Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREDIKANTS- OPLEIDINGEN EN REDUCTIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREDIKANTS- OPLEIDINGEN EN REDUCTIE

De discussie over de reductie van het aantal protestantse predikantsopleidingen in Nederland van 1989 tot 1999

47 minuten leestijd Arcering uitzetten

De discussie over de reductie van het aantal protestantse predikantsopleidingen in Nederland van 1989 tot 1999

Toelichting op de belangrijkste bronnen

Inleiding

Sinds 1989 wordt binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (voortaan afgekort als NHK, GKN en ELK) gediscussieerd over vermindering van het aantal predikantsopleidingen en samenwerking tussen de kerkgenootschappen. Bij deze besprekingen zijn direct of indirect nog andere kerkgenootschappen betrokken. Omdat de theologie een universitaire discipline is, is ook een zestal universiteiten bij dit overleg betrokken en is de overheid partij in het geding. De aanleiding tot de discussie ligt in de terugloop van het aantal studenten, ten gevolge waarvan de theologische faculteiten kleiner worden, hetgeen sommigen doet vrezen voor verlies van kwaliteit in het algemeen en van de hervormde kerkelijke opleidingen in het bijzonder, omdat zij ten gevolge van de vormgeving van de duplex ordo in een minder rooskleurige situatie verkeren. Deze discussies en onderhandelingen zijn eind 1999 tot een voorlopig einde gekomen met het besluit van de genoemde drie kerkgenootschappen om hun opleidingen op drie plaatsen te concentreren. Dit besluit staat mede in het kader van het verenigingsproces van deze drie Samen-op-Weg-kerken.

In deze periode is er een groot aantal documenten verschenen, sommige vanuit de kerken of de opleidingen, andere vanuit de overheid of de visitatiecommissies die de overheid heeft ingesteld ter beoordeling van de kwaliteit en doelmatigheid van de opleidingen. De belangrijkste documenten zijn in kopie samengebracht in een

Prof. dr. H.M. Vroom is hoogleraar godsdienstwijsbegeerte, apologetiek en encyclopedie der Godgeleerdheid, p/a Theologische Faculteit Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam

Enkele afkortingen

cco Commissie Concentratie Opleidingen

HTWI Hervormd Theologisch Wetenschappelijk Instituut

FdG Faculteit der Godgeleerdheid

IWOOT Interkerkelijke Werkgroep Onderwijs en Onderzoek Theologie

KCPA Kerkelijke Commissie Predikantsopleiding Amsterdam

TVC Taakverdelingscommissie Wetenschappelijk Onderwijs

TWO Theologisch Wetenschappelijk Onderzoek

vo Verkenningscommissie Godgeleerdheid

VPOC Verkenningscommissie Predikantsopleiding Oostelijk Cluster

Ordner 'Discussie over de predikantsopleidingen van de Samen-op-Weg-kerken 1989-1999'. Deze documentatie ligt ter inzage in het archief van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme aan de Vrije Universiteit.* Tevens zijn enkele documenten van de rooms-katholieke opleidingen opgenomen en enkele bladzijden uit relevante wetgeving. De achtergrond van de organisatorisch-juridische vormgeving van de theologische opleiding in ons land is in een tweetal opstellen beschreven, die aan de documentatie zijn toegevoegd.' In de documentatie zijn enkele kopieën van synodebesluiten opgenomen; er is echter van afgezien om allerlei verslagen van tussentijdse commissies op te nemen.

In deze bijdrage volgt een beschrijving van de inhoud van de documenten. De documenten zijn doorlopend genummerd en zijn per fase in het proces van besluitvorming in rubrieken samengevoegd. De fasen overlappen elkaar soms, omdat ze per partij in het veld zijn samengevoegd: overheid, visitaties, kerkelijke discussie, onderhandelingen kerk-universiteiten. In de navolgende beschrijving wordt de inhoud van de documenten kort gekarakteriseerd teneinde de centrale argumenten en gegevens te doen uitkomen: op deze wijze wordt tevens de inbreng van de verschillende partijen zichtbaar. De documentatie betreft de belangrijke rapporten; standpuntbepalingen en brieven zijn sporadisch opgenomen; in een aantal gevallen zijn ze in de rapporten aan de synoden toegevoegd.

Rubriek t: Regelingen en bepalingen inzake de theologie

1.1. Wettelijk kader

De eerste reeks documenten betreft het wettelijke en bestuurlijke kader waarbinnen de theologie haar huidige organisatievorm heeft gekregen. Uiteraard gaat het wettelijke kader van de theologie terug op de Wet op het Hoger Onderwijs uit 1876, waarmee de duplex ordo werd ingevoerd. Hier volstaan we met kopieën van wettelijke regelingen vanaf 1960 die in dit kader van belang zijn. Omdat bijzondere universiteiten bepaalde vrijheden met betrekking tot de theologie hebben, is uit de meest recente versie van het Statuut van de Vrije Universiteit het artikel opgenomen waarin staat hoe de vu besluiten ten aanzien van de theologie zal nemen, benevens artikel 21 uit de kerkorde GKN, waarin de relatie tot de vu wordt geregeld, de Overeenkomst GKV/VU en de meest recente 'Omgangsregeling' tussen Deputaten GKN/VU en het Faculteitsbestuur van de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. Artikel 20 van de gereformeerde kerkorde bepaalt het bestuur van de THUK.

document 1 Wet op het wetenschappelijk onderwijs, art. 10, 11, 12, 13, 14, 118, 209, 218. 2

document 2 Academisch Statuut, art. 80 en 81, 209, 210-216, 218-223. 3

document 3 a) Ordonnantie 7 (opleiding en vorming van de dienaar des Woords...) uit de Hervormde kerkorde, na wijziging november 1994 b) Reglement betreffende de benoeming van hoogleraren in de Godgeleerdheid vanwege de NHK bij de Universiteit van Amsterdam, tevens hoogleraren in de Godgeleerdheid dezer universiteit, NHK-synode, 25.11.1947

document 4: a) Statuut der Vrije Universiteit, art. 2.20 en n.2.2. b) Kerkorde der GKN, artikel 20 en 21 met de bepaling bij artikel 21, de 'Overeenkomst tussen de GKN en de Vereniging voor christelijk wetenschappelijk onderwijs' (uitgave 1995). c) Omgangsregeling Faculteit der Godgeleerdheid en Deputaten voor de oefening van het verband (april 1991)

1.2. Bekostigingsgrondslag wetswijziging

In 1970 was de overheid tot bekostiging van enkele theologische hogescholen overgegaan. De grondslag van bekostiging van roomskatholieke opleidingen gaat terug op 1815; die van de opleiding van de GKN vindt haar grondslag in de Wet van 27 juni 1963. Pas in 1977 is een begin gemaakt met de subsidiëring van de ambtsopleiding van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Om tot een concrete bekostigingsregeling te komen wil de minister de wet in 1985 opnieuw wijzigen. Sedert 1976 was een Werkgroep Bekostiging Kerkelijke Opleidingen actief, ingesteld door staatssecretaris Klein; deze werkgroep bracht in december 1980 rapport uit. 4 Dit rapport leidde om diverse redenen nog niet tot een regeling. In zeker stadium heeft het departement ook overleg gepleegd met het Humanistisch Verbond.

In zijn korte schets van de historische achtergrond van het wetsvoorstel verwij st de minister naar de Tvc-operatie: de Taakverdelingscommissie Wetenschappelijk Onderwijs, bestaande uit leden van de colleges van bestuur van de dertien universiteiten en hogescholen in Nederland, concludeerde ten aanzien van de studierichting der godgeleerdheid, dat sluiting van vestigingen zou kunnen worden overwo-

gen en dat in samenhang hiermee opheffing en eventueel andere maatregelen als takenruil en samenwerking zich ook zouden moeten uitstrekken tot de buitenuniversitaire theologische opleidingen, leidend tot een besparing van ƒ 4 min. op laatstgenoemde. 5 De minister citeert wat hij in verband met de besprekingen over de TVC reeds heeft opgemerkt: 'Het juiste uitgangspunt is naar mijn overtuiging het principe van financiële gelijkstelling van de integrale ambtsopleidingen, zoals die bij de openbare instellingen van w.o. respectievelijk bij de confessionele instellingen en door de buitenuniversitaire opleidingsinstituten worden verzorgd. Verwezenlijking van dit uitgangspunt zal tot aanzienlijke besparingen aldaar kunnen leiden'. 6

De toelichting bevat voorts enkele voornemens voor toekenning van afzonderlijke bedragen voor onderzoek en onderwijs, zogenaamde A-en B-delen, en een opslag voor bestuur en beheer. De minister adresseert de subsidie aan het opleidingsinstituut; de omvang van de rijksbijdrage wordt bepaald door het aantal studenten en een 'vaste voet' per instituut en niet door het aantal leden van het desbetreffende (kerk)genootschap. In de discussie over de hoogte van de rijksbijdrage gaat men uit van 'gelijkberechtiging'; de subsidie moet ongeveer even hoog zijn als de totale ambtsopleiding van de NHK; de vergelijking omvat de openbare faculteiten, de kerkelijke opleidingen, het hervormd seminarie, en de overheadkosten van de universitaire faculteiten.

document 5 a) 'Wijziging van de artikelen xm en xiv van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (rijksbijdrage wetenschappelijk theologisch onderwijs), Voorstel van wet', 4 juni 1985, Uit: Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 011, nr. 1-3

b) bijgevoegd zijn ook de oorspronkelijke tekst van de beide wetsartikelen, het advies van de Raad van State over het wetsontwerp (6 mei 1985) en het Nader Rapport d.d. 28 mei 1985 (idem A-C).

