Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. L. G. C. Ledeboer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. L. G. C. Ledeboer

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XH.)

Hoe stond ds Ledeboer tegenover de Afscheiding van 1834? In het begin van zijn optreden was hij er sterk tegen gekant, doch later oordeelde hij er wel anders over.

In 1841 schreef hij in zijn „Spiegel dezes tijds" het volgende: „Wat is het beginsel der Scheiding? Geen afscheiding van de oude Gereformeerde Kerk in Leer, Dienst en Tucht, maar van het later in 1816 samengestelde genootschap, als wanneer het Remonstrants beginsel zijn beslag verkregen heeft, Christus als Koning en Hoofd Zijner Kerk verloochend is, nadat Hem handen en voeten gebonden waren; afscheiding van menselijke vonden en instellingen; geen nieuwe secte uitmakende, noch even daarom een nieuwe of andere naam begerende, maar de oude voorvaderlijke Godsdienst zoekende; niets nieuws, omdat het niet nodig is, noch ook het oude, omdat het oud is, maar omdat het goed is en beproefd; en waar veranderingen of wijzigingen naar gelegenheid des tijds, in het uitwendig bestuur der kerk nodig mochten geacht worden, daar is de weg voor aangewezen, in het laatste artikel van de Dordtse kerkregelen of liever van de regelen ter besturing van de kerke Gods, overeenkomstig Gods heilig en onveranderlijk Woord, samengesteld door mannen, beproefd in godzaligheid, wijs in kennis, aan welker voeten wij gaarne wensen te zitten, daar waarheid altoos waarheid blijft en er, zowel in het uitwendig als inwendig bestuur der kerk, eenheid vereist wordt tot een liefelijke band zonder heerschappijvoeling, overheersing of verboden aanmatiging van rechten, niemand toekomende."

mand toekomende." Men ziet, ds Ledeboer hield de historische lijn vast en noemde de afscheiding heus geen stichting van een nieuwe secte. Zijn blik op het oorspronkelijk beginsel der scheiding was zeer juist. Jammer, dat het later door velen verloochend is. Ledeboer zeide: „Niet wij hebben ons afgescheiden, maar zij, die niet bleven bij de belijdenis, hebben zich afgescheiden van ons."

Van het Hervonnd Genootschap zegt hij: „Waar de banden ontbonden, Christus verloochend, Zijn wetten verworpen en menselijke in de plaats gesteld worden; waar de Sacramenten niet worden bediend, waar de reinheid des Heiligdoms de gemeente vervolgd, valse leringen de overhand hebben in geschrifte en bij monde, zonder aanwendingen van de kerkelijke tucht, daar houdt die kerk op, de kerk te zijn. Daar heeft zij zich afgescheiden van de ware Gereformeerde Leer, Dienst en Tucht, en keren de afgescheidenen terug, tot de oude beproefde paden."

In het jaar 1840 werd door ds A. Brummelkamp op 17 Nov. de Synode der Afgescheidenen geopend. Tot grote blijdschap der Synodeleden was ook Ds Ledeboer in hun midden.

Na een bespreking verklaarde Ds Ledeboer zich bij de Afgescheiden Gereformeerde gemeenten te voegen; „waarop hij ook door alle leden als Herder en Leraarin de Gemeente aangenomen werd en hem het recht van zitting en stemming in deze vergadering toegekend. Allen reikten hem met zegenwensen de broederhand toe, dankten gezamenlijk en zongen des Heeren lof."

Op de agenda van deze Synode kwam o.a. voor de kwestie van de kerkenordening, van de vrijheid en het gerezen geschil met Ds H. P. Scholte.

De in Utrecht aangenomen nieuwe kerkorde werd voor ongeldig verklaard en men keerde terug tot de Dordtse Kerkenordening.

En nu de kwestie der vrijheid.

