Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbesprekingen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

| Thea Elshof-Beuvens, Trouw aan Christus' kerk. De geschiedenis van de christelijk-gereformeerden, de gereformeerden en de vrijgemaakt-gereformeer-den van Doesburg en omstreken, Buijten en Schip-perheijn, Amsterdam 2007, isbn 978-90-5881276-6, 717 pag., EUR. 59,50. | Lodewijk Winkeler

Het lijkt wel of de proefschriften steeds dikker worden. In dit zeer lijvige proefschrift houdt de auteur zich bezig met de geschiedenis van drie gereformeerde kerken in Doesburg: de Christelijk Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Kerk en na 1945 de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt). Zij hanteert daarbij een helder, zij het niet diepgravend analytisch kader: de ontwikkeling van de identiteit van deze kerken in de context van externe ontwikkelingen. Daartoe rekent zij zowel de politiek, sociale en economische Doesburgse context, als de landelijke ontwikkelingen in de protestantse kerken: de Nederlandse Hervormde Kerk en de drie gereformeerde kerken.

Aan het slot trek de auteur haar conclusies (p. 631-639), waarvan de vijfde conclusie de meeste vragen oproept. De auteur stelt vast dat de ontwikkelingen in de drie Doesburgse kerken weinig afweken van de ontwikkelingen in deze kerken op landelijk niveau. Daarmee wordt als vanzelf de vraag opgeroepen, wat het belang van deze studie is voor onze kennis van de kerkelijke ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw. Deze vraag klemt temeer, omdat een analyse van de Doesburgse kerkelijke ontwikkelingen in hun locale politieke en maatschappelijke context volgens de auteur nauwelijks te geven is bij gebrek aan historische studies over Doesburg, en bij gebrek aan verwijzingen naar deze context in de kerkenraads- en andere notulen. Mij lijkt dat een studie van locale ontwikkelingen zijn waarde juist aan deze context moet ontlenen - tenzij natuurlijk de kerkelijke ontwikkelingen opvallend afwijken van een landelijk patroon - wat dus niet het geval is.

Wat de overige conclusies betreft stelt de auteur vast dat de Christelijk Gereformeerde Kerk na 1896 een evenwichtige, breed-gereformeerde ontwikkeling doormaakte, waarbij het accent lag op het interne geestelijke leven, en dat er na de jaren vijftig van de twintigste eeuw een vernieuwing plaatsvond, die zorg opriep over de teloorgang van de rechtzinnige gereformeerde leer. De Gereformeerde Kerk streefde geheel in de landelijke lijn naar het behoud van de neo-calvinistische traditie, terwijl na de Tweede Wereldoorlog de orthodoxe opvattingen geleidelijk werden losgelaten. De Vrij-gemaakten tenslotte vertoonden een sterke gevoelsmatige betrokkenheid bij hun kerk en offervaardigheid, maar ook een grote gezagsgetrouwheid en een strak vasthouden aan de kerkorde, hetgeen in de jaren zestig tot interne spanningen leidde tussen behoudenden en vernieuwingsgezinden.

Om tot deze conclusies te komen dient men uiteraard niet alleen een grondig onderzoek te verrichten in de locale kerkelijke bronnen, maar ook voldoende kennis te hebben van de landelijke ontwikkelingen. Het lijkt mij echter overdreven om maar liefst 184 bladzijden te besteden om deze landelijke ontwikkelingen op basis van secundaire literatuur uitvoerig uit de doeken te doen.

In de rest van het boek worden de ontwikkelingen in de drie Doesburgse kerken gedetailleerd beschreven aan de hand van de notulen van de kerkenraadsvergaderingen, de acta van de classes, en zo nodig de acta van de regionale vergaderingen. Te gedetailleerd, omdat dezelfde ontwikkelingen daarna nogmaals aan de orde komen in een 'thematisch-historische analyse', waarin het gevondene thematisch wordt gegroepeerd, waarna vervolgens nog eens uitgebreid conclusies worden getrokken. De landelijke, maar ook de locale maatschappelijke, ontwikkelingen hadden hier beter in verwerkt kunnen worden.

