Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Waarom was ik eigenlijk katholiek geworden?’*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Waarom was ik eigenlijk katholiek geworden?’*

Op zoek naar de individuele en contextuele motieven van bekeerlingen in de eerste helft van de twintigste eeuw

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cees Luttik, Mijn weg naar de Catholica. Verslag van een levenslange zoektocht, Nijmegen: Valkhof Pers, 2012, 168 pagina's, isbn 978 90 5625 382 0, €15,50.

Koos Spitse, Veel ging er langs me heen. Terugblik op mijn overgang naar de katholieke Kerk, Nijmegen: Valkhof Pers, 2012, 144 pagina's, isbn 978 90 5625 381 3, €15,00.

Inleiding

Twee boeken met als onderwerp ‘bekering’; ze zijn verschenen in de KDC-MemoReeks, een serie met levensverhalen van gewone en ongewone katholieken, levend in de twintigste eeuw. In deze ego-documenten blikken de auteurs terug op hun overgang naar de Rooms-Katholieke Kerk en hun verdere zoektocht binnen de Catholica. Het zijn openhartige en persoonlijke verhalen over eenzelfde onderwerp, maar toch heel verschillend en dat maakt een vergelijking zo boeiend.

De auteurs maakten deel uit van de stroom van bekeerlingen die vanaf de laatste decennia van de negentiende eeuw tot ongeveer de zestiger jaren van de twintigste eeuw hun weg vonden naar de katholieke kerk. Vanaf de zestiger jaren daalde het aantal katholieke bekeringen gestaag en bekeerlingen riepen daarna nog weinig belangstelling op.

Nu, ruim een halve eeuw later, kunnen we constateren dat deze bekeringsgolf toch een bijzonder fenomeen is geweest. Het was overigens geen typisch Nederlands verschijnsel; in de hele westerse wereld had het katholicisme een magische aantrekkingskracht, vooral op leden van de culturele elite, zoals schrijvers en kunstenaars onder wie Georges Rouault, Thomas Merton en Graham Greene. Waar ging het deze mensen om? Was het een zoeken naar traditie of zekerheid, naar mystiek of schoonheid? Of was het misschien het resultaat van katholieke bekeringsijver? De redenen en achtergronden van deze bekeringsgolf kunnen aan de hand van persoonlijke verhalen zoals de dagboeken of biografieën van beroemde bekeerlingen duidelijker worden, maar de wegen naar de Catholica van ‘gewone’ mensen, zoals beschreven door Cees Luttik en Koos Spitse zijn daarvoor minstens zo interessant.

Cees Luttik

Het was in het jaar 1951 dat Cees Luttik (Velsen 1932) zijn overgang maakte naar de katholieke kerk. Van huis uit opgegroeid in de Nederlandse Hervormde Kerk zette een tot de Catholica bekeerde oom hem op het spoor van het boek Ecclesia Catholica van de Utrechtse professor Cornelia de Vogel waarin zij een verantwoording gaf voor haar overstap naar het katholicisme.1 Zijn eigen zoektocht bracht hem naar het Open Deur-informatiecentrum voor ‘zoekende gelovigen’ in Amsterdam en naar de paters dominicanen (OP). Cees Luttik raakte vooral geïnteresseerd in de eerste eeuwen van de kerk en de opvattingen van de oude kerkvaders; zij stonden - aldus Luttik - immers nog het dichtst bij de bron. Hij kwam door veel lezen, praten en bidden tot de conclusie dat de jonge ongedeelde kerk uit de beginperiode het best terug te vinden was in de katholieke kerk. Daar was ook het ambt van Petrus nog het duidelijkst aanwezig. Na een intensieve voorbereidingsperiode liet Luttik zich opnemen in de katholieke kerk. Gretig zocht hij naar kennis over zijn nieuwe kerkelijke omgeving en naar verdieping van zijn geloof door het volgen van cursussen.2 Zijn interesse voor de kerkvaders vond hij terug bij enkele theologen die in die tijd in de belangstelling stonden, zoals Yves Congar, Henri de Lubac en Hans Urs von Baltasar. De intense belangstelling van Cees Luttik voor al die nieuwe opvattingen in de Romana maakte dat hij de steeds duidelijker wordende problemen en de groeiende barsten in de roomse zuil gewoon niet opmerkte. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) riep bij hem hoge verwachtingen op maar bracht gaandeweg vooral twijfel en onzekerheid en de jaren erna waren voor Luttik een tijd van doelloos zoeken, van verwarring en geestelijke crisis. In 1972 nam hij contact op met Cornelia de Vogel om met haar te spreken over haar visie op de veranderingen in de kerk. Hij vond bij haar de steun die hij zocht en nam het lezen en studeren weer vol energie op. Vanaf de tachtiger jaren zag Luttik weer lichtpuntjes in de nieuwe kerkelijke bewegingen en in de wat meer conservatieve initiatieven, zoals de uitgave van het Katholiek Nieuwsblad.