De eerste Afgescheidenen, en ook ds Ledeboer, zeiden, zeer terecht, dat zij geen nieuwe secte waren, maar de voortzetting der aloude Gereformeerde kerk. Koning Willem I had echter bepaald, dat hij de Afgescheidenen geen toelating of grondwettige bescherming kon verlenen, dan na dat gebleken zou zijn, dat de openbare orde of veiligheid daardoor niet gestoord kon worden en zij daarom eerst hun reglementen en statuten moesten indienen. De Kerk van Christus moest dus aan een aards koning vragen of zij er mocht zijn.

Mr van Hall protesteerde tegen de dwang der Regering om aan de Afgescheidenen op te leggen, dat zij afzonderlijke nieuwe kerken zouden vormen en alle aanspraken op de naam van gereformeerde kerk zouden laten varen. Aanneming van de vrijheid door de koning beloofd zou verloochening zijn van Christus. Helaas, niet allen dachten zo. Sommigen werden de vervolgingen moede en verlangden naar rust. Daarbij verloor men ook de historische lijn uit het oog.

Onder dezen behoorde Ds H. P. Scholte, die er toe over ging om met opoffering van de gereformeerde naam aan te vragen een „christelijke afgescheiden gemeente te mogen oprichten in Utrecht."

Jammer genoeg volgden vele anderen het voorbeeld van Ds Scholte. Over die kwestie van de vrijheid moest nu ook op de Synode van 1840 gehandeld worden.

Veel tegenstand werd er niet geboden. De Synode legde zich er bij neer. Het stuk van de vrijheid is dan ook de oorzaak geworden van een breuk tussen Ds Ledeboer en de Afgescheidenen.

Het derde punt, nl. het gerezen geschil met Ds Scholte, hopen we in een volgend artikel te behandelen.

(VERVOLG VAN PAGINA 16)

ontving hij 11 Nov. 1665 een beroep van de gemeente te Stavoren, waar hij 3 December zijn intrede deed. Van zijn verblijf te Stavoren zijn weinig bijzonderheden bekend. In 1670 vertrok è, Brakel naar Harlingen, zijn derde standplaats dus.

In die tijd was Harlingen, na Leeuwarden, de grootste en rijkste stad van »Friesland. Er waren twee kerken, de Domkerk en de Westerkerk.

Behalve Brakel waren er nog drie predikanten. Hellenbroek zegt, dat de zegen Gods en de liefde der gemeente, die Brakel te Harlingen ondervond, nauwelijks uit te drukken zijn. In zijn „Redelijke Godsdienst" spreekt Brakel van zes of acht Harlingse meisjes, die zich als profetessen ten dienste des Heeren overgaven en steeds tot kennis en bekering opwekten.

In het rampjaar 1672 beloofden de predikanten der classis Franeker elkander voor Gods aangezicht, met gelijke ijver de belangen der kerk te zullen blijven behartigen. Op hun initiatief kwamen 12 Juni 1672 te Leeuwarden ongeveer 200 Friese predikanten bijeen, om elkander hetzelfde te beloven. Bij de Staten van Friesland drongen zij er op aan, dat Hendrik Casimir II als stadhouder zou worden aangesteld.

't Gevolg van het krachtig optreden der predikanten was, dat de Staten besloten hun provincie tot het uiterste te verdedigen.

Van Brakel's verblijf te Harlingen is overigens weinig bekend, daar de Kerkeraadsnotulen van die tijd zijn zoek geraakt.

17 November 1673 deed Brakel zijn intrede te Leeuwarden.

Tien jaar heeft Brakel in Leeuwarden gestaan. Behalve zijn gewone werkzaamheid hield hij ook „conventikelen" of eenvoudige stichtelijke samenkomsten. Teellinck, Voetius en Koelman waren daar ook steeds grote voorstanders van geweest. De secte der Labadisten maakte zich meester van de „conventikelen", waardoor zij ontaardden en Brakel in een hevige strijd tegen de Labadisten gewikkeld werd.