Als de auteur tenslotte haar onderzoeksmethode evalueert, stelt zij vast dat het geen verhalende studie is geworden, omdat de scheiding van historisch-beschrijvende analyse - mij lijkt 'beschrijvend' en 'analyse' methodisch overigens niet samen te vallen - en thematisch-historische analyse gescheiden zijn, waardoor de thematische aanpak de chronologische volgorde noodzakelijk doorbreekt. Had de auteur dan eigenlijk liever een verhalende studie geschreven? Dat lijkt mij voor een proefschrift geen voorwaarde. De kwaliteit ervan wordt immers bepaald door de kwaliteit van de analyses. De uitvoerige en uiterst gedetailleerde beschrijvende delen hadden wat mij betreft beter afzonderlijk gepubliceerd kunnen worden ten behoeve van de geïnteresseerde Doesburgse bevolking. De thematische analyses bevatten op zichzelf reeds voldoende historische aanknopingspunten om die conclusies te trekken, die de auteur aan het slot trekt. Maar zoals gezegd: deze analyses graven niet diep. Met haar proefschrift heeft de auteur vooral bewezen dat zij beschikt over de wil en het doorzettingsvermogen om alles precies te willen weten. En dat is voor een goed historicus toch een belangrijke eigenschap. –

| Meerten Ritzema, Burgemeester in verzet 1940 1945. Een biografie in de vorm van brieven. Kirja-boek, Noord-Scharwoude 2008. 238 pag. isbn 978 90 77764 99 2, EUR. 16,- excl. EUR. 3 verzendkosten. | Gert van Klinken

Burgemeester in verzet is het levensverhaal van mr. Martinus Ritzema (1910-1945), aan de hand van een welvoorzien familiearchief te boek gesteld door diens zoon. Martinus Ritzema was afkomstig uit een gereformeerde boerenfamilie op het Groninger Hoogeland. Hij studeerde rechten aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en was een actief lid van de Antirevolutionaire Partij. In 1939 werd hij burgemeester van de gemeente Oldekerk in zijn geboorteprovincie, een post die hij twee jaar later opgaf, omdat hij zich niet kon verenigen met de door de Duitse bezetter gestelde eisen. Ritzema bleef als belastingconsulent in Oldekerk wonen, en raakte daar betrokken bij het gereformeerd verzet. In de laatste dagen voor de bevrijding werd hij in Bakkeveen door de sd geëxecuteerd, samen met ondermeer de kunstenaar H.N. Werkman.

Over de oorlog is inmiddels zeer veel gepubliceerd, meer dan waarschijnlijk over enige andere periode in de Nederlandse geschiedenis. Dat het nog steeds mogelijk is om nieuwe gegevens aan te dragen blijkt uit een publicatie als deze. De moeite die het Ritzema - een man met een jong gezin - kostte om na zijn vrijwillig ontslag een nieuwe broodwinning te vinden zegt veel over de problematiek van de burgemeester in oorlogstijd in het algemeen. Een rijk samengesteld familiearchief maakt het mogelijk om Ritzema's doen en laten niet alleen in de oorlogsjaren te beschrijven, maar tevens een beeld te schetsen van het leven van diens (groot)ouders en schoonfamilie. Bijzondere waarde hebben ook de levendige beschrijvingen van het studentenleven aan de vu tussen 1929 en 1934, bewaard in brieven uit Amsterdam van de jonge boerenzoon aan diens familie in Groningen.

Wat de bezettingsjaren betreft, herinnert het boek er ons nog weer eens aan hoe immens de persoonlijke verliezen konden zijn in families die de principiële overtuiging én de moed bezaten om zich te committeren aan daadwerkelijk verzet. Behalve Martinus Ritzema kwamen ook diens broer Rentje (landbouwer in Grijssloot bij Leens) en zwager Willem Berg (Sappemeer) om het leven. Hun echtgenotes werden op jonge leeftijd weduwe. Opmerkelijk is hoeveel schriftelijk materiaal juist van de hand van deze vrouwen bewaard gebleven is. Een bekend probleem in de gereformeerde en antirevolutionaire geschiedschrijving is de schaarste aan vrouwelijke getuigenissen, samenhangend met het gegeven dat de leidinggevende posities tot in de jaren zestig het domein bleven van de man. Vrouwelijk commentaar op de gebeurtenissen blijkt er echter wel degelijk te zijn, zowel in de vorm van dagboeken als in brieven.