Bij de bespreking in de Tweede Kamer diende de heer Beinema de volgende motie in: 'De Kamer, overwegende dat een feitelijke gelijkberechtiging van universitaire en kerkelijke theologische opleidingen in financieel opzicht vereist is; van mening, dat dit in de voorliggende bekostigingsregeling nog onvoldoende het geval is; nodigt de regering uit, op korte termijn tot de nodige aanpassingen te geraken en

overigens met voortvarendheid de Tvc-operatie voor het wetenschappelijk theologisch onderwijs voort te zetten en daarbinnen een structurele oplossing voor de gelijkberechtiging te bewerkstelligen, en gaat over tot de orde van de dag' (Beinema, Niessen, Korthals).

Na de discussie in de Tweede Kamer diende de minister het voorstel in bij de Eerste Kamer. De formulering van het oorspronkelijke wetsvoorstel is enigszins aangepast, onder andere om ruimte te maken voor subsidiëring van de Humanistische Universiteit.

document 6 'Wij ziging van de artikelen xm en xiv van de Wet op het wetenschappelijk onderwij s (rijksbijdrage wetenschappelijk theologisch onderwijs). Motie van het lid Beinema c.s., voorgesteld 16 juni 1988. Uit: Tweede Kamer, vergadetjaar 1987-1988, 19 011, nr. 13

document 7 'Wijziging van de artikelen xm en xiv van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (rijksbijdrage wetenschappelijk theologisch onderwijs). Nader gewijzigd Voorstel van wet', 5 juli 1988. Uit: Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 011, nr. 253

1.3. Verdere achtergrond

1. Men ziet dat de achtergrond van het wetsvoorstel ligt in de wens tot gelijkberechtiging van kerkgenootschappen. Ten tijde van de 'Bataafse Republiek' proclameerden de Staten-Generaal op 4 maart 1795 de 'Verklaring van de rechten van de mens en de burger', waarmee godsdienstvrijheid werd geboden. 7 Na de Franse tijd stelde de grondwet van 14 augustus 1815 de godsdienstvrijheid vast en konden mensen met verschillende belijdenis 'gelijke aanspraak op het bekleden van waardigheden, ambten en bedieningen' maken. Van gelijkberechtiging van theologische opleidingen is echter nog niet direct sprake. Koning Willem i bepaalde op 2 augustus 1815 in het 'Organiek Besluit' dat de drie rijkshogescholen (te Leiden, Utrecht en Groningen) vijf faculteiten zouden kennen, waaronder die van 'godgeleerdheid tot vorming der kwekelingen voor de hervormde godsdienst' . 8 Deze regeling voorzag tevens in subsidiëring van de seminaries voor het hoger onderwijs in de rooms-katholieke godsdienst en verschafte de mogelijkheid van uitkeringen aan luthersen, doopsgezinden en remonstranten voor hun opleiding. 9 Deze drie protestantse kerkgenootschappen ontvangen sindsdien een bedrag ineens. De bekostiging van de opleiding van de GKN vindt haar grondslag in de Wet van 27 juni

1963. De katholieke instellingen ontvangen pas sinds 1970 subsidie evenals de Theologische (Hoge)School der Gereformeerde Kerken te Kampen. Tegelijk verkreeg de Theologische (Hoge)School der Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn de mogelijkheid tot subsidie; men maakt vanaf 1977 voor 49% van de begroting aanspraak op deze subsidie.

De scheiding kerk/staat liet voor de theologie lange tijd op zich wachten. De nieuwe grondwet werd in 1848 vastgesteld. In 1876 kwam het tot een Wet op het Hoger Onderwijs, waarin de openbare theologie juridisch werd gescheiden van de kerkelijke opleiding, die evenwel door de overheid werd gesubsidieerd.

2. Als eis voor bekostiging gelden criteria van kwaliteit van onderwij s en onderzoek en doelmatigheid.

document 8 uit: Wet op het Wetenschappelijk en Hoger Onderwijs van 8 oktober 1992, Staatblad 1992.

3. Op de achtergrond speelt de Tvc-operatie een rol, dat is de bezuinigingsronde van de universiteiten waarin men faculteiten sloot en soms uitruilde. Wat betreft de theologie zijn toen geen besluiten genomen, maar zowel de minister als de Kamer verwijzen naar de mogelijkheden bezuinigingen in de theologie te bereiken.

Rubriek II: De aanbevelingen der Verkenningscommissie Godgeleerdheid

Teneinde de kwaliteit en de doelmatige aanwending van middelen te controleren begon de minister van onderwijs aan het einde van de jaren tachtig met visitatiecommissies. Zo stelde hij op 20 mei 1987 de Verkenningscommissie Godgeleerdheid (VG) in, die bestond uit de emeritus-hoogleraar A.H. (Luchesius) Smits (voorzitter), de hoogleraar A. van der Kooij, (lid-secretaris), de hoogleraar J.A. Emerton en de hoogleraar H.A. Oberman (leden). De commissie had een zeer brede opdracht; zij bracht haar rapport uit op 25 maart 1989.

De VG hanteerde een aantal eisen voor de meting van de kwaliteit van het onderzoek en gaf een cijfermatige waardering van het aantal publicaties, waarbij geschriften in buitenlandse talen aanmerkelijk hoger scoorden dan die in het Nederlands waren geschreven. Ook vormde men zich een beeld van het onderwijs en bijvoorbeeld van de opbouw van de theologische bibliotheken. Het onderzoek strekte zich uit over alle theologische instellingen in het wetenschappelijke onderwijs.

Op basis van haar onderzoekingen en prognoses over de ontwikkeling van de Nederlandse bevolking, snelle ontkerkelijking en afname van het studentental deed de VG de minister een aantal aanbevelingen. De VG wees o.a. op bezwaren van de duplex ordo, maar noemde als voordeel ervan dat zij de wetenschappelijkheid van de theologie waarborgt, terwijl toch de kerken een eigen verantwoordelijkheid hebben. Men wees echter op de sterke achterstelling van de kerkelijke docenten vergeleken bij docenten aan de staatsfaculteiten en de bijzondere instellingen: de (on)mogelijkheid voor studenten om een kerkelijk vak als hoofdvak te kiezen, het niet kunnen aanstellen van assistenten in opleiding en de veelal matige voorzieningen. Ook kritiseerde men de tweedeling in de theologie doordat tegenstellingen tussen de openbare en de kerkelijke vakken werden benadrukt.

Tevens drong men aan op vermindering van het aantal instellingen. De belangrijkste argumenten waren: handhaven van de kwaliteit en terugloop van het studentental. Men beval aan de volgende instellingen te handhaven:

- 3 openbare faculteiten (Leiden, Utrecht, Groningen-Kampen i)

- 1 Gereformeerde (Amsterdam)

- 3 Rooms-Katholieke vestigingen (Nijmegen, Utrecht en Tilburg).

Deze negen instellingen zouden afspraken moeten maken over specialismen buiten de basisvakken. 10

document 9 Rapport van de Verkenningscommissie Godgeleerdheid, 2 delen, Uitgave Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, 's-Gravenhage, maart 1989; daaruit hoofdstuk 6 met conclusies en aanbevelingen: 'Op weg naar de 21ste eeuw'. (Tevens is een exemplaar van het Rapport in het Documentatiecentrum geplaatst.)