Volledigheidshalve zullen we een beknopt verhaal van de geschiedenis van De Labadie inlassen.

Jean de Labadie werd 13 Februari 1610 te Bourg in Frankrijk geboren. Als knaap van buitengewone aanleg en schranderheid maakte hij geweldige vorderingen onder leiding der Jezuïten. Toen hij 29 jaar was verliet hij het huis der Jezuïeten. Om de Hugenoten te kunnen bestrijden, las en herlas hij het Woord van God. Bovendien kreeg hij ook de geschriften van Calvijn in handen, 't Gevolg was, dat hij in 1650 toetrad tot de Hervormde Gemeente te Montauban. In deze stad bediende hij van 1652 tot 1657 het Evangelie. Toen hij na een verblijf van twee jaar te Oranje, in Juli 1659 als beroepen predikant van Londen over Genève, Duitsland en Holland naar zijn nieuwe standplaats wilde reizen, predikte hij op verzoek verschillende malen te Genève. Door zijn welsprekendheid en gestrengheid maakte hij grote opgang.

In 1666 werd hij beroepen door de Waalse Gemeente te Middelburg. Op aandrang der hervormings-gezinden in Utrecht, van Anna Maria Schurman, Voetius, Lodenstein, Essenius e.a. aanvaardde hij de reis. Behalve A. M. Schurman, die hem naar Middelburg, ja overal heen volgde, misten zijn Utrechtse vrienden de eenvoud en degelijkheid, die zij in hem verwacht hadden.

Zijn verblijf te Middelburg eindigde met zijn afzetting door de Waalse Synode van Dordrecht en zijn verbanning door de regering van Middelburg. Hij had geweigerd de Waalse geloofsbelijdenis te ondertekenen, om de éne Roomse uitdrukking die er in voorkwam, dat Christus geleden heeft, „sur 1' autel de la croix." („Op het altaar des kruises.")

Zijn ambtgenoot Pierre Yoon werd eveneens afgezet, terwijl zijn leerlingen Du Lignon en Menuret de toegang tot de kansel werd ontzegd. De Labadie en zijn vrienden slaan nu achtereenvolgens hun tenten op te Veere, Amsterdam, Westfalen en Altona in Denemarken. In laatstgenoemde plaats stierf De Labadie in 1674. Tenslotte keren de Labadisten weer terug op vaderlandse bodem en vestigen zich te Wieuwerd in Friesland. Hun komst wekte grote bezorgdheid bij allen, die de kerk liefhadden. Al aanstonds drong de Friese Synode van 1675 er ernstig op aan zowel kerkelijke als politieke maatregelen tegen hen te nemen. De Staten van Friesland voelden hier echter niet veel voor, zodat het des te meer nodig was, dat de Kerk tegen de Labadisten op haar hoede bleef. Aanvankelijk was Brakel de Labadisten gunstig gezind, al ras veroordeelde hij ze en ten slotte werd hij een vurig bestrijder der Labadisten. Op deze strijd hopen we later nog terug te komen in een afzonderlijk artikel.

Tijdens zijn verblijf te Leeuwarden ontving Brakel een beroep naar Middelburg, waarvoor hij „om gewichtige redenen" bedankte, zegt Hellenbroek. Ernstig heeft Brakel gedacht over het beroep naar Rotterdam, dat hij in September 1683 ontving. Hij wilde voor het beroep bedanken, mits hem toegestaan werd, Zondag en Woensdag in de Westerkerk alleen te mogen catechiseren. De kerkeraad bepaalde, dat ieder predikant catechiseren mocht, zo vaak en in welke kerk hij wilde. Kort daarop ontving hij echter weer een beroep uit Rotterdam, dat door hem werd aangenomen. De kerkeraad was hierover zeer ontsticht, omdat Brakel hierdoor zijn contract met de kerkeraad verbrak en inging tegen zijn eigