la Saussaye sen. ... in een bedompt en slecht verlicht zaaltje voor ongeveer vijftig toehoorders" over "Het Protestantisme als politiek beginsel", ongeveer in het jaar 1870 4 . 't Begin van de zo invloedrijke ethisch-irenische richting in het Nederlandse protestantisme. Een richting die ook meer aansloot bij de impulsen vanuit het Réveil gegeven. Andere richtingen in de theologie laten we hier rusten. Wel moet hier de internationale Evangelische Alliantie (1867) worden genoemd, te Amsterdam gehouden, met belangstelling gevolgd (en bezocht) door veel Afgescheidenen. De volgende Vergadering, in 1870 te New York te houden, zou niet doorgaan vanwege het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog. Met een heel ander soort belangstelling neemt protestants Holland kennis van de Syllabus van Pius IX, de brief aan de protestanten van deze paus en de voorbereidingen voor een Concilie, waar 's Pausen onfeilbaarheid onderwerp van bespreking vormt.

Herdenkingen zijn er ook genoeg:300 jaar Heidelbergse Catechismus, 't Convent van Wezel, de slag bij Heiligerlee, welke laatste herdenking menig debat oplevert over de interpretatie van de Vaderlandse historie. De Syllabus (1864) had zich met kracht gesteld tegen de moderne en liberale beginselen in theologie en poli- tiek. Maar ook onder de Nederlandse protestanten zien we in deze

tijd een nadere bezinning op gang komen over de verhouding tot liberalisme en conservatisme. In 1871 is er de definitieve breuk tussen conservatieven en anti-revolutionairen 5 . Op schoolgebied, last but not least in de Nederlandse verhoudingen, zien we de breuk in 't Christelijk Nationaal Schoolonderwijs; het uittreden van Beets en Chantepie de la Saussaye. Strijdpunt is de zinsnede over de maatschappelijke en christelijke deugden in de Onderwijswet. Aan alle kanten dus strijd, scheiding, hergroepering. Hoe zag het er uit in het afgescheiden kamp?

Laat de Utrechtse professor Doedes onze gids zijn. Welwillend heeft hij aan De Bazuin 't resumé afgestaan van de passage over de afgescheidenen, uitgesproken tijdens de vergadering van de Evang. Alliantie te Amsterdam (en niet opgenomen in het officiële verslag):

"In eenen adem met de Hervormden behooren de Christelijk-afgescheidenen genoemd te worden. Hunne gemeenten, sedert 1834 ontstaan, zijn vereenigd onder een Synodaal Bestuur. Zij kenmerken zich door bijzondere gehechtheid aan de belijdenisgeschriften der Nederlandsche Hervormde kerk, als naar hunne vaste overtuiging op den Bijbel gegrond en daarmede overeenkomende. In de eerste jaren met bijzonder weinig welwillendheid, laat ons liever zeggen met veel onverdraagzaamheid behandeld, zijn zij sedert 1841 en vooral na 1849 door de Regering meer op gelijken voet met de andere kerkgenootschappen geplaatst. Ten getale van ongeveer 75.000, vertegenwoordigen zij, met betrekking tot de kerkleer, het beginsel van stabiliteit. Hunne theologische school te Kampen ... ademt echtèr, indien wij ons niet bedriegen, geenzins een geest van onverbiddelijke uitsluiting, maar integendeel van levendige belangstelling in hetgeen op het gebied der Godgeleerde wetenschap, althans bepaald in de conservatieve rigting voorvalt" 6 .

Schram merkt op dat Doedes optimistisch over de kerkelijke toestanden spreekt - overigens met opzet ("Wat behoeven wij onszelven bij de buitenlui zwart te maken ...? ") 7 . Zo ook hier over de Afgescheidenen. De "vasthoudendheid" hebben zij zeker tot hun eer geregend. De "uitsluiting" zullen zij zeker niet alleen aan de

Regering hebben toegeschreven, maar juist ook aan broeders die waren achtergebleven "in het Babel der verwarring": het Hervormde Kerkgenootschap. Opvallend is toch wel de hooghartige toon van orthodoxe theologen als Vos en Bronsveld als zijn in hun bladen de Afgescheidenen ter sprake brengen. Zo Bronsveld: "Indien de vrijmaking der kerk uitzicht gaf op de terugkeer der Christelijk Gereformeerden, dan zou ik ... het ergste vreezen. Sinds de samensmelting [ op de synode van Middelburg, 1869 ] der Chr. Afgescheidenen met de Oud-Gereformeerden is het gehalte van "de afgescheiden kerk" er niet op verbeterd" 8 . Vos geeft toe: "Voor hunne erkenning als leden der Hervormde gezindheid, gelijk Groen wilde, bestonden bij ons geene gronden noch begeerten ..." 9 . Met belangstelling werd van meetaf de actie van Kuyper gevolgd in de afgescheiden kerk. Zou erkenning wederzijds niet kunnen leiden tot hereniging "tot eene herboren kerk, vruchtbaar en krachtig tot den strijd tegen al wat onheilig, ongeloovig, ongoddelijk is"? 10 Dat is nu nog een wenkend ideaal in de verte. Voorlopig is er de boven reeds aangegeven samensmelting van de Chr. Afge'scheiden kerken met de Gereformeerde Kerk (de voormalige kerken onder het kruis). Hier is toch ook een scheiding te signaleren, n.1. het definitieve afscheid van de Van den Oever-groep. Ook naar Budding wordt een grens gemarkeerd. De welwillendheid van de Regering uit zich door een probleemloze erkenning van overheids-, wege van de verenigde kerken: de Christelijke Gereformeerde Kerk met ruim 300 gemeenten en 220 predikanten en meer dan 100.000 leden 11 .

DE GETUIGENIS. MAANDSCHRIFT IN HET BELANG VAN WAARHEID EN GODZALIGHEID. ONDER REDACTIE VAN J. BAVINCK en H. DE COCK. JRG. 1-2 (1869-1870)

Redactie en medewerkers: J. Bavinck, H. de Cock; M. Noordtzij, L. Lindeboom, W.H. Gispen, G. Hemkes, A.W. Nijenhuis, A. Steketee (onder de letter S.). Bij de bespreking van de bijdragen komen we op deze personen terug.

De uitgever: Simon van Velzen jr. (1835-1913) te Kampen. Zoon

van een der "vaders" van de Afscheiding van 1834 S. van Velzen (1809-1896), sedert 1854 docent aan de Theologische School en van J.M.W. de Moen (1817-1837). Oomzegger van docent A. Brummelkamp, A.C. van Raalte te Holland (Michigan) en C.G. de Moen, penningmeester van de School te Kampen in deze tijd en mederedacteur van De Bazuin. Actief in de politiek als lid van de Gemeenteraad in Kampen. Belangrijke uitgaven in deze tijd: de biografie van Hel. de Cock over zijn vader, Hendrik de Cock; de Kompleete uitgave van de officiëele stukken betreffende de Afscheiding van 1834; een Statenbijbel met kanttekeningen (1868); een vertaling van Calvijn's Institutie van de hand van W.J. Wijenberg. Een niet geringe oogst! 12

Meer gegevens: volgens de advertenties in De Bazuin kost één jaargang van De Getuigenis f. 3, —, in maandelijkse afleveringen bijeen te verzamelen. Omvang per aflevering ± 32 blz. In de tweede jaargang start een rubriek Varia ("... wij willen niet ontveinzen, dat wij meer belangstelling verwacht hadden ...") - daarom: "Verscheidenheid behaagt" (II, 86) 13 . Doch ook de aanbeveling dat De Getuigenis goede leesstof zou bieden voor jongelingsverenigingen en leesgezelschappen mag niet baten, in juni 1870 wordt de uitgave gestaakt. Wellicht speelde mee dat in juni '69 het zgn. dagbladzegel was afgeschaft, waardoor een van de redenen verviel om tot een afzonderlijk, meer theologisch georiënteerd tijdschrift te komen, nl. het plaatsgebrek in de bestaande bladen. Bazuin en Wekstem verschijnen nu in groter formaat en geven regelmatig een bijblad uit. Oplage-cijfers van De Getuigenis zijn niet bekend.

Doelstelling: "De beweging der geesten is in den tegenwoordigen tijd algemeen. Ook onze kerk ondervindt den invloed van den tijd ... Onze jongelingen vooral zijn het, die aan den invloed van den tijdgeest zoo min onttrokken kunnen worden, als dat zij er zich van kunnen vrijwaren ... Daarom achtten wij het behoefte dat er ook van ons een orgaan mocht uitgaan, waarin de waarheden des Evangeliums ... verklaard en verdedigd, en de ... Schrift tegen de aanvallen van het on-en het halfgeloof gehandhaafd ..."

(wordt). "Ook met het oog op de vele godsdienstige richtingen (... de evangelische, de ethische, de irvingiaansche, de darbitische) kwam het ons voor eene wezenlijke behoefte te zijn dat er een stem gehoord werd, van het bepaald Gereformeerd beginsel uitgaande. En eindelijk dachten wij, dat het meer dan tijd was om een einde te maken aan de schijnbaar niet ongegronde beschuldiging, dat de Afgescheidenen zich met den strijd onzer dagen niet inlaten dan alleen op kerkelijk gebied, en alzoo te toonen aan vrienden en vijanden, dat wij niet slechts vasthouden aan de belijdenis onzer vaderen, maar dat wij ook voor onszelf weten wat wij gelooven en daarom dan ook dit ons geloof durven uitspreken en verdedigen" (I, 3-4). Allerlei valt op: de tijdgeest, 't vleugje apologetiek, de zorg om de jongere generatie, was er zo'n invloed van Darby, Irving te bemerken? Maar vooral: de wens om mee te doen aan de discussies, maar dan bepaald gereformeerd.

LEESVERSLAG

Dit gedeelte is zo opgezet dat de gegevens per auteur bijeen zijn gezet, voorafgegaan door enkele biografische notities 14 . De volgorde is bepaald door de omvang van de bijdragen.

J. Bavinck (1826-1909), in 1862 predikant te Almkerk; 14 bijdj-., 210 blz. Als student al leermeester van mede-studenten, in 1854benoemd tot docent aan de Algemene Theologische School-maar de bedankbrief wordt gepost en niet de aannemingsbrief. In deze tijd docent grieks en latijn aan het Instituut Hasselman te Nieuwendijk, waar Isaac van Dijk 15 tot zijn leerlingen behoort, de latere hoogleraar te Groningen. In 1872 wederom op de nominatie voor Kampen, maar thans wordt A. Steketee gekozen. Wel wordt hij in 1873 predikant in deze stad. Zijn belangrijkste werk blijft de breeduitgesponnen Catechismusverklaring. Een goed analyticus zou uit deze studie heel wat aan meningen over allerlei kwesties kunnen opdiepen, die gemeengoed waren in de kringen der oude Afgescheidenen 16 . Zijn bijdragen aan De Getuigenis zijn meestal van dogmatische aard, de grens naar het stichtelijke is niet altijd te

trekken. Ook zijn er enkele exegetische studies, bv. over Fil. 2:5-8, I (233-266) en over Joh. 4:44, II (121-129)). Een aparte studie in dl. II (209-225) is die over "Het afleggen van belijdenis des geloofs in de Protestantsche kerken", die echter is blijven steken in een historisch exposé.

Wat betreft de dogmatische opstellen valt op dat Bavinck hier in hoge mate origineel werk aflevert, hij is bepaald niet een naprater van de "oudvaders". Citaten komen uit de klassieken, Augustinus en Calvijn. Op het terrein van de dogmen-historie is hij geen onbekende. Enkele titels: "Iets over het Godsbegrip volgens de H. Schrift" I (7-28), "Van het evenbeeld Gods" I (93-116), "De Heilige Geest" (2 artikelen) I (315-345) en II (1-14). Als redacteur droeg B. ongetwijfeld bij aan de bladvulling: citaten van Luther, fragmenten uit de "Wansbecker Bote" van Mathias Claudius.

Helenius de Cock (1824-1894), op 19-jarige leeftijd predikant, in 1854 docent in Kampen, waar hem vanaf 1860 het onderwijs in de dogmatiek, symboliek en het kerkrecht was opgedragen. Onder zijn leiding vond de vertaling van Calvijn's Institutie (.1864-1870) plaats. Schreef een uitgebreide biografie, nuchter en openhartig, over zijn vader. Het beeld dat in de literatuur van hem wordt getekend (logisch denker, wars van speculatie, zich stipt houdend aan een gezond confessionalisme, nuchter exegeet enz.) komt ook sterk uit in de bijdragen (een tiental, 129 blz.) aan De Getuigenis. We herkennen zijn stem in de Inleiding: na opgemerkt te hebben dat alleen de Heilige Schrift regel voor ons geloof is en niet de belijdenis, dat de opstellers der belijdenisgeschriften niet onfeilbaar waren en dat de gemeente verplicht is deze geschriften voortdurend te toetsen, spreekt hij intussen vrijmoedig "onze overtuiging uit dat wij tot dezen stonde nog geen bewijs hebben gevonden dat onze belijdenis in eenig punt der leer, in strijd zou zijn met het woord des Heeren ..." (I, 5). Deze gedachten werkt hij in verschillende opstellen uit: "Onze Belijdenis" (I, 28-32). "Herziening van de Kerkelijke belijdenis" (I, 76-90). id. (II, 242-254) waarin hij de proeve van prof. Doedes van een nieuw belijden De weg der Zaligheid krities onder de loupe neemt. In een opstel "Geene leertucht" (I, 295-308) wordt De Crisis van Chantepie de la Saussaye besproken. Twee andere fragmenten geven een kijkje in de Kamper keuken, een redevoering voor de studenten bv. over de vereniging met de voormalige kruisgemeenten (II, 191-202), ter-

wijl eerder een brede kritische recensie was opgenomen van het werk van Engelberts De gereformeerde Kerk in Nederland, een apologie van de "kruisridders". Dit "Vredewoord" (II, 33-60) is nauwelijks verwerkt in de geschiedschrijving, helaas! Een nevertproduct van De Cock's boekje over de predestinatie (dec. 1868) is het opstel over Rom. 9-11 (II, 97-113).

In "Iets over Joh. 1:1 en Rom. IX:5" (II, 224-231) polemiseert De Soek met H.J. Budding (1810-1870), een voormalige medestrijder, die anti-trinitariër was geworden. In 1882 werd De Cock als dogmaticus opgevolgd door dr. Herman Bavinck (1854-1921).

M. Noordtzij (1840-1915), schoonzoon van De Cock, verwisselde in deze tijd zijn eerste gemeente St. Anna Parochie voor Heerenveen (1869). Zijn bijdragen aan De Getuigenis (9, 129 blz.) zullen dan ook geschreven zijn in "aan den pastoralen arbeid ontwoekerde uren" (I, 117). Daarnaast was er nog de politieke belangstelling, die, toen N. nog student was, 1866, de aandacht van Groen van Prinsterer had getrokken. En dan is er het ijveren voor een Gereformeerd Schoolonderwijs 1868, door de houding van dr. Vosc.s. in de schoolstrijd aan de Afgescheidenen opgedrongen. In De Getuigenis blijft hij strikt exegetisch: e verklaring van de woorden Rom. 5:12e (I, 117-142), een discussie met prof. S. Hoekstra Bz. die hierover in het Theol. Tijdschrift had gepubliceerd; een "orthodoxe" opmerking aan het adres van prof. De Goeje over Ex. 20:4 en Deut. 5:8; vervolgens een aantal kleinere exegetische "opmerkingen"; omvangrijker weer "gedachten" over Gen. 1 en Rom. 16:26 (II, 153-171 en 185-191), waarin een complete schets van de aardlagen (158) gegeven wordt, hoewel Noordtzij meent te moeten opmerken, dat naar zijn mening de tijd nog niet gekomen is om het getuigenis der Schriften met de getuigenis der Geologie in overeenstemming te brengen (191). Hier liggen al aanknopingspunten voor zijn latere belangstelling voor de betekenis van de opgravingen voor het verstaan van de Bijbel. In 1875 werd Noordtzij docent in Kampen voor de exegese van het Oude Testament. Een andere scopus had een langdradige, niet afgewerkte studie in de laatste afleveringen van De Getuigenis over de zgn. bloedschande (II, 335-379), het was een (mislukte? ) poging meer licht te werpen op een probleem dat diep heeft ingegrepen op levens van mensen toen: ag een weduwnaar huwen met de zuster van zijn overleden vrouw? De "overlevering", de "Zede" zei: een! en betrokkenen

werden onder tucht gezet of mochten geen ambt bekleden in de kerk. Noordtzij zegt (maar hij is beslist niet helder hier): ja! Een collega predikant kwam overigens in een aparte studie tot een tegenovergestelde mening op bijbelse gronden. Op de synode van Middelburg 1869 stond de zaak op de rol. Exegese ten behoeve van de kerk.

Een uitzondering in N.'s opstellen is zijn recensie van het werkje van prof. P. Hofstede de Groot "De Moderne Theologie", (II, 318-325). De Groot (voor wie N. "alle achting" heeft) zal toch moeten erkennen dat de 'moderne' theologie een kind is van de Groninger theologie, is de samenvatting van dit opstel.

L. Lindeboom (1845-1933), sinds 1866 't geuzenpastoorske van 's-Hertogenbosch, heeft twee soorten bijdragen geleverd. Een rubriek Varia, waarin allerlei actuele vraagstukken werden besproken en in zekere zin de voortzetting is van een dergelijke rubriek ("Iets uit de geschiedenis van deze tijd") in De Bazuin - op verzoek van De Cock - én een aantal theologische en stichtelijke opstellen, een zestal, 105 blz. Om met de laatsten te beginnen: en exegetische studie over Joh. 6:44 (I, 177-207), een opstel contra het moderne opstandingsgeloof (II, 15-31) vallen op. Dan is L. duidelijk geïrriteerd in een opstel als hij het ignoreren door de orthodoxe partij in de Hervormde Kerk van de Afgescheidenen meent te signaleren (I, 284-290). Hij is erg ingenomen met zijn kerk. Een opstel over de afschaffing van de doodstraf, waarover in de Staten-Generaal in deze tijd wordt gedebatteerd, heeft een praktisch slot: en voorbeeld hoe men tegen de afschaffing bij de Overheid kan protesteren, opgesteld door de kerkeraad in Den Bosch (II, 291-317). Enkele zaken uit de rubriek Varia (II, 86, 114, 133, 172, 202): ondagsheiliging, een gezonde zaak; waarom is er nog geen christelijk dagblad? ; 't gebed op de openbare school; de bede in de troonrede. Kritisch is L. over de manier waarop de afgescheidenen en de oud-gereformeerden verenigd zijn: e eersten hebben te veel water bij de wijn gedaan (II, 172 v.). In de stichtelijke verhalen zien we reeds het portret van de latere Lindeboom, de evangelist. In 1882 werd hij benoemd tot docent (voor de exegese van het Nieuwe Testament) in Kampen.

W.H. Gispen (1833-1909), een voormalige kruisdominee, thans afgescheiden predikant in Kampen (1864). Vruchtbaar publicist,

ook hem heeft De Cock ("zijn alter-ego") als medewerker van De Bazuin weten aan te trekken. Zijn serie "Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis" in deze periodiek is ook als boekwerk verschenen (6e druk in 1932!) op aandringen van De Cock. De twee bijdragen van Gispen aan De Getuigenis zijn zeer lezenswaardig, zoals bijna alles van zijn hand. Het zijn: "Waarom is in onze dagen de orthodoxie bij zoo velen in minachting? " (I, 47-64) en "Het Christendom eene secte die geen secte is" (I, 267-283). Het eerste opstel voert ons naar het Haagse circuit metz'n "rococo rechtzinnigheid", erg orthodox in de leer, erg wereldsch in het leven, waar de godsdienst gekoesterd wordt als ouwerwets porcelein. Het is een scherpe waarneming hoe het godsdienstig Nederland (het protestantse deel wel te verstaan) in elkaar zat, stellig een bijdrage uit de tijd zelf over de standenindeling, wie waren nu de kleine luyden, de verhouding Réveil-Afscheiding, thema's waarover Gispen later meer heeft geschreven. Het is verleidelijk veel eruit te citeren. Zeker in een artikel, opgedragen aan de Réveil-kenner bij uitstek Schram. Maar ... het is natuurlijk nog steeds te lezen. Ook in de tweede bijdrage van Gispen's hand worden behartenswaardige opmerkingen gemaakt. Alleen dit: Gispen heeft weet van de schuld van de Kerk ten opzichte van het Jodendom (I, 277 v.)

G. Hemkes (1838-1920), sedert 1866 predikant in Leek leverde een brede studie, die in tweeën werd gesplitst, over de toekomstige vergelding (volgens het N.T. 1, 157-176 - maar ook volgens het O.T. I, 209-223). Een strenge studie. Hemkes emigreerde in 1877 naar de Verenigde Staten en werd in 1884 docent in de literaire vakken en de kerkgeschiedenis in Grand Rapids.

A.W. Nijenhuis (1833-1894), 1982 predikant te Mildam. Hier twee studies over twee Zondagen van de Heidelbergse Catechismus, n.1. Zondag 7 ("Wat is een opregt geloof, ") en Zondag 23 ("Hoe zijt gij regtvaardig voor God? ") respectievelijk in I, 346-362 en in II, 61-74. Studies "uit mijn studeervertrek". "Zeer goed herinner ik mij nog, dat, toen ik nog een jongeling van 16 a 17 jaar was ... menig gemeentelid met belangstelling kennis nam van eens dominé's gevoelen over het geloof naar Zondag 7. Bij voorkeur hoorde men A. of B. voor het eerst eens preeken over Zondag 7 of 23" (I, 346). Een opmerking die het bladeren in een negentiende eeuws theologisch maandschrift de moeite waard maakt.

A. Steketee (1846-1913) leverde nog als student (in 1869 predikant te Zaamslag) een apologetische proeve over Lukas 2:34. Getekend onder de letter S., anders had De Cock het niet los gekregen van deze veelbelovende student. Waar de jongeman zijn lectuur weghaalt zien we aan het notenapparaat: alvijn, Tertullianus, Byron, Ovidius, Voltaire, Goethe, Pascal. In 1872 docent in Kampen. De proeve is opgenomen in deel I, 363-384.

SLOTOPMERKINGEN

De stem van De Getuigenis heeft niet ver gedragen. In de theologische periodieken uit deze tijd vonden we geen spoor. Er is zelfs reden aan te nemen dat het maandschrift in eigen kring niet is aangeslagen. Een zelfde lot trof De Zendeling, een initiatief aan afgescheiden zijde (J. van Andel en C.G. de Moen) uit 1869, één jaargang. Heeft het dan zin uitgebreid aandacht aan een dergelijke poging te besteden? Toch wel, allereerst om de "sfeer" nader te leren kennen en onverwacht iets meer helderheid te krijgen over allerlei. Een brede, algemene kennis van de tijd lijkt mij wel nodig om het "onverwachte" te kunnen waarderen. Dan levert De Getuigenis een aantal bouwstenen voor het theologische profiel van de Afgescheidenen, althans van enige vertegenwoordigers: de voornaamste verdienste van het blad lijkt toch wel dat men a.h.w. een proeftuin had geschapen voor beginnelingen. Noordtzij, Lindeboom, Steketee, Hemkes zijn later docent geworden. J. Bavinck stond op de nominatie. Allen zijn, na het ophouden in juni 1870, doorgegaan met publiceren. Hemkes gaf in De Bazuin een serie artikelen over de theologische richtingen in Nederland, Lindeboom kwam spoedig met een eigen blad uit: De Vredebond (1872).

Voor zover we konden nagaan heeft vooral C. Veenhof gebruik gemaakt van De Getuigenis bij de plaatsbepaling van de theologie van de Afgescheidenen en met name van Helenius de Cock 17 . Eerlijk gezegd had De Cock met zijn opvattingen over de belijdenisgeschriften, zoals hier onder woorden gebracht, niet mogen ontbreken in een verhandeling over de formulierkwestie in de negentiende eeuw in Nederland. Een plaagstootje in de richting van D. Nauta 18 .