Rubriek III. De vorming van drie katholieke theologische instellingen

In HOOP 1990, het Hoger Onderwijs-en Onderzoek Plan 1990 met de beleidsvoornemens van de minister, nodigde deze de besturen van de katholieke instellingen voor Wetenschappelijk Theologisch Onderwijs (KIWTO'S) uit om al dan niet samen met de KUN een voorstel voor vermindering van het aantal opleidingen voor te leggen. De instellingen te Amsterdam, Heerlen en de KUN hebben inderdaad een plan tot samenwerking ontwikkeld. Later werd echter conform de aanbeve-

lingen van de VG aan rooms-katholieke zijde tot een reductie tot drie vestigingen besloten. De KTUA en de KTUU fuseerden te Utrecht (KTU), de Universiteit voor Theologie en Pastoraat te Heerlen (UTP) en de theologische faculteit van de KUN fuseerden tot een aangewezen theologische instelling die diepgaand in de KUN is ingebed en in feite als haar theologische faculteit functioneert. De Theologische Faculteit Tilburg bleef zelfstandig bestaan, in nauwe samenwerking met de Katholieke Universiteit Brabant. Op basis van het aantal studenten verstrekt de minister subsidie aan de KIWTO'S.

document 10 Gezamenlijk voorstel tot samenwerking van de KTUA, de KUN en de UTP op het gebied van de godgeleerdheid, 28 maart 1990

document 11 Convenant tussen de Centrale Beleidscommissie voor de Katholieke Instellingen van Wetenschappelijk Theologisch Onderwijs en de minister van Onderwijs en Wetenschappen aangaande bekostiging, 4 juli 1991

document 12 Statuten van de Stichting Theologische Faculteit te Tilburg, 31 oktober 1990

document 13 Fusie-overeenkomst van de Katholieke Universiteit te Nijmegen en het Curatorium van de Universiteit voor Theologie en Pastoraat, 12 februari 1992

Rubriek IV. IWOOT en de aanpassing van de duplex ordo: de kerkelijke discussie SoW 1989-1992

4.1. IWOOT

a) Achtergrond

De rector van de KTUU nam in 1988 het initiatief tot een onderzoek naar de mogelijkheid van samenwerking tussen de KTUU, Kampen en de theologische faculteit van de rijksuniversiteit Utrecht. 11 In antwoord op dit initiatief stelden de moderamina NHK en GKN in het voorjaar van 1989 een Interkerkelijke Werkgroep Onderwijs en Onderzoek Theologie (IWOOT) in met 'het doel voorstellen te formuleren voor een nieuwe structuur voor de predikantsopleidingen van beide kerken, waarbij het Samen op weg - proces als belangrijk baken functioneerde. De basis voor deze werkgroep', zo vermeldt de Inleiding van het Rapport van de werkgroep IWOOT, 'werd gevonden in het besluit van de Combi-Synode van 1986 dat tot wederzijdse erkenning van de ambtsopleidingen gekomen moest worden'. De hervormde synode

gaf in haar vergadering van maart 1989 opdracht om samen met de andere kerken tot een nieuwe opzet voor de predikantsopleiding bij de rijksuniversiteiten te komen en de gereformeerde synode gaf aan Curatoren van Kampen de opdracht om de consequenties van het Rapport van de VG te onderzoeken en met voorstellen te komen. 12 In het werk van participeerden, naast de beide moderamina, de IWOOT hervormde commissie TWO (Theologisch Wetenschappelijk Onderzoek), die de vier twee-jarige opleidingen aan de openbare universiteiten namens de hervormde synode bestuurt, de Curatoren Kampen en het gereformeerde deputaatschap voor het verband met de vu.

Het plan gaat terug op een voorstel van de minister ow d.d. IWOOT 2 december 1988, waarin deze suggereert dat de NHK een aangewezen instelling in het leven kan roepen, te vestigen naast een staatsfaculteit, die onderwijs van deze staatsfaculteit kan gebruiken. De VG somde een aantal gevaren van deze regeling op. 13

b) Het voorstel

De iwooT-nota gaat van vier principes uit.

a) De scheiding van kerk en staat. De kerk is zelf verantwoordelijk voor de ambtsopleiding. Hieruit wordt geconcludeerd tot de noodzaak om een eigen aangewezen instelling te organiseren die alle zaken betreffende de ambtsopleiding regelt.

b) Gelijkberechtiging, niet alleen van levensbeschouwelijke groeperingen maar ook van docenten met een openbare dan wel kerkelijke aanstelling.

c) De nota acht de spanning tussen descriptief en normatief onderzoek noodzakelijk voor de theologie. De predikantsopleiding hoort thuis in een klassieke universiteitsstad met haar culturele en maatschappelijke uitdagingen. Op dit punt liggen voordelen van de duplex ordo, maar ook is nauwe samenwerking tussen een aangewezen kerkelijke instelling en een theologische faculteit mogelijk.

d) De opleiding moet zoveel mogelijk in samenwerking met de kleinere kerkgenootschappen worden verzorgd.

Men stelt voor twee aangewezen instellingen te Utrecht, bij de rijksuniversiteit, te vestigen, een (nieuwe) hervormde en een gereformeerde ('Kampen'). De wetenschappelijke en de beroepsopleiding worden geïntegreerd. Een aparte plaats is ingeruimd voor het hervormde seminarium Hydepark, dat een rol moet gaan vervullen in SoW-verband. Het seminarium krijgt geld vanuit de rijkssubsidie voor de ambtsopleiding. Het seminarium moet de aspecten van de beroepsopleiding gaan verzorgen. 14 De aangewezen instelling zou

een deel van het onderwijs aan de theologische faculteit kunnen uitbesteden.

Men wenst inbedding in de universitaire structuren op punten als de toetsing van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek (visitaties en interne evaluaties) en beoordeling van benoemingsvoorstellen via de universitaire procedures. Het wetenschappelijke niveau van aan te stellen wetenschappelijk personeel wil men o.a. handhaven door benoemingen niet meer door de synode te doen plaatsvinden maar door een curatorium.

Dit voorstel voor de twee aangewezen instellingen te Utrecht laat onverlet dat de kerkgenootschappen contracten kunnen afsluiten met de vier openbare universiteiten en de vu; vanwege haar christelijke doelstelling en de vrijheid van programmering van de godgeleerdheid kan het contract met de vu uitgebreider zijn dan de contracten met de openbare universiteiten. Omdat de vu wel eens een weg kan inslaan die verder van de kerken wegvoert, wordt de relatie tussen de kerken en de vu in hoge mate in overeenstemming gebracht met die van de kerken tot de openbare universiteiten.

document 14 a) Het rapport van de curatoren THUK aan de GS/ GKN, Emmen 1989/ 1990, Bijlagen. Acta blz. 142-149

b) Het rapport van de Interkerkelijke Werkgroep Onderwijs en Onderzoek Theologie, 1990, in: a.w., blz. 149-166

c) Rapport van de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit, in: a.w., 167-171 d) Rapport van Commissie I over a) en c), in: a.w., blz. 184-189, met Vervolgrapport, blz. 190-191

c) De bespreking van het voorstel aan gereformeerde zijde

De gereformeerde synode sprak in de loop der jaren meermalen over de wenselijkheid van samenwerking Kampen/vu. Op 6 maart 1990 besprak de gereformeerde synode het plan IWOOT. De Commissie uit de synode die de besprekingen over de theologie had voorbereid, Commissie I, memoreerde dat Kampen in de eerste helft van 1989 verregaande samenwerking met de vu zocht. Het moderamen van de gereformeerde synode had er in een brief d.d. 14 april 1989 op aangedrongen de door Kampen gewenste samenwerking met de vu te onderzoeken, maar dit streven werd op verzoek van deputaten GKN/VU

al spoedig verlaten. Cie i stelde daarop voor om de door de kerk en de THUK gewenste integratie opnieuw te laten onderzoeken, een streven dat vanuit de vu werd ondersteund. De besprekingen Kampen - vu liepen echter op niets uit.

Nadat de besprekingen Kampen-vu niet het verwachte resultaat hadden opgeleverd, ging het onderzoek van curatoren verder in de richting van het gezamenlijke dienstencentrum voor theologie bij de Universiteit Utrecht. Op 9 oktober 1991 besloot de gereformeerde synode dit door curatoren en deputaten GKN/VU nader te doen onderzoeken.

Kort nadat de synode deze opdracht had verstrekt, verruimden de openbare universiteiten de mogelijkheden van de duplex ordo (zie onder § 4.2.).

Op 7 september 1992 besprak de gereformeerde synode het Rapport van Curatoren, opgesteld in samenwerking met deputaten GKN/ vu. In overleg met deputaten GKN/VU adviseerden curatoren van Kampen negatief aan de GKN-synode. Een van de argumenten was dat het onderbrengen van de simplex ordo bij de Rijksuniversiteit Utrecht (duplex ordo) gecompliceerder bleek dan aanvankelijk was voorzien, mede door de verruiming van de mogelijkheden voor de kerkelijke vakken. Curatoren vreesden concurrentie tussen de THUK en de kerkelijke opleiding te Utrecht, mogelijk ten koste van de simplex ordo van de THUK (dan te Utrecht). De hervormde gesprekspartner, TWO, zag als zijn taak de duplex ordo op basis van het accoord op hoofdlijnen zo goed mogelijk in te richten.

Een motief om de verhuizing van Kampen naar Utrecht niet te realiseren was ook dat het voor de toekomstige verenigde kerk van belang kon zijn om een kerkelijke opleiding - met als enig doel de ambtsopleiding van predikanten-te behouden. Volgens Curatoren hechtte TWO belang aan het voortbestaan van een ongedeelde kerkelijke ambtsopleiding die te zijner tijd integraal in de SoW-kerk zou kunnen worden opgenomen. 15 Deputaten vu vreesden dat de beide gereformeerde opleidingen elkaar teveel zouden beconcurreren als Kampen naar Utrecht zou verhuizen. De synode besloot dat verhuizing van Kampen naar Utrecht niet opportuun was.

document 15 Acta GS/GKN, Emmen 1989/ 1990 a) van de zitting d.d. 6.3.1990, art. 106 b) van de zitting te Ermelo, d.d. 19.3.1990, art. 134 c) van de zitting d.d. 7.9.1992, Acta GS/GKN, Mijdrecht 1991/1992, art. 141 met bijlage 22.

4.2. De aanpassing van de duplex ordo

Op 8 november 1991 rondden de besturen van de vier openbare universiteiten en vertegenwoordigers van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Remonstrantse Broederschap, de Evangelisch-Lutherse Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Oud-Katholieke Kerk, de Unie van Baptistengemeenten en de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten hun overleg over de verruiming van de mogelijkheden van de kerkelijke opleidingen af. Bij deze tekst is in een brief aan de minister d.d. 28 februari 1992 een nadere toelichting geschreven. Op verzoek van de minister d.d. 24 april 1992 is de tekst op 16 september 1992 ter kennis van de minister gebracht. De instellingen wezen er daarbij op dat verder overleg over de bekostiging van de opleidingen, m.n. die der kleine kerken, nodig was.

Het 'Akkoord op hoofdlijnen inzake de aanpassing van de vormgeving van de duplex ordo tussen de betrokken universiteiten en kerkgenootschappen' voorzag o.a. in de mogelijkheid dat studenten zich zouden kunnen specialiseren in onderwerpen op het terrein van de kerkelijke vakken. Kerkelijke docenten zouden een dubbelbenoeming kunnen verkrijgen (via de normale universitaire procedures) of anders zou erdoor een vrijstellingsregeling ruimte voor specialisaties in de kerkelijke vakken gemaakt worden. De kerkelijke opleiding werd in het gangbare systeem van universitaire kwaliteitscontrole betrokken.

Dit accoord is aan de vier openbare universiteiten op onderscheiden wijze uitgewerkt.

document 16 Akkoord op hoofdlijnen, 8.11.91, met de toelichting d.d. 28.2.92

Rubriek V. Visitaties en enkele ministeriële voornemens 1992-1998

5.1. Vanuit het ministerie

In april 1993 heeft minister Ritzen aan mw. De Ruiter-Been (oudpresident-curator THUK) en prof. Smits (voormalig voorzitter van de Verkenningscommissie Godgeleerdheid' 89) gevraagd om advies (feitelijk: een oordeel) over de inspanningen van de openbare universiteiten om hun theologische faculteiten te herstructureren. De universiteiten hadden een overzicht van hun inspanningen ter beschikking gesteld. De beide adviseurs hebben dit overzicht bezien in het licht van de adviezen van de VG '89 en de (door de universiteiten zelf georganiseerde) visitatiecommissie onderwijs Godgeleerdheid (mei 1992).

Het op grond van hun advies uitgegeven persbericht bevat een overzicht van de ontwikkeling van de studententallen aan theologische faculteiten van de openbare universiteiten 1982-92; in deze periode liep het aantal studenten terug van 1210 naar 973.

Ofschoon er wat betreft efficiency en kwaliteit naar hun oordeel verbeteringen waren aangebracht ingevolge adviezen van de VG en de Visitatie-onderwijs van mei 1992, bevalen de adviseurs verdergaande samenwerking en afstemming van specialismen aan, zowel tussen de theologische faculteiten onderling als intern in de universiteiten. Uiterlijk in 1996 moest een onderzoek uitwijzen of kwaliteit en efficiëntie waren verbeterd.

De minister heeft er bij de vier openbare universiteiten op aangedrongen dat zij hun inspanningen 'wat betreft het afstemmen' van onderwijs en onderzoek op het gebied van de theologie zouden versnellen. De minister vond dat de samenleving en de studenten dit van de betrokken universiteiten mochten verwachten. In 1996 wilde hij weten 'in hoeverre de doelmatigheid en kwaliteit van onderwijs en onderzoek op dat moment moeten leiden tot verdergaande concentratie, fusie of stopzetting van één of meer opleidingen.' Hij achtte maatregelen noodzakelijk.

document 17 persberichten ow, nr. 60 d.d. 17.5.93 en nr. 66 d.d. 27.5.93

5.2. Visitaties en de zeggenschap van de minister

Nadat de minister eindjaren tachtig verkenningscommissies had ingesteld, zoals die voor Godgeleerdheid, is de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) later met de minister overeengekomen om zelf visitaties te organiseren. Indien een visitatiecommissie concludeerde dat de kwaliteit van een opleiding of van onderzoek niet goed was, zou de inspectie het betreffende CvB om maatregelen ter verbetering verzoeken. Indien deze maatregelen uitbleven dan wel geen effect hadden, kon de minister de opleiding doen sluiten en de financiering beëindigen. Sindsdien zijn de theologische instellingen viermaal gevisiteerd; de rapporten van de onderwijsvisitaties verschenen in 1992 en 1998, die van de onderzoeksvisitaties in 1995 en 2000.

5.3. Onderwijsvisitatie Godgeleerdheid, mei 1992 (Uitgave VSNU, Utrecht)

De visitatiecommissie (vc), voorgezeten door de hoogleraar J. Sperna Weiland, maakte melding van de overeenkomst tussen kerken en de

rijksuniversiteiten over de aanpassing van de duplex ordo. Het rapport gaf een lijst van de alternatieve opleidingen op het gebied van religie die inmiddels naast de klassieke theologie en de predikantsopleiding waren ontstaan. Het vermeldde de fusie van de katholieke instellingen en het voornemen tot vestiging van een theologisch dienstengebouw te Utrecht. De vc had zorgen wat betreft de afname van het aantal theologische studenten aan de in deze visitatie betrokken instellingen: n 1975:2081, in 1991:1150.

5.4. Onderzoeksbeoordeling Godgeleerdheid 1989-1993 (VSNU, mei 1995)

De commissie, voorgezeten door de emeritus-hoogleraar H.A.J. Wegman, concludeerde dat het onderzoeksklimaat in de theologische faculteiten in de periode 1989-1993 was verbeterd en dat de faculteiten een onderzoeksbeleid voerden. Wel vond de vc dat er meer moest worden samengewerkt bij de keuzen van thema's en methoden, zowel binnen de brede universiteiten als in samenspraak tussen de theologische faculteiten onderling. Men beval interfacultaire programma's aan en sprak verwachtingen uit over de samenwerking binnen de onderzoeksschool NOSTER (Nederlandse onderzoeksschool voor theologie en religie-studie).

5.5. Onderwijsvisitatie Godgeleerdheid, december 1997 (VSNU, december 1997)

De visitatiecommissie, voorgezeten door de emeritus-hoogleraar R.J. van den Broek, beval aan om het aantal protestantse klassieke theologische opleidingen tot drie te beperken. Het totaal aantal studenten in de klassieke theologie was gedaald van 1847 in 1991 tot 1501 in 1996. 16 In het spoor van de Verkenningscommissie Godgeleerdheid schreef de vc dat het voor een aantal vakken erg moeilijk was geworden om op goed niveau in een vacature te voorzien; van lijsten gekwalificeerde kandidaten was nauwelijks sprake meer. Door de geringe studententallen was voor sommige faculteiten met name in specialisatieprogramma's de ondergrens bereikt van wat didactisch verantwoord was. Het leek onwaarschijnlijk dat de drie protestantse kerken die in een proces van fusie verwikkeld waren zes ambtsopleidingen zouden handhaven. De commissie meende dat er nu actie moest worden ondernomen. In de beoordeling van het niveau van de opleidingen van de diverse instellingen onthield de vc enkele instellingen de kwalificatie 'voldoende'.

5.6. Het beleid van de minister van ocw en de reacties daarop

a) De brieven van de minister ocw 21.1.98

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zond op 21 januari 1998 een brief aan de betrokken protestantse kerkgenootschappen, waarin hij hen uitnodigde om hem, in overleg met de betrokken universiteiten, voor 15 maart 1998 voorstellen te zenden hoe tegemoet kon worden gekomen aan de conclusies en aanbevelingen van de onderwijsvisitatiecommissie. De minister vergde geen uitgewerkt plan maar wel een duidelijk commitment om tot een reductie van het aantal klassieke en niet-klassieke opleidingen te komen.

Tevens zond de minister een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer waarin hij memoreerde dat aan katholieke zijde een concentratie had plaatsgevonden, maar dat aan gereformeerde zijde de toenaderingspogingen, zoals voorgestaan in 1989, geen concentratie van opleidingsvoorzieningen tot gevolg hadden gehad. 17 Ook de openbare universiteiten hadden geen stappen gezet.

In HOOP-1990 (Hoger Onderwijs en Opleidings Plan: het tweejaarlijkse rapport aan de Kamers met beleidsvoornemens van de minister van ocw) had de minister reeds geconstateerd dat het aantal van vier openbare klassieke theologische opleidingen teveel was. Zijn oorspronkelijke voornemen (in feite dat van zijn voorganger, de CDAminister W. Deetman) om de theologische opleiding aan de UvA te sluiten heeft hij niet ten uitvoer gebracht, mede in afwachting van initiatieven van de vier openbare universiteiten. Omdat het, zoals de Onderwijsvisitatie-commissie schreef, hoogst onwaarschijnlijk was dat de SoW-kerken in de nabije toekomst hun zes opleidingsplaatsen zouden handhaven, achtte de minister vermindering van het aantal opleidingen kansrijker dan in 1989, toen de VG een dergelijke aanbeveling deed. Van de kerkgenootschappen en de instellingen verwachtte hij een duidelijk commitment om tot reductie te komen, 'dat mij het vertrouwen geeft dat in de toekomst een onderwijsaanbod op het gebied van de godgeleerdheid tot stand komt dat in redelijkheid doelmatig genoemd kan worden'. De kwaliteit was (nog) niet in het geding, maar de visitatiecommissie uitte wel zorgen over mindere kwaliteit in de toekomst.

In deze beide brieven sprak de minister over vermindering van het aantal opleidingen; hij noemde zelf geen aantal.

document 18 a) en b):2 brieven ocw 21.1.98

b) Informatieronde

De minister ocw heeft de voorzitter van de onderzoeksvisitatie-com-

missie van 1997, R. van den Broek, gevraagd om als een soort informateur een ronde langs de instellingen te doen teneinde hen tot samenwerking dan wel afspraken te bewegen. De informateur heeft voorgesteld dat de instellingen een keuze voor klassieke theologie dan wel godsdienstwetenschap zouden maken en één van beide zouden afstoten. Prof. van den Broek legde de minister op 20 maart 1998 een rapport voor: 'Enkele suggesties tot concentratie van de theologische opleidingen aan de RUL, RUG, UU, UVA, THUK en vu'. De suggesties bevatten twee alternatieven voor de verdeling van de klassieke theologie en de godsdienstwetenschappen en het voorstel om 'Kampen' te verhuizen naar Groningen. De instellingen hebben geen van de suggesties overgenomen.

document 19 'Enkele suggesties ...', 20.3.98

c) Reactie van het College van bestuur vu aan de minister, 30.1.98

De Vrije Universiteit toonde zich, gegeven haar vrijheid van onderwijs, inzonderheid inzake de Godgeleerdheid, bevreemd door de brief van de minister van 21.1.98. Het CvB vermeldde de voorgenomen intensieve samenwerking tussen de Amsterdamse instellingen.

document 20 brief van CvB/vu aan ocw, 30.1.98

d) Reactie van de SoW-kerken aan de minister, 10.3.98

De brief van de minister heeft binnen de kerken tot intensief overleg geleid. Dit overleg werd gevoerd vanuit het trio-moderamen. Het triomoderamen had daarbij te maken met vier kerkelijke commissies: het bestuur van het Evangelisch-Luthers Seminarium, de (hervormde) Raad voor Theologisch Wetenschappelijk Onderwijs (die het Hervormd Wetenschappelijk Instituut met haar vier vestigingen voor kerkelijke vakken aan de openbare universiteiten bestuurt), het Curatorium van de Theologische Universiteit GKN te Kampen en Deputaten voor het Verband tussen de GKN en de Vrije Universiteit. De laatste twee commissies hebben sedert begin jaren negentig een geregeld overleg: OTWO (Overleg TheologischWetenschappelijk Onderwijs). In het drukke overleg tussen deze instanties speelde het gereed gekomen rapport van de Kerkelijke Commissie Predikantsopleiding Amsterdam een rol (KCPA, beneden §6.4) als ook de voorbereidingen van samenwerking tussen de SoW-opleidingen in het midden en het oosten van het land (beneden §6.6).

In overleg met HTWI, THUK en ELS schreven de voorzitters van de drie synoden dat er over de toekomst van de ambtsopleidingen grondig

moest worden nagedacht, 'vooral in het perspektief van de noodzakelijke doelmatigheid. De kerken zijn met u van oordeel dat dit gevolgen zal kunnen hebben voor de lokaties van de opleidingen, al achten zij het voorbarig hierbij het getal drie tot richtpunt te nemen. De kerken merken hierbij op, dat bij een eventuele herschikking van opleidingsplaatsen de bestaande locaties op gelijke wijze ter discussie gesteld dienen te worden, met als primair doel handhaving, c.q. verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek.'

De brief bevatte als bijlagen de besluiten ten aanzien van Leiden en Amsterdam (NHK, 22.1.97; zie onder § 6.3.), de plaats van het ELS (24.1.97) en de (dan zeer recente) opdracht aan TWO en Curatoren Kampen voor de Verkenning oostelijk cluster.

Op 1 april 1998 zonden de moderamina een tweede brief aan de minister ocw, waarin zij hun commitment bevestigden, uitspraken dat zij zijn verlangen om op korte termijn resultaten te zien begrepen, en meedeelden dat zij een plan voor al hun opleidingen wilden voorbereiden om dat in november aan de gezamenlijke synode voor te leggen. Tevens schreven zij dat de moderamina van de synoden streefden naar een eindsituatie waarin deze ambtsopleidingen op twee a drie plaatsen zijn geconcentreerd.

document 21 a) brief van SoW aan ocw, 10.3.98 b) brief van SoW aan ocw, 1.4.98

e) Brief van de minister ocw aan de universiteiten d.d. 29.5.98

De minister verzocht de universiteiten te reageren op de nota van R. van den Broek en de daarin voorgelegde suggesties. Hij sloot een afschrift bij van een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer waarin hij meedeelt dat de heer Van den Broek hem na een informatieronde suggesties heeft gedaan en wat de SoW-kerken zich hebben voorgenomen. Zijn brief d.d. 21.1.98 heeft de kerken ervan overtuigd dat niet volstaan kan worden met een besluit over een gezamenlijke predikantsopleiding in Amsterdam en dat de kerken naast het rapport daarover, rapporten laten maken over concentratie in het westelijke en oostelijke cluster. Omdat de beslissingen van de universiteiten over vestigingsplaatsen van de klassieke opleidingen aan de bekostigde universiteiten gevolgen hebben voor de mogelijkheid van het instandhouden van de verschillende ambtsopleidingen, hangen besluiten van universitaire en kerkelijke zijde samen. Vandaar het verzoek aan de universiteiten om een reactie op de suggesties van prof. Van den Broek.

document 22 brief van ocw aan universiteiten, 29.5.98

5.7. Onderzoeksbeoordeling Godgeleerdheid 2000 (1994-1998)

Na afronding van de besluitvorming in de SoW-kerken over de vestigingsplaatsen van de predikantsopleiding kwam het rapport van de visitatiecommissie onderzoek 1994-1998 gereed. De commissie deed tal van aanbevelingen, maar was over het algemeen zeer tevreden over de kwaliteit van onderzoek van de diverse instellingen in Nederland. De 'rapportcijfers' voor de kwaliteit van het onderzoek van de diverse instellingen kwamen echter niet overeen met de door de kerken uitverkoren plaatsen voor haar predikantsopleidingen. De commissie raadde in enkele gevallen samenwerking tussen onderzoeksgroepen aan, maar uitte geen zorgen over de kwaliteit van het onderzoek of over de onmogelijkheid om een goede wetenschappelijke staf aan te trekken.

document 23 § 1.7enAppendix3uit'AssessmentofResearch Quality. Theology' (VSNU 2000)

Rubriek VI. De SoW-discussie over de reductie van opleidingen (1996/9)

6.1. Het NHK-rapport 'Voor God geleerd? '21/22 juli 1996

Dit rapport, met een opvallende titel, beschrijft de situatie zoals die in 1996 bestaat en analyseert welke problemen zich voordoen en welke maatregelen men zou kunnen nemen om de problemen op te lossen. 18 Onder andere de volgende problemen worden gesignaleerd. De vier secties van het HTWI bieden niet hetzelfde studieprogramma aan, hetgeen het werk van Hydepark, waar alle studenten gedurende enige tij d bij elkaar worden gebracht, bemoeilijkt; de wijze waarop vakken als dogmatiek, praktische theologie en missiologie worden onderwezen, lopen sterk uiteen, terwijl vakken als diakonaat en gemeenteopbouw niet overal aanwezig zijn. De kerk heeft de vrijheid van de staatsfaculteiten steeds gerespecteerd; harerzijds mag ze van de opleidingen verwachten dat ze de kerk nooit uit het oog verliezen; de vraag rijst zodoende wie in laatste instantie bepaalt welke vakken de opleiding van voorgangers moet omvatten. De positie van staats-en kerkelijke docenten is ongelijk; in onderzoeksvisitaties staat het onderzoek vanwege de kerk vooral wat productiviteit betreft laag aangeschreven; dit is te wijten aan de wijze waarop de staf moet werken en aan de extra taken van de kerkelijke docenten in de begeleiding van studenten. Aan instromers vanuit het HBO worden door

sommige faculteiten minder eisen gesteld dan door andere. Achtergrond en ligging van studenten is zeer divers. In de nota wordt ook ingegaan op de behoefte van studenten aan meer spiritualiteit, meer pastoraat en meer praktijk in de opleiding. Een toenemend aantal studenten staat aan het eind van de studie ambivalent tegenover het ambt en een toenemend aantal predikanten heeft in de eerste gemeente problemen om hun taken goed uit te voeren.

