Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONZE CATECHISMUS (V).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONZE CATECHISMUS (V).

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere wil ons dieper inleiden in den staat van onze ellende door de eisch der wet. De gruwelstukken, die wij bedreven hebben worden ons in de Schrift duidelijk en ordelijk voor oogen gesteld in het licht der volmaaktheid. In Matth. 22: 37-40 lezen we: „Gij zult liefhebben den Heere Uwen God met geheel Uw hart en met geheel Uw ziel en met geheel Uw verstand en met geheel Uw kracht. Dit is het eerste en het groote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: „Gij zult Uwen naaste liefhebben als Uzelven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten."

In deze liefde tot God en onzen naaste wordt het beeld der volmaaktheid ons voorgesteld en dat is 't wat de Heere van ons eischt. Alleen door deze volmaakte liefde is 't mogelijk een Gode welbehagelijk leven te leven.

Uit die liefde tot God en onzen naaste zijn we geschapen en hebben we geleefd in den staat der rechtheid.

En als waarachtig mensch heeft de Heere Jezus die volmaakte liefde altijd beleefd op aarde en heeft Hij aan den eisch der wet voldaan.

In deze heilige wet eischt de Heere des menschen hart, ziel, verstand en kracht voor Zich op. Een viertal zaken, die Hij den mensch gegeven heeft om Hem er mede te dienen en te verheerlijken.

Hij wil, dat de mensch zich geheel zal geven en dat tot zijn zaligheid.

De Liefde stelt haar eisch scherp, daar zij gaf, wat zij eischt. God heeft zich in den staat der rechtheid gegeven in Zijn liefde tot zaligheid van den mensch en stelde Zijn hemel voor hem open. Op grond van Zijn liefde, den mensch gegeven, eischt Hij dus liefde van den mensch.

In het hart moet zijn de bron der liefde. De lichamelijke beteekenis van het hart des menschen is in overeenstemming met de geestelijke beteekenis van 't hart. Door elke hartslag wordt het bloed gedreven door ons menschelijk lichaam en met een hartverlamming houdt dat op. Zooals de werking van het hart 't begin en de kracht van het natuurlijke leven is, moet onze liefde tot God opkomen uit het hart. Alle liefde, die niet opkomt uit het hart, is lievigheid en dient om de vijandschap van het hart te verbergen, wat Judas heeft gedaan in 't verraden van den Heere Jezus.

In 't hart des menschen was in den staat der rechtheid die onuitputtelijke bron van liefde.

In de wil moet zijn 't veld der liefde. De ziel des menschen is een veld, dat zich door haar vermogens naar alle kanten uitstrekt. In al ons denken, willen en gevoelen openbaart zich de wil des menschen. Die wil nu moet zijn als een veld met bloemen van liefde, tot verheerlijking van den Heere.

Met die liefde in ons denken, willen en gevoelen heeft God ons geschapen.

In het verstand moet zijn de kennis der liefde. Door een geestelijke kennis van de liefde Gods kan God alleen geliefd worden op een waardige en Hem welbehagelijke wijze.

Het verstand des menschen was in den staat der rechtheid vervuld met de kennis der liefde en daarom is het de eisch des Heeren, dat we Hem zullen liefhebben met geheel ons verstand.

In de kracht moet zijn de daad der liefde. De mensch moet in al zijn kracht die hij openbaart in daden, zijn liefde tot God bewijzen.

Deze eisch heeft God den mensch gesteld uit liefde. Door Zijn liefde tot den mensch en in den mensch eischt Hij liefde van den mensch.

Dit is het eerste en het groote gebod en in het tweede, aan dit gelijk, eischt de Heere, dat we onze naaste zullen liefhebben als onszelve. De mensch, die God naast ons gesteld heeft, is 't waardig als een schepsel Gods, door ons geliefd te worden.

Daar we als kinderen en beelddragers van God gesteld zijn in den staat der rechtheid is die eisch der liefde tegenover onze medemenschen rechtvaardig. En dit is niet alleen de eisch der wet, maar ook die der profeten.

Wat Christus hier zegt, heeft Mozes ook gezegd in Deut. 6. Met deze eisch kwam de Heere onder den ouden dag bij monde van de profeten tot Zijn volk en onder den nieuwen dag door den Zoon en Zijn apostelen.

Het is nu in de eerste plaats de vraag, of wij die eisch, als rechtvaardig zijnde, van ganscher harte aanvaarden en niet of het door ons volbracht kan worden.

Dat de levendgemaakten met een volkomen hart Amen zeggen op deze eisch der liefde, staat vast, daar de liefde Gods is uitgestort in het hart.

Zij zeggen: „Zoo behoor ik te leven en zoo wensch ik te leven.

't Wordt den Heere beloofd, zoo te gaan leven met de woorden: „Ik zal U hartelijk liefhebben".

Van uitstel is hier geen sprake en met een zekere opgewektheid gaat men dan ook doen, wat de Heere eischt. En zoo is 't hart met den band der liefde verbonden aan de wet der liefde.

Deze band der liefde, waarmede het hart verbonden is aan de wet, noemt de Schrift een huwelijksband in Rom. 7: 2. „Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet, maar indien de man gestorven is, zoo is zij vrijgemaakt van de wet des mans".

Hoewel alle menschen staan onder de eisch van Gods wet, zoo gevoelen alleen de wedergeboren menschen zich innerlijk met den band der liefde verbonden aan de wet.

Die levende zielen zijn aanvankelijk ontdekt aan hunne ellende en bekommeren zich over het gemis van Gods zalige gunst en gemeenschap en gaan nu hun heil zoeken in de onderhouding van Gods wet.

Dit is begrijpelijk en 't ligt voor de hand, dat de mensch, die door overtreding van de wet is gekomen in de ellende, door de onderhouding van de wet uit die ellende zoekt op te klimmen.

Al hebben zij twintig en meer jaren hooren prediken, dat Jezus Christus de weg der zaligheid is, zoo slaat de ontwaakte zondaar toch den weg van het verbroken werkverbond in. 't Is niet te zeggen, hoe onvatbaar we zijn voor vrije genade, 't Wordt nu in den grond der zaak een trouwen met Mozes en dat gaat met eenige feestvreugde gepaard, daar deze ziel denkt met hem te kunnen reizen naar de eeuwige zaligheid en 't oordeel des doods te ontvlieden.

Hierin heeft de mensch zijn consciëntie en werkheilige natuur mee. Hoe zal het nu in dit huwelijksleven gaan? Aanvankelijk gaat dat heel goed. De vrouw doet alles wat zij kan, om 't haar man zoo aangenaam mogelijk te maken, daar zij hem liefheeft. En nu zij leeft naar den regel van Gods wil, wordt ze niet meer zoo gekweld door die geprangde consciëntie en schept nu eenige hope voor een goede toekomst.

(Dit artikel wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1946

Daniel | 8 Pagina's

ONZE CATECHISMUS (V).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1946

Daniel | 8 Pagina's