Ook voor de geschiedenis van de scheuringen in de kringen van de eerste Afgescheidenen en van de geschiedenis van de hereniging is De Getuigenis van belang en als bron nog weinig benut. Het beeld wordt veelzins bepaald door de studies van F.L. Bos over de (zoveel kleurrijker) kruisgezinden 19 . Voor de' eigentijdse geschiedenis kan men veel beter de weekbladen raadplegen, even maar klinkt in de rubriek Varia de actualiteit door (Lindeboom enthousiast over wéér een brochure van A. Kuyper, De Cock bezorgd over het strevfen van J. van Dijk Mz. en de predikant van Tiel, J. Brummelkamp, die naar de Hervormde Kerk overging), maar de oogst is maar schaars 20 .

Of Peter Schram in zijn studie over Doedes De Cock's mening had moeten weergeven? Ik durf het niet beweren ... Maar, voor de verhouding Réveil-Afscheiding, kan men gerust Gispen nog eens opslaan, het is hierboven al opgemerkt.

In 1875 verschijnt de eerste aflevering van De Vrije Kerk met als ondertitel "Vereeniging van Christ. Geref. Stemmen". De eerste redacteur, H. Beuker, predikant in Amsterdam, hoopt "laagjes bij den weg te blijven". Het is immers niet zeer bemoedigend als men over zovele lijken moet heenstappen van verdwenen periodieken om de wieg voor zijn papieren kindeke te spreiden 21 . Dit maandschrift heeft het langer uitgehouden (tot 1898). Onder de medewerkers straks Herman Bavinck, in de tijd van De Getuigenis nog een schooljongen. In hem ontvingen de Afgescheidenen een theoloog die vérder kon helpen 22 .


1. De Bazuin 27-12-1867: "Een woord bij het einde van het jaar 1867". 2. Een overzicht biedt J. van Gelderen, "Periodieken uit de kring der Afgescheidenen van 1834", D.N.K. 2 (1977), 57-69.

3. P.L. Schram, Jacobus Isaac Doedes, diss. Utrecht, Wageningen 1952, bv. 50-60.

4. M. van Rhijn, "In Memoriam" in: Gezamenlijke Geschriften van Dr. Is. van Dijk, VI, Groningen z.j., 8.

5. G.M. den Hartogh, Groen van Prinsterer en de verkiezingen van 1871, diss. V.U., Kampen 1933.

6. De Bazuin 6-9-1867, zonder nader commentaar.

7. Schram, Doedes, 57.

8. Bronsveld geciteerd in De Bazuin 18-2-1870.

9. G.J. Vos Az., Groen van Prinsterer en zijn tijd, II, Dordrecht 1891, 277.

10. De Wekstem 28-3-1870.

11. J. van Gelderen, " 'Scheuring' en Vereniging-1837-1869" in: W. Bakker e.a. (red.), De Afscheiding van 1834 en haar geschiedenis, Kampen 1834, 100-146.

12. Over S. van Velzen jr.: D.Th. Kuiper, De Voormannen, diss. V.U.,

Kampen 1972, reg. Van Velzen werd later lid van de Tweede Kamer. 13. In de tekst wordt de le jrg. van De Getuigenis aangegeven met I, de 2de met II. Verwijzingen in de tekst.

14. De biografische gegevens zijn niet nader verantwoord. Thans is ook te raadplegen: Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers, I-III, Haarlem 1984.

15. M. van Rhijn, a.a., 4.

16. J. Bavinck, De Heideibergsche Catechismus in 59 leerredenen verklaard, 2 dln., Kampen 1903-1904.

17. C. Veenhof, Prediking en uitverkiezing, Kampen 1959.

18. D. Nauta, De verbindende kracht van de belijdenisgeschriften, Kampen 1969.

19. F.L. Bos, Kruisdominees, Kampen 1982

20. W. Diemer, De verhouding tusschen de Christ. Geref. Kerk en het Nederl. Herv. Kerkgenootschap mede als eene beoordeeling van de afscheiding van Ds. J. Brummelkamp te Tiel, Kampen 1870.

21. H. Beuker, "De Vrije Kerk" in: De Vrije Kerk I (1875), 1-8.

22. Zijn analyse van de theologische situatie waarin de Afgescheidenen zich bevonden in: "De wetenschappelijke roeping onzer kerk", De Vrije Kerk VIII (1882), 97-106.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's