De nota schetst dan een aantal doelstellingen die in een nieuw formatieplan zouden moeten worden verwezenlijkt. Aan het slot wordt gesteld dat er om de problemen op te heffen keuzen moeten worden gemaakt en wordt voorgesteld enkele alternatieve formatieplannen te doen uitwerken. Dit stuk is op 21/22 juni 1996 in de hervormde synode besproken; het synodebesluit vindt men in document 27, blz. 4v. (zie beneden § 6.3.).

document 24 Voor God geleerd? , 21122 juni 1996

6.2. 'Rapportage wederzijdse erkenning predikantsopleidingen', oktober 1996

Op 29 januari 1994 had de gezamenlijke vergadering van de triosynode een besluit genomen over het rapport van de Commissie Predikantsopleidingen. Men besloot de wederzijdse erkenning van de opleidingen te doen voorbereiden en daarbij een aantal zaken betreffende de opleiding, begeleiding en toetsing van aanstaande predikanten te regelen. In oktober 1996 diende de Commissie Predikantsopleidingen haar rapportage bij de gezamenlijke moderamina in. Bij synodebesluit werden zowel eindtermen als minimum-eisen voor zowel de gehele duplex ordo als de simplex ordo studies vastgesteld, benevens eisen voor de kennis van Grieks en Latijn en instroomeisen voor HBo-studenten. Tevens werd vastgesteld dat alle aanstaande predikanten drie weken gezamenlijke cursussen op het seminarie Hydepark moesten volgen en ook later nascholing zouden krijgen. De verplichte studie in Hydepark moest worden betaald vanuit HTWI, THUK en vu.

document 25 Rapportage wederzijdse erkenning predikantsopleidingen, oktober 1996

document 26 Besluitvorming ter gereformeerde synode inzake dit voorstel, d.d. 8.11.96, Acta GS/GKN, Haren 1995/1996, blz. 503-507

6.3. 'Met geheel uw verstand. Beleids-en formatieplan van het Hervormd Theologisch Wetenschappelijk Instituut', 22.11.96

In opdracht van het breed moderamen van de Generale Synode der NHK heeft de Commissie TWO een formatieplan opgesteld (vgl. boven §6.1.). Het rapport geeft een beschouwing over zaken zoals de relatie van de opleiding tot de praktijk, de spiritualiteit, het belang van inzicht in de cultuur en vrouwenstudies. Het bevat een overzicht van het gemiddeld aantal examens in de kerkelijke opleiding in de vier vestigingen en de kosten per student; uit dit overzicht blijkt dat de Utrechtse vestiging onderbezet is. Men wijst erop dat de stafopbouw door een relatief groot aantal hoogleraren en geringer aantal docenten topzwaar (en kostbaar) is. Het rapport geeft een overzicht over tal van organisatorische en (kerk)-rechtelijke aspecten van het HTWI. Vervolgens worden drie varianten voor een concentratie van de staf beschreven:

A) Amsterdam-UvA, Groningen, Leiden, Utrecht

B) fusie Amsterdam/Leiden, fusie Groningen/Utrecht

C) fusie Amsterdam/Leiden, Groningen, Utrecht

Bij het bepalen van de stafomvang van deze modellen gaat het rapport uit van een optelling van de studentenpopulaties van de gefuseerde vestigingen. 19 Vervolgens worden de drie modellen aan een aantal criteria getoetst. A) is een voortduring van de bestaande situatie, die men in 'Van God geleerd' (§6.1) al als onaanvaardbaar had bestempeld. B) biedt het beste perspectief op versterking van de staf en haar mogelijkheden. C) is een tussenoplossing, die als voordeel heeft dat men kan afwachten hoe de samenwerking Kampen/Groningen en de gereformeerde participatie in Hydepark zich ontwikkelen. Bij de keuze tussen de UvA en Leiden raadt men de synode aan zich door de kwaliteitsoordelen van de visitatiecommissies te laten leiden; de relatie tot het EL-seminarium vergt bijzondere aandacht. Deze keuze werd nog (even) uitgesteld.

Na bespreking van dit rapport wilde de synode de kerkelijke opleiding aan de Universiteit van Amsterdam beëindigen. Op 2 november 1996 sprak de evangelisch-lutherse synode uit dat zij Amsterdam als vestigingsplaats wilde handhaven. 20 Daarop nam de hervormde synode op 22 januari 1997 het besluit om Leiden als vestigingsplaats te handhaven en daarnaast in SoW-verband na te gaan of er 'in het licht van de totstandkoming in Nederland van één gezamenlijke predikantenopleiding in vPKN-verband, een beleids-en formatie-plan [kan worden] opgesteld, met als uitgangspunt dat door inbreng van de huidige drie formaties van bij de predikantsopleidingen betrokken docenten plaats is voor twee kwalitatief adequate opleidingen in het

westelijk cluster, te weten binnen de gemeente Amsterdam en aan de rijksuniversiteit te Leiden'. 21

document 27 'Met geheel uw verstand', november 1996

6.4. 'Rapportage Kerkelijke Commissie Predikantsopleiding Amsterdam', april 1998

De evangelisch-lutherse syode besloot op 24 januari 1997 aan het door de NH-synode geïnitieerde onderzoek mee te werken. Eind december was er contact gelegd tussen de besturen van de theologische faculteiten van de UvA en de vu om tot een stafcommissie te komen die zou onderzoeken hoe de samenwerking van vijf instellingen vorm zou kunnen krijgen: naast beide faculteiten de gezamenlijke kerkelijke opleiding aan de UvA, waarin de sectie van het HTWI samenwerkt met de docenten van het Evangelisch-Luthers Seminarium en het Doopsgezind Seminarium. De vier betrokken kerkgenootschappen vormden de Kerkelijke Commissie Predikantsopleiding Amsterdam, die zich liet adviseren door de inmiddels gevormde stafcommissie.

De Rapportage voorzag in een oecumenische simplex ordo opleiding aan de Vrije Universiteit, waarin lutherse en doopsgezinde docenten geïntegreerd zouden zijn (met ruimte voor hun eigen opleidingselementen). Een oecumenische Gezamenlijke Commissie Predikantsopleiding Amsterdam zou de relaties onderhouden met de SoW-raad Theologisch Wetenschappelijk Onderwijs en met de besturen van de evangelisch-lutherse en doopsgezinde seminaria. De kerkelijke medezeggenschap van de Gezamenlijke Commissie over de opleiding zou geregeld worden via een contract dat was afgeleid van de bestaande overeenkomst tussen de GKN en de vu (document 4b). Het curriculum zou voldoen aan de minimum-eisen die de kerk had gesteld (document 26). De UvA zou binnen de klassieke theologische opleiding via dubbelbenoemingen een plaats voor 'kerkelijke vakken' inruimen, zodat de opleiding aan de kerkelijke eisen voldeed. Het stafrapport ging gepaard met een beschrijving van de studieopzet en een opgave van de beschikbare formatie. De Colleges van Bestuur van beide universiteiten en de Besturen van de beide seminaria gaven het plan hun goedkeuring. Het HTWI had na enkele informele voorbereidende contacten afgezien van verder overleg over de inbreng van het HTWI. Het rapport is op 4 februari 1998 bij het gezamenlijke moderamen ingediend.

document 28 Rapportage KCPA, 4.2.98

6.5. Besluit inzake de predikantsopleidingen, 7/8 mei 1998

Tussen begin december 1997 en april 1998 kwam het advies van de Onderwijsvisitatie-commissie gereed en verzocht de minister van ocw de kerken om tot een integrale benadering van de reductie van opleidingen te komen (§ 5.5 en 5.6). De moderamina zijn daarop ingegaan en stelden aan de trio-synode voor om het KCPA-plan voor kennisgeving aan te nemen en te betrekken bij het totaalvoorstel dat in november door de trio-synode diende te worden behandeld. Daartoe stelde men een Commissie Concentratie Opleidingen samen. Het moderamen stelde de volgende randvoorwaarden bij dit voorstel:1. Er diende gestreefd te worden naar een concentratie tot twee a drie predikantsopleidingen. In het uiterste geval was ook vier mogelijk, maar dan diende op grond van de gegevens overtuigend aangetoond te worden dat dit noodzakelijk is. 2. Alle opleidingen zouden SoW worden (met zo mogelijk een perspectief op oecumenische contacten). 3. Men beperkte zich tot de klassieke opleidingen. 4. De zorgpunten van prof.dr. R. van den Broek werden meegenomen (...). 5. Er diende rekening te worden gehouden met de verschillende tradities in onze kerken ten aanzien van de opleidingen. 6. Er diende overleg gevoerd te worden met de besturen van opleidingen van andere kerkgenootschappen die bij de opleidingen waren betrokken. 7. Het voorstel diende een voorlopig formatie-en financieringsplan te behelzen. 8. Uiterlijk eind juni moest het plan gereed zijn; eventueel met enkele alternatieven. Drie moderamenleden worden aangewezen om het proces te stimuleren en te begeleiden (dr H. van der Meer, dr B. Plaisier en ds. W. Barendrecht).

