Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Briefwisseling met mijn jonge vrienden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Briefwisseling met mijn jonge vrienden

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde jonge Vriend,

Op je brief van eenigen tijd geleden heb ik in een particulieren brief geantwoord, omdat ik dat beter vond dan in ons blad.

Nu schrijf je daarop terug en bespreekt daarbij een punt, waarop ik het wel nuttig acht in ons blad te antwoorden.

Je had geklaagd over je persoonlijken aanleg, welke zoodanig was, dat je jezelf niet tot zoogenaamd volwaardigen arbeid in staat achtte. Ik heb je er op gewezen, dat dit je niet al te zeer moest ontmoedigen. Dat de één van God déze, de ander die gaven heeft ontvangen. Zoo schreef ik: Je beschouwt het als een oordeel, dat je zoo bent, dat je nooit iets worden zal in de wereld. Wat wil je worden? De wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid. Heb je geen gaven en krachten genoeg om zalig te worden? Dat is toch het doel waartoe we in de wereld zijn .... enz.

En nu, over dien zin: „Heb je geen gaven en krachten genoeg, om zalig te worden?" — schrijf je terug: „Naar mijn bevatting zou ik denken, dat u het zoo bedoelt, dat men zelf zijn behoudenis zou kunnen werken door de gaven en krachten die ons door God geschonken zijn".

Daarmee kun je het niet eens zijn. Je denkt wel, dat als een mensch eenmaal wedergeboren is, en hij besteedt zijn gaven en krachten aan zijn ziel, dat hij daardoor opklimt tot het doel.

Laat ik beginnen met te zeggen, dat ik met de door je aangehaalde woorden heelemaal niet bedoelde te zeggen, wat je erdoor verstaat. Trouwens als je mijn brief nog eens rustig naleest en het verband overweegt, zul je wel inzien, dat dat mijn bedoeling niet kon zijn.

Je zult zeggen: Wat is dan de bedoeling?

Dat wil ik je trachten duidelijk te maken en dat is van belang voor al mijn jonge vrienden.

Al is de mensch gevallen en door de zonden bedorven, zoo heeft God hem toch in een toestand gelaten, dat hij behouden en gezaligd kan worden. Hier moogt ge (naar het voorbeeld der Gnostieken) het menschdom niet in tweeën scheiden, n.1. in hoogbegaafden, welke in staat zouden zijn in de heilgeheimen in te dringen en in minder begaafden en onnoozelen, voor wie dit niet bereikbaar zou zijn. Dit weerspreekt de Schrift uitdrukkelijk. Het zijn niet vele rijken, niet vele edelen of wijzen, maar het arme en verachte heeft God uitverkoren, om het wijze en sterke te beschamen. Iemand met minder gaven des verstands staat hierin niet bij anderen ten achter.

Ik wil dit liever met de woorden uit de vijf artikelen tegen de Remonstranten (III. IV, -16) zeggen, dan met eigen woorden:

„Doch gelijk de mensch door den val niet heeft opgehouden mensch te zijn, begaafd met verstand en wil en gelijk de zonde die het gansche menschelijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des menschen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijkerwijze gedood; alzoo werkt ook deze goddelijke genade der wedergeboorte in de menschen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, noch dwingt hem met geweld tegen hunnen dank, maar maakt hem geestelijk levend, heelt, verbetert en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk .... enz."

Begrijpt mijn jonge vriend het nu wat Baruch bedoelde?

O, het mocht onze ziel aangrijpen: we zijn nog in het heden der genade, we kunnen nog zalig worden.

O, dat dat fatalistisch ongeloof eens week: God moet het doen, dus daar moet ik op wachten en ... dan heimelijk God de schuld geven.

God handelt met redelijke menschen, niet om 's menschen rede te verheffen, maar omdat Hem dat behaagt en om Zijn wijsheid te openbaren. Waarom zoudt gij sterven, o huis Israël? zoo spreekt de Heere Zijn oude bondsvolk aan.

Geen drijven van een onmiddellijke wedergeboorte; niet een werken in stokken en blokken. Kwame eens een heilige vreeze over onze jongelingen en jongedochters, smeekingen en gebeden bij hen die verstand van kermen hebben. Het verkort den roem van vrije genade niet. Integendeel, de veelvuldige (veelkleurige) wijsheid Gods schittert hier op het heerlijkst.

Hoor nog eenmaal wat in de volgende paragraaf van deze kostelijke vijf artikelen staat:

„Gelijk ook die almachtige werking Gods, waardoor Hij dit ons natuurlijk leven voortbrengt en onderhoudt, niet uitsluit, maar vereischt het gebruik der middelen door welke God naar Zijne oneindige wijsheid en goedheid deze zijn kracht heeft willen uitoefenen, alzoo is het ook, dat de voormelde bovennatuurlijke werking Gods, waardoor Hij ons wederbaart, geenszins uitsluit noch omstoot het gebruik des Evangelies, hetwelk de wijze God tot een zaad der wedergeboorte en een spijze der ziel verordineerd heeft."

Met onze gaven en krachten klimmen wij niet op tot het doel. Ook niet als een mensch wedergeboren is, zooals mijn jonge vriend meent. Dat denkt hij niet alleen; dat denken er velen. Maar mijn brief zou te lang worden om dit thans duidelijk te maken. Daarom breek ik af en verblijf,

met hartelijke groeten,

Je vriend BARUCH.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1947

Daniel | 8 Pagina's

Briefwisseling met mijn jonge vrienden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1947

Daniel | 8 Pagina's