Cees Luttik noemt zijn eigen weg ‘geen gebruikelijke weg.’ Hij was niet op zoek naar antwoorden op ervaringsvragen, maar naar het antwoord op de Waarheidsvraag. En juist in de Ecclesia Catholica had hij dat antwoord gevonden. Zijn zoektocht was ook niet die van een gewone gelovige. Luttik las veel theologische werken, volgde cursussen en zocht regelmatig contact met vooraanstaande denkers zoals Cornelia de Vogel en Ignace de la Potterie, jezuïet en bijbelgeleerde. Zijn ideeën over de eerste eeuwen van de Kerk zijn helder en klaar: toen was er nog eenheid en was de rechte leer voor iedereen duidelijk. Luttik is vrij stellig in zijn mening over nieuwe theologische inzichten die volgens hem veel problemen hebben veroorzaakt. Vooral het historisch-kritisch bijbelonderzoek krijgt een veeg uit de pan. Over zijn praktische ervaringen in een geloofsgemeenschap, zijn morele opvattingen of zijn gezinsleven lezen we weinig. Hij heeft geen oog voor de secularisering en individualisering die binnen enkele decennia de hele westerse samenleving en de kerk deden veranderen.

Koos Spitse

Ook Koos Spitse (Rotterdam 1938-2012) is in de Nederlandse Hervormde Kerk opgegroeid en kwam als twaalfjarige jongen per toeval terecht in een viering in een katholieke kerk. Het was de sfeer met wierook, fraaie gewaden en gezang die hem van meet af aan boeide, de beleving van harmonie en rust. Thuis vond hij de rust niet zo; zijn vader was een harde werker maar kon ook ongeduldig en driftig zijn. Koos bezocht stiekem vieringen in de katholieke kerk en zocht in een inloophuis voor bekeringswerk contact met een lid van de congregatie ‘Vrouwen van Bethanië,’ Liesbeth von Fisenne. Zij toonde hem vooral de schoonheid van het katholieke geloof. Ook door mee te helpen bij het werk voor de arbeidersjeugd in een clubhuis van het Sint Franciscus Liefdewerk van de Priesters van het Heilig Hart van Jezus (SCJ) kwam hij steeds meer in contact met opvattingen en praktijken van katholieken.3 In 1959, in de nadagen van het rijke roomse leven, ging hij na een enerverende voorbereidingstijd over naar de katholieke kerk. Bij de mooie kleuren en geuren van het katholicisme die hem als bekeerling zo aantrokken hoorde ook een keurslijf van geboden en verboden. Pas jaren later besefte hij dat veel daarvan hem als bekeerling gewoon was ontgaan en dat hij zodoende gevrijwaard gebleven was van de angst en de dwang die veel katholieken wel hadden ervaren in die jaren. Hij zag toen ook de problemen in het leven van gelovigen ten gevolge van de kerkelijke leer: de ongewild grote gezinnen, de problemen met de seksuele moraal, de worsteling met intermenselijke relaties bij kloosterlingen en het verplichte celibaat bij priesters.

Voor Spitse was religie iets persoonlijks: contact met ‘Iemand,’ groter dan jezelf, binnentreden in een hogere werkelijkheid, troost en hulp bij het verdragen van lijden. Aanvankelijk was hij enthousiast over de vernieuwingen in de liturgie naar aanleiding van het Concilie maar na enige jaren zag hij die steeds meer als een vervlakking en verarming. Hij voelde zich toch het best thuis in een klassieke katholieke viering, liefst met Gregoriaanse gezangen. In zijn werk als psychotherapeut en orthopedagoog werd hij regelmatig geconfronteerd met de negatieve kanten van de kerkelijke invloed. Hij was zeer geschokt door de publicaties over het seksueel misbruik in de kerk (in de openbaarheid gekomen via het onderzoek van de Commissie Deetman, 2011). Spitse begreep de achtergronden van de seksuele moraal van de kerk maar zag ook de grote problemen die daaruit voortkwamen. Moest de kerk niet een barmhartiger houding aannemen in ethische vraagstukken? Voor Spitse bleef het eigen persoonlijk geweten de sleutel tot beslissingen. Binnen de kerk vond hij veiligheid en rust, maar hij bleef afkerig staan tegenover dwingende regels die aan mensen werden opgelegd en hen daardoor hadden beschadigd.

Bekeringswerk

Luttik en Spitse zijn al op jonge leeftijd - rond hun twintigste levensjaar - overgegaan naar de katholieke kerk, Luttik in 1951, Spitse in 1959. Het was de tijd waarin bekeringen volop in de belangstelling stonden en er van katholieke zijde ook meerdere activiteiten waren om de Romana onder de aandacht te brengen.

Al in het begin van de twintigste eeuw waren er initiatieven om katholieken bewuster te laten ingroeien in de eigen geloofsgemeenschap en hun zelfvertrouwen te versterken. In clubhuizen en vormingsgroepen die zich vooral richtten op katholieke jongeren uit volkswijken werd onder leiding van speciaal daartoe opgeleide catechisten en religieuzen gesproken over levensvragen en werd geloofsonderricht gegeven. Daarnaast werd er ook onderricht gegeven aan geïnteresseerde niet-katholieken. Aanvankelijk gebeurde dat door individuele paters of zusters die min of meer toevallig in contact kwamen met mensen die vroegen om begeleiding bij hun zoektocht, later werd dat geloofsonderricht meer gestructureerd opgezet. Vooral toen het aantal ‘gemengde huwelijken’ in de jaren na de Tweede Wereldoorlog toenam, groeide het aantal instituten dat de andersdenkende huwelijkspartner ging begeleiden op de weg naar een huwelijk in de katholieke kerk. Omdat de sfeer in de kerk veranderde na het Tweede Vaticaans Concilie, de oecumene meer ruimte kreeg en vooral de ontkerkelijking toenam, verdween al snel de behoefte - en de plicht - om als huwelijkskandidaat katholiek te worden; de centra werden één voor één opgeheven.

Zowel Koos Spitse als Cees Luttik zijn met enkele van deze instituten in aanraking gekomen. Ze bezochten inloophuizen en kwamen alle twee in contact met de in 1919 gestichte (en in 1932 erkende) congregatie ‘Vrouwen van Bethanië’ die zich speciaal richtte op het bekeringswerk.4 Koos Spitse werd al jong actief betrokken bij het jeugdwerk van de Priesters van het Heilig Hart van Jezus (SCJ) en ontdekte daar zijn roeping als onderwijzer. Ook andere religieuze groeperingen waren, vooral in de vijftiger jaren, actief in het geven van geloofsonderricht aan niet-katholieken. Zo waren er in enkele steden centra voor het Via Pacis-werk, waar enkele minderbroeder-kapucijnen (OFM Cap) zich met behulp van vrijwilligers hebben ingezet voor het catecheseonderricht, en de Una Sancta-huizen van de Missionarissen van het Heilig Hart (MSC). Zowel Luttik als Spitse hebben tijdens hun zoektocht wegwijzers gevonden bij deze religieuzen en daarvan veel steun ondervonden. Hoewel de oorzaak van de bekeringsgolf hiermee niet verklaard wordt, mag het belang van deze instituten in de begeleiding van religieuze zoekers toch niet onderschat worden.

Pater van Doornik

Een standaardwerk over bekering in de periode 1920-1948 is de bundel Pelgrims naar de Una Sancta van pater N. van Doornik (1898-1984), lid van de Missionarissen van het H. Hart van Jezus (msc) en zeer actief in het Una Sancta-bekeringswerk.5 Hij heeft in zijn boek een zeventigtal autobiografische verhalen verzameld van religieuze zoekers die de weg gevonden hebben naar de katholieke kerk, ‘de enige Macht die sinds tweeduizend jaar alle oorlogen en ruïnes te boven is gekomen’ aldus Van Doornik. Voor hem was het vanzelfsprekend dat religieuze zoekers bij de katholieke kerk uitkwamen. Zijn bedoeling was dan ook om ‘liefderijke en irenisch’ goedwillende zoekers te wijzen op een oplossing waarnaar ze misschien bewust of onbewust verlangden. Van Doornik wilde met zijn boek ‘niet triomferen maar getuigen.’ Dat wij nu wel wat moeite hebben met zijn apologetische toon moge duidelijk zijn. Ook die past in de context van die tijd, waarin protestanten en katholieken nog door een kloof van wantrouwen en onbegrip van elkaar gescheiden waren, ondanks de voorzichtige oecumenische pogingen tot toenadering.

Van Doornik kwam met behulp van zijn verzamelde biografieën tot de conclusie dat elk bekeringsproces op eenzelfde manier verliep: een gevoel van gemis; een ontmoeting met ‘iets katholieks’ (kerkgebouw, persoon, tekst); groeiende onrust; de breuk met het verleden; en tenslotte een verlossende zekerheid. De levensverhalen van Luttik en Spitse passen aardig in dit schema. Van Doornik herkende bij zijn onderzoek drie typen van bekeerlingen; bij de meesten zag men meerdere typen, maar was er toch één dominanter aanwezig dan de beide andere. Een eerste type is de gelovige die getroffen wordt door de rijkdom in de liturgie, de mooie zang en imponerende kathedralen, kortom: door schoonheid. Het tweede is het vroomheidstype, de gelovige die geboeid wordt door mystiek, gebed, sacramenten en heiligen, die zoekend is naar de toenadering tot het goddelijke. Als laatste type noemde Van Doornik het theologisch type: de gelovige die rusteloos op zoek is naar de waarheid, naar de betekenis van Gods woord, naar gezag dat richting en rust geeft.

Deze indeling blijkt nog steeds bruikbaar als we naar Luttik en Spitse kijken. Hun redenen tot bekering en hun verdere weg in de Catholica zijn zeer verschillend. Spitse werd al jong geboeid door de sfeer in een katholieke kerk, met wierook, mooie gewaden en Latijnse gezangen en dat blijft zijn leven lang aantrekkingskracht op hem behouden. “Katholicisme was voor mij eerder beleven dan bestuderen” schrijft hij zelf (pag. 16). Hij voelde de behoefte “om met anderen Iemand hoger dan ikzelf te aanbidden, tegen Hem aan te bidden, binnen te treden in een grotere Werkelijkheid” (pag. 107). Zowel het culturele als het vroomheidstype zijn bij Spitse herkenbaar. Luttik daarentegen is een bekeerling van het theologisch type: zijn zoektocht betrof de Waarheidsvraag. Juist in de Ecclesia Catholica met daarmee verbonden de Stoel van Petrus trof hij de garantie dat de heilsboodschap bewaard zou blijven (pag. 153). Hij volgde cursussen, las theologische werken en voerde vele gesprekken met vooraanstaande katholieken op zoek naar zekerheid.

Na het Concilie was de kerk van het rijke roomse leven die ze zo bewust gekozen hadden en die, zonder dat ze het beseften al vol breuken bleek te zitten vrij snel verdwenen, maar beiden bleven trouw aan hun keuze, Luttik door zijn theologische zoektocht met veel energie voort te zetten, Spitse door deel te nemen aan activiteiten binnen de geloofsgemeenschap (een kerkkoor en werkgroepen).

Hoe het de meeste bekeerlingen in Van Doorniks boek na het Concilie vergaan is weten we niet. Hoe het bekeerlingen kán vergaan vinden we juist wel in de boeken van Spitse en Luttik. Zij beschrijven hun worsteling, vooral na het Tweede Vaticaans Concilie (1965) en de daaropvolgende roerige jaren in de kerk van West-Europa. Bovendien geven de twee boeken de bekeringsverhalen en persoonlijke drijfveren weer, niet van kunstenaars of leden van de intellectuele elite maar van gewone mensen, een psychotherapeut en een fotohandelaar. Dat maakt hun verslagen ook belangwekkend.

Vijftig jaar later

Vijftig jaar na het boek van Van Doornik verscheen de bundel Het licht gezien. Bekeringen tot het katholicisme in de twintigste eeuw met daarin een eerste aanzet tot verder onderzoek naar deze bekeerlingengolf.6 Weer vijf jaar later publiceerde Paul Luykx (1940) een meer systematische studie over dit thema. In dit boek, getiteld ‘Daar is nog poëzie, nog kleur, nog warmte’ is ook een aantal bekeringbiografieën opgenomen, grotendeels van bekende Nederlanders.7 De woorden in de titel, afkomstig uit het werk van Frederik van Eeden - ook een bekeerling - geven weer waarin volgens Luykx de aantrekkingskracht van het katholicisme zich bevond: in de schoonheid en de traditie. Tegelijkertijd zoekt hij de oorzaken daarvan in een bredere maatschappelijke context. Zo constateert hij bij de bekeerlingen een afwachtende en soms zelfs afwijzende houding ten opzichte van de veranderingen op allerlei gebied in de samenleving. De katholieke kerk was als hoedster van een eeuwenoude traditie daarbij een welkome bondgenoot. Wat onze twee bekeerlingen betreft: Luttik zou misschien wel passen in het profiel dat Luykx schetst van de bekeerling, maar voor Spitse geldt dat toch niet, hoewel hij wel degelijk hield van Gregoriaans en glas-in-lood. Beider weg in een veranderde kerk na 1965 is te zeer verschillend. En of de theorie van Luykx ook past op de van-huis-uit-katholieken is natuurlijk maar de vraag. Onderzoekers naar de bekeringsgolf hebben aan levensverhalen zoals die van Cees Luttik en Koos Spitse dan ook weer volop stof tot nadenken.


*Deze verzuchting is een citaat uit het boek van Cees Luttik, pag. 10.

1 C.J. de Vogel, Ecclesia Catholica. Redelijke verantwoording van een persoonlijke keuze, Utrecht 1946.

2 Hij volgde een cursus van twee jaar bij het Apostolisch Instituut Amsterdam, waarbij de religieuzen van de Vrouwen van Bethanië betrokken waren.

3 De Congregatie van Priesters van het Heilig Hart van Jezus had het Sint Franciscus Liefdewerk opgezet om jeugd te begeleiden door hen culturele activiteiten aan te bieden. Zie voor dit werk: Vefie Poels, ‘Het Sint Franciscus Liefdewerk van de Paters SCJ’, in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland jg. 30 (1988), 57-85.

4 Deel 13 uit de serie ‘Religieuzen en religieuze gemeenschappen’: Vrouwen van Bethanië. Getuigen van God die onder ons is, Aalsmeer 1987. Bethanië is gesticht door de jezuïet Jacques van Ginneken (1877-1945) om het evangelie te brengen in de moderne wereld, herkerstening, door vooral kinderen en jongeren te begeleiden in clubhuizen.

5 N. van Doornik, Pelgrims naar de Una Sancta. Hedendaagse belijdenissen verzameld, ingeleid en van een nabeschouwing voorzien door Dr.N.G.M. van Doornik M.S.C., Utrecht 1948. Elke bekeerling beschrijft er in enkele pagina's zijn ervaringen; de bekeringen beslaan de periode 1922-1947. Er is een tweede soortgelijke bundel: Gij zijt niet langer pelgrims, uit 1950. De opportuniteitsbekeringen-overgaan naar de katholieke kerk vanwege een huwelijk met een katholiek-blijven in deze bundels buiten beschouwing.

6 M. Derks e.a. (ed.), Het licht gezien. Bekeringen tot het katholicisme in de twintigste eeuw, Hilversum 2000. Ook lezenswaardig is de in 2002 verschenen bundel van historicus en journalist Willem Bouwman met biografische schetsen van bekeer-lingen tot heel gevarieerde levensbeschouwingen: W. Bouwman, Bekeerd! Omwentelingen in vijfentwintig levens, Soesterberg 2002

7 P. Luykx, ‘Daar is nog poëzie, nog kleur, nog warmte.’ Katholieke bekeerlingen en moderniteit in Nederland, 1880-1960, Hilversum 2007.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

DNK | 82 Pagina's

‘Waarom was ik eigenlijk katholiek geworden?’*

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

DNK | 82 Pagina's