Burgemeester in verzet heeft grote documentaire waarde voor de kennis van het gereformeerd verzet. Gehoopt mag worden dat het voorbeeld van deze uitgave door anderen zal worden nagevolgd. Met het oog daarop volgen hier nog enige opmerkingen. In familiecorrespondentie worden zowel instellingen ('de school', 'de jv') als personen vaak summier aangeduid. De betreffende gegevens mochten immers bekend verondersteld worden. Inmiddels is dat allang niet meer het geval. Om het unieke bronnenmateriaal in een familiearchief optimaal voor het voetlicht te brengen is het dan ook wenselijk om die gegevens alsnog toe te voegen. Almanakken (als die van nddd, het corps van de vu), bondsverslagen van gereformeerde jongelingen en jaarboekjes van de Gereformeerde Kerken kunnen daarbij goede diensten verlenen. Wat de personen betreft zal het niet altijd mogelijk te zijn om iedereen te identificeren, maar aan de hand van de rijke genealogische literatuur over bijvoorbeeld het Groninger Hoogeland kan men een eind komen.

In Burgemeester in verzet wordt overigens soms om principiële redenen afgezien van het verschaffen van nadere informatie. NSB-ers, ss-ers en land-wachters worden slechts met initialen aangeduid. Dit is opvallend, juist omdat velen uit deze groep geen vreemden voor de Ritzema's waren. Integendeel, het kon gaan om goede bekenden. Mensen die jarenlang als dorpsgenoten met elkaar hadden verkeerd stonden in 1944 en in het voorjaar van 1945 letterlijk als doodsvijanden tegenover elkaar. De emotionele impact daarvan is zo groot dat het voor de direct betrokkenen nog steeds niet mogelijk is om daar met naam en toenaam over te spreken. –

| Adrianus Sulman, Geloven aan de zoom van de Veluwe. Een onderzoek naar de geschiedenis van de kerkelijke liggingen op de Noordwest-Veluwe in de negentiende eeuw, Uitgeverij Kok, Kampen 2004, 295 pag. ISBN 90 435 1075 0, EUR. 32,00. Tegelijk academisch proefschrift Vrije Universiteit 2005 . | Albert de Lange

De Noordwest-Veluwe geniet bekendheid vanwege haar vele 'zwartekousenkerken'. Verschillende auteurs hebben al gepoogd te verklaren, waarom nu juist in deze hoek van Nederland het bevindelijk gestempelde orthodoxe calvinisme zo dominant aanwezig is. De socioloog A.J. Wichers schreef het in 1965 toe aan de 'overherigheid', dat wil zeggen aan de absolute macht van de lokale adel. De lijdelijke godsdienstige bevindelijkheid van de Veluwenaar zou een uitvloeisel zijn van de onderdanigheid, waartoe hij in het dagelijkse leven gedwongen was. S.W. Verstegen beweerde daarentegen in 1990 precies het tegenovergestelde, 'dat juist het gebrek aan overherig gezag de opkomst van de soms extreme bevindelijkheid op de Veluwe sterk heeft bevorderd'.

Adrianus Sulman houdt zich in het proefschrift, waarmee hij op 27 januari 2005 aan de Vrije Universiteit bij G.J. Schutte en A. de Reuver is gepromoveerd, eveneens bezig met de typische godsdienstigheid op de Noordwest-Veluwe. Hij wil de verklaring daarvoor niet zoeken in de tijd van het ancien régime, maar in de economische, sociale, culturele en religius-kerkelijke ontwikkelingen, die plaats vonden in het tijdvak 1795-1914. Sulmans dissertatie is in acht hoofdstukken verdeeld. Na een kort inleidend hoofdstuk behandelt hij in de hoofdstukken 2-5 de geografie, de demografie, de economie en de sociale verhoudingen op de Noordwest-Veluwe. Dit arme en geïsoleerde gedeelte van Gelderland telde in die tijd zes gemeenten: Oldebroek, Elburg, Doornspijk, Ermelo, Harderwijk en Putten. Sulman komt in de hoofdstukken 5 -7 op het eigenlijke onderwerp van zijn boek te spreken: de ontwikkeling van het godsdienstige en het kerkelijk leven tussen 1795-1914. De Noordwest-Veluwe was in die tijd grotendeels hervormd; de kerkelijke gemeenten hoorden tot de classis Harderwijk. Met de Afscheiding van 1834 verlieten slechts weinigen de Hervormde Kerk. De Doleantie van 1886 leidde daarentegen tot een fikse aderlating. In 1899 was bijna 20% van de protestanten lid van de Gereformeerde Kerken, ruim 80% was hervormd gebleven.

Het is Sulmans grote verdienste, dat hij poogt de oorzaken voor het succes van het orthodoxe calvinisme op de Noordwest-Veluwe door bronnenonderzoek op het spoor te komen. Hij heeft vooral gemeenteverslagen en kerkenraadsnotulen geraadpleegd. De wijze, waarop Sulman dit archiefmateriaal verwerkt, is evenwel onbevredigend. In de hoofdstukken 2-4 legt hij nauwelijks een verbinding tot zijn eigenlijke vraagstelling. Zo wordt niet duidelijk, of ook sociale conflicten een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de Gereformeerde Kerken en de 'zwartekousenkerken'. Een onderzoek naar de sociale herkomst van de 'dissidenten' ontbreekt. De centrale hoofdstukken 5 -7 lijden aan hetzelfde euvel. Hij stelt alle mogelijke lokale kerkelijke verhoudingen en conflicten aan de orde, maar hij maakt nauwelijks duidelijk of en in hoeverre zij hebben bijgedragen tot het ontstaan van de typische godsdienstigheid van de Veluwenaar. Ook gaat hij niet in op de vraag, of het volksgeloof mede verantwoordelijk was voor de lijdelijkheid van de Veluwenaar, zoals sommige auteurs voor andere delen van Nederland hebben vastgesteld.

Het blijkt in de loop van het boek telkens weer, dat het de auteur niet is gelukt het vele materiaal, dat hij heeft uitgegraven, zelfstandig te verwerken. Sommige onderwerpen zoals de Doleantie worden twee keer behandeld (p. 118-120, op p. 175-197). Enkele passages worden vrijwel letterlijk herhaald (bijv. p. 60 en 80). Studies van andere auteurs worden slecht weergegeven. Het boek van Sulman wordt bovendien ontsierd door talloze slordigheden en fouten. Deze zijn lang niet allemaal te wijten zijn aan de 'lastige taalblindheid', waarvoor de auteur zich bij voorbaat verontschuldigt. In hoofdstuk 8 bijvoorbeeld corresponderen de noten 19 tot 77 niet met de noten in de tekst.

De lezer zou mogen verwachten dat de auteur tenminste in het slothoofdstuk 8 de balans opmaakt en een helder en duidelijk antwoord geeft op de vraag, die hij aan het begin van zijn boek heeft gesteld. Dat is echter niet het geval. Sulman laat de lezer radeloos achter. Op grond van de slot-pagina's kan men vermoeden dat hij de opkomst van de 'zwartekousenkerken' wil verklaren uit de religieus-kerkelijke ontwikkelingen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Toen werden onder de invloed van Abraham Kuyper in heel Nederland de kerkenraden en de gemeenteleden toenemend zelfbewuster. Ook op de Noordwest-Veluwe verdedigde nu het kerkvolk actief de orthodox-calvinistische en bevindelijke tradities, die - zo suggereert Sulman - hier al sedert langere tijd verworteld waren. Dit leidde tot conflicten met predikanten en tot het ontstaan van meerdere calvinistische kerken.

Erg bevredigend is deze verklaring niet. Waarom leidde de nieuwe 'zelfbewustheid van kerkenraden en individuele kerkleden' op de Noordwest-Veluwe wel tot het ontstaan van 'zwartekousenkerken', in andere vergelijkbare gebieden niet? Het boek van Sulman biedt wel veel nuttig materiaal om over deze vraag na te denken, een afdoende verklaring geeft het niet. -

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 2008

DNK | 52 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 2008

DNK | 52 Pagina's