Dit voorstel werd aanvaard. In de synodevergadering klonk o.m. de volgende redenering: als de hervormden van vier naar twee vestigingsplaatsen gaan, moeten de gereformeerden van twee naar één.

document 29 Voorstel aan de trio-synode, 7/8 mei 1998

6.6. Rapport Verkenningscommissie Predikantsopleiding Oostelijk Cluster, 20.5.98

Zoals op 10 maart 1998 door de kerken reeds aan de minister was gemeld, was een Verkenningscommissie Predikantsopleiding Oostelijk Cluster (VPOC) bezig om een plan op te stellen voor de reductie van het aantal vestigingsplaatsen. De VPOC werd ingesteld door het HTWI en Curatoren Kampen. 22 Het Rapport betrof echter niet alleen Utrecht, Kampen en Groningen, maar alle zes plaatsen. Men motiveerde dit vanuit de briefwisseling tussen de minister en de synode.

De commissie beval aan de kerkelijke predikantsopleidingen te vestigen op drie plaatsen: een hoofdlocatie te Utrecht en twee nevenlocaties te Leiden en te Kampen. Het HTWI en de THUK konden fuseren met de bestuurszetel te Utrecht. Indien de studenteninstroom in Kampen zou tegenvallen, kon Kampen alsnog aansluiting zoeken bij Utrecht. Het doel was vooral de bevordering van kwaliteit, doelmatigheid en levensvatbaarheid van de kerkelijke predikantsopleidingen.

De VPOC achtte een vestiging op drie plaatsen optimaal. Twee opleidingsplaatsen achtte men onvoldoende; men moest niet alleen met studententallen rekenen, maar ook met de vervangingsbehoefte aan predikanten bij het huidige getal van 3000 predikantsplaatsen, hetgeen een jaarlijkse instroom van tenminste 240 studenten zou wettigen. 23 Om een theologisch centrum in Amsterdam te behouden kon men vanwege de traditie alsook de kwaliteit van de vu-faculteit het contract met de vu wijzigen in de geest van de contracten met de faculteiten te Leiden, Utrecht en Groningen. Ter motivering van de keuze van de locaties wees men erop dat de faculteit in Groningen geen groot aantal studenten in de theologie had. Voor de keuze voor Kampen had men meerdere motieven, waaronder de herkomst van vele studenten uit de regio. De voorkeur voor Leiden en Utrecht werd mede ingegeven door het feit dat deze beide faculteiten integraal gericht waren op de klassieke opleiding, mede met het oog op het predikantschap. 24 Men pleit zodoende voor behoud van de duplex en de simplex ordo.

De nota heeft een aantal bijlagen, waaronder prognoses voor de studententallen bij de diverse alternatieven, ervan uitgaande dat bij sluiting van de kerkelijke opleiding te Groningen de studenten in grote meerderheid naar Kampen zullen gaan, enz.

document 30 Rapport Verkenningscommissie Predikantsopleiding Oostelijk Cluster, 20 mei 1998

6.7. Rapportage Commissie concentratie opleidingen, versie 22 juni 1998

De Commissie Concentratie Opleidingen (cco), waartoe op 8 mei 1998 was besloten (zie §6.5) bestond uit 5 leden: twee leden TWO, de president-curator van Kampen, de voorzitter van het ELS en de voorzitter van deputaten verband GKN/VU. Deze cco stelde voor drie vestigingsplaatsen te behouden. De cco vond onvoldoende argumenten om een sterk pleidooi te houden voor het behoud van vier vestigingsplaatsen. Men wilde één simplex ordo opleiding handhaven, maar zag geen mogelijkheid voor de fusie van Kampen en de vu,

omdat de eerste een opleiding van de kerken is en de tweede een zelfstandige instelling waarmee de kerk een contract heeft. Omdat Utrecht de grootste faculteit is, stond Utrecht buiten discussie. Onder de drietallen moest een simplex ordo faculteit zijn; daarnaast moest er spreiding in het land zijn. Zo kwam men tot twee mogelijkheden: Kampen-Utrecht-Leiden danwel Groningen-Utrecht-vu.

Voor de keuze uit beide drietallen hanteerde men een aantal criteria: kwaliteit van onderwijs en onderzoek, regio-aspekten, prognoses studententallen, percentage studenten dat predikant wil worden, financiële gevolgen voor de kerk (wachtgeldrisico bij sluiting), gevolgen voor de bestuurlijke relatie met de VPKN (later: SoW-kerk genoemd) en de breedte van de kerk. 25 Beide drietallen achtte men mogelijk. Een meerderheid van drie leden koos voor Kampen-Utrecht-Leiden. De relatie tot Groningen en de vu werd niet besproken.

document 31 Rapportage Commissie Concentratie Opleidingen, versie 22 juni 1998

6.8. Rapport inzake Concentratie Opleidingen van de gezamenlijke vergadering van de moderamina der synoden, oktober 1998

Op het cco-plan is door de drie portefeuillehouders uit de moderamina gereageerd door alsnog de mogelijkheid van fusie Kampen/ vu te laten onderzoeken. De belangrijkste stukken uit de discussie die daarop volgde, zijn als bijlage aan het Rapport toegevoegd. De moderamina schreven per 1.7.98 een brief aan het CvB/vu met een aantal voorwaarden voor een nader onderzoek naar fusie van de theologische Faculteit van de vu met de THUK, te vestigen bij de vu onder kerkelijke verantwoordelijkheid, waarop de vu d.d. 3.7.98 positief reageerde (bijlagen 7 en 8). Vanuit de theologische faculteit van de vu is (in een nota 'Gedeelde zeggenschap' d.d. 17.8.98) gepleit voor een theologische faculteit met grotere medezeggenschap van de kerk dan het vigerende contract GKN/VU. Zowel curatoren als CvB/vu hechtten echter aan eenduidig gezag, hetzij vanuit de kerk, hetzij vanuit de vu. In dit dilemma kozen de drie moderamenleden voor een instelling, ingebed in de vu, maar onder kerkelijk gezag. Curatoren verzetten zich tegen het fusieplan. Voor en tijdens de synodevergadering op 13 en 14 november 1998 is nog een aantal bijlagen met reacties van andere instanties en aanvullende informatie verspreid (bijlagen a-g).

In duidelijke meerderheid besloot de trio-synode het voorstel van het trio-moderamen te volgen: een kerkelijke aangewezen instelling ingebed in de vu te Amsterdam; Utrecht; Groningen. 26 Men besloot een stuurgroep in te stellen om het voorstel uit te werken; uiterlijk

december 1999 moest het voorstel ter synode worden besproken. Indien het financieel of anderszins niet haalbaar zou blijken, zou alsnog het andere voorstel, Kampen, Leiden, Utrecht, doorgaan, TWO kreeg opdracht na te gaan hoe de staf van het HTWI kon worden geconcentreerd te Utrecht en Groningen. Tevens zou men in overleg treden met de Doopsgezinde Sociëteit (met haar seminarium aan de UvA) en de Remonstrantse Broederschap (seminarie te Leiden).

document 32 document 33 nota Gedeelde Zeggenschap (FdG/vu) 17.8.98 a) Rapport inzake Concentratie Opleidingen, okt1998 b) extra bijlagen a-g

document 34 a) Besluit trio-synode, 13-14 november 1998, VIII b) Toespraak dr B.Plaisier op de triosynode, 13.11.98

6.9. Vervolg-Rapport inzake Concentratie theologisch-wetenschappelijke opleidingen, d.d. 5 november 1999

In januari 1999 is de stuurgroep ingesteld met als voorzitter prof.dr R. van den Broek. De stuurgroep stelde werkgroepen in voor onderwijs en onderzoek, voor financiën, voor bestuursstructuur en voor huisvesting. De rapporten van de werkgroepen bestuursstructuur, financiën en onderzoek & onderwijs kwamen medio maart 1999 gereed. De stuurgroep bepaalde dat deze rapporten vertrouwelijk moesten worden behandeld. Delen van de rapporten Onderwijs & Onderzoek werden medio april vrijgegeven voor bespreking in de staven van de te fuseren instellingen, maar zonder het daarbij behorende formatieplan. In de stuurgroep is langdurig gesproken over de vraag of de vu instemmingsrecht bij benoemingen zou krijgen of niet. Inbedding in de universiteit moest worden afgewogen tegenover alleenzeggenschap van de kerken. De stuurgroep ging niet accoord met instemmingsrecht en de vu legde zich bij adviesrecht neer.

In de zomer 1999 heeft de voorzitter van de stuurgroep de rapporten tot een geheel bewerkt en ze aan de diverse gremia voorgelegd. Zowel Curatoren als het CvB/vu hadden bezwaren, op grond waarvan de stuurgroep besloot het werk neer te leggen en de moderamina onverwijld besloten dat de fusiebesprekingen zouden worden gestopt en de lijn Leiden-Utrecht-Kampen zou worden ingezet. Bij het Rapport is een reeks bijlagen van de betrokken instellingen opgenomen, waaronder wel één van deputaten GKN/VU maar niet één vanuit het

CvB/vu. Volledigheidshalve voegen we een schrijven van de vu aan de leden der synode toe.

De synode besloot in grote meerderheid tot de locaties Leiden, Utrecht en Kampen en gaf de gereformeerde synode de taak het contract met de Vrije Universiteit op te zeggen. Om te zien hoe zulks het beste kan gebeuren werd een commissie ingesteld.

document 35 Rapporten van de werkgroepen

document 36 Rapport van de stuurgroep d.d. 3.9.99

document 37 Vervolg-Rapport inzake Concentratie met bij lagen, 5.11.99

document 38 Reactie van de FdG/vu aan de synodeleden

document 39 Synodebesluit d.d. 3 december 1999

7. Tot besluit

Aldus kwam een al dan niet voorlopig einde aan de beraadslagingen over de vermindering van het aantal protestantse predikantsopleidingen. De reductie van het aantal opleidingen lag in het verlengde van de Taakverdelingsoperatie uit de jaren tachtig, die aan de theologie was voorbijgegaan. Een sterke impuls gaf de Verkenningscommissie Godgeleerdheid 1989. De twee visitatiecommissies daarna waren veel minder uitgesproken, maar de onderwijsvisitatie 1997 leverde weer een impuls, die door de minister werd aangegrepen om de kerken onder druk te zetten.

In de discussie speelden studentenaantallen een grote rol. Wat opvalt is dat de onderbouwing van de besluitvorming inzake de concentratie mede berustte op de optelling van het studentenaantal van de te sluiten opleidingen bij dat van de drie vestigingen die over zouden blijven, zonder dat werd overwogen dat zowel de studiekeuze als de plaats waar men gaat studeren van vele factoren afhangt. 27


* Geïnteresseerden kunnen de betreffende documenten tegen kostprijs opvragen bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800heden). Adres: De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam; (t) 020-4445274, (e) jf.seijlhouwer@dienst.vu.nl

1. H.M.Vroom, 'Staatsvakken en kerkelijke vakken aan openbare universiteiten', Skrifenkerk 18 (1997)210- 231; 'De Vrije Universiteit en de organisatie van de theologie in Nederland', Skrifenkerk 18 (1997) 395- 414. In deze bijdragen wordt verdere literatuur in de voetnoten vermeld.

2. Wet op het wetenschappelijk onderwijs, art. 10, 11, 12, Ben 14. Artikel 10 regelt de vrijheid van faculteiten der godgeleerdheid van bijzondere universiteiten, artikel 11 geeft een verwijzing naar het Academisch Statuut, dat aangeeft welke studierichtingen een universiteit kan inrichten, de artikelen 13 en 14 hebben betrekking op de bekostiging. Art. 118 was gewijzigd op 30 augustus 1973; deze wijziging maakte aanwijzing van kerkelijke theologische hogescholen mogelijk.

3. Art. 80 en 81 vermelden de vakken van propedeuse en doctoraal examen godgeleerdheid (aan de openbare universiteiten), art. 209 bepaalt de positie van kerkelijke hoogleraren, art. 210 e.v. zijn bepalend bij de vestiging van bijzondere leerstoelen en de benoeming van bijzonder hoogleraren, art. 216 m.b.t. een bijzonder hoogleraar bij de faculteit der godgeleerdheid, art. 218- 225 zijn bepalingen aangaande bijzondere universiteiten.

4. Document 5, blz. 6 en 13. Het rapport van de werkgroep bevat een overzicht van allerlei kosten van academische instellingen en de bijdrage die de aangewezen instellingen in 1982 ontvingen: zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-5, 19 011, nrs. 1-3.

5. Document 5, blz. 13.

6. De minister verwijst hiervoor naar blz. 41 van kamerstuk 17649, nr.13, zittingsjaar 1982-1983

7. Zie A.Huussen, 'De gelijkstelling van de Joden met andere Nederlandse Burgers in 1796', in: R.Kranenborg, W. Stoker, Religies en (on)gelijkheid in een plurale samenleving (Leuven-Apeldoorn 1995) 149-160.

8. O.J. de Jong, 'De wetgever van 1876 en de theologie', Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 48 (1967/8), 314; door De Jong ontleend aan de Verordening omtrent het onderwijs 1815, art. 56.

9. Bij De Jong, t.a.p.; Verordening omtrent het onderwijs, 1815, art. 58, 59. Zie C. de Ru, De strijd om het hoger onderwijs tijdens het ministerie-Kuyper (Kampen 1953), 16 noot 33, voor de regelingen.

10. Tot de basisvakken rekent de VG in haar Rapport, p. 139: OT, NT, Kerkgeschiedenis, Godsdienstwijsbegeerte (en) Ethiek, Godsdienstwetenschappen, Dogmatiek, Praktische Theologie, Sociaalwetenschappelijke vakken.

11. Zie het Rapport van de Curatoren THUK aan Generale Synode Mijdrecht van de GKN (1991), bijlage 22, art. 141, Bijlagen bij de Acta, blz. 184v.).

12. Zie de bijlage 3 en 4 bij IWOOT.

13. Rapport VG, 129 (document 7). In het IWOOT- Rapport wordt in § 3.4.3. opgemerkt dat de minister van onderwijs (Ritzen) het plan van zijn voorganger (Deetman) vooralsnog niet overneemt.

14. Men ziet hier duidelijk, dat de totale theologische ambtsopleiding in de duplex ordo eigenlijk drie elementen omvat: openbare theologie, confessionele theologie, beroepsopleiding. De twee laatst genoemde opleidingselementen moeten samen in de twee kerkelijke studiejaren worden afgerond.

15. Acta GS GKN, 7.9.92, 188. In bijlage 22, punt 3.2.

16. De aantallen studenten die in de visitatierapporten worden genoemd, kunnen door verschillende oorzaken variëren: soms worden niet alle instellingen gevisiteerd, soms gaat het om de studenten aan alle opleidingen, soms alleen om de klassieke theologie. Tenslotte kunnen de gegevens uit de CBS-administratie verschillen van de opgave van de instellingen (o.a. doordat men een andere teldatum hanteert of andere criteria dan het CBS).

17. De minister duidde in deze brief met naam en toenaam op de volgende instellingen: de Vrije Universiteit Amsterdam, de Theologische Universiteit van De Gereformeerde Kerken in Nederland gevestigd te Kampen (Oudestraat), de Theologische Universiteit van De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) gevestigd te Kampen en de Theologische Universiteit van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland gevestigd te Apeldoorn.

18. Het is een discussiestuk, dat door de secretaris van TWO, ds J.W.Roodenberg, is geschreven in opdracht van TWO en, alvorens het aan de synode is aangeboden, besproken is door de diverse gremia binnen de hervormde kerkelijke opleiding, met inbegrip van het rectorium van het seminarie Hydepark.

19. In alternatief B) rekent men de nieuwe vestiging te Amsterdam of te Leiden tweemaal 14 studenten plus (kennelijk) twee overlopers, dus 30 studenten toe, en de vestiging Utrecht of Groningen 55 in plaats van tezamen 57 studenten.

20. Zie document 29: KCPA, daarvan bijlage B; zie beneden § 6.4.

21. Het besluit is afgedrukt als bijlage A in het Rapport KCPA, document 29, zie § 6.4.

22. Men heeft vanaf 13 februari viermaal vergaderd. Voorzitter was de mr K J.Cath, lid van TWO en oud CvB-voorzitter van de RUL.

23. Rapport, § 6.2.

24. Leiden had een opleiding 'levensbeschouwingen', maar discontinueerde die, mede op grond van de kritiek van de onderwijsvisitatiecommissie per 1.9.98, om ze in grondig gewijzigde vorm, als opleiding 'wereldgodsdiensten', weer open te stellen per 1.9.99.

25. Voor de toepassing van deze criteria wordt geen argumentatie gegeven.

26. Veel voorstanders van deze optie noemden als motief de aanwezigheid van theologie in de hoofdstad met haar secularisatie en aanwezigheid van andersdenkenden, en de inbedding in een brede universiteit.

27. Ik attendeer nog op vier punten: 1. het financiële voorbehoud van de kerken, die het risico van langdurige betaling van wachtgelden liever niet aan zich houden; 2. de schatting in het ccorapport van de kerkelijke behoefte aan een instroom van 240 studenten klassieke theologie per jaar; 3. opmerkelijk is voorts dat mensen die zich zwaar aan bepaalde plannen hebben gecommitteerd of banden met belanghebbende instellingen hebben een grote rol hebben kunnen spelen, zie noot 22 en de wijze waarop het Rapport Oostelijk Cluster de besluitvorming heeft bepaald; 4. indien kwaliteitsoordelen een grotere rol hadden gespeeld, was de keuze vermoedelijk anders uitgevallen; de algehele zeggenschap van de kerken over de THUK heeft uiteindelijk de doorslag gegeven voor de keuze Leiden- Utrecht-Kampen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2001

DNK | 103 Pagina's

PREDIKANTS- OPLEIDINGEN EN REDUCTIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2001

DNK | 103 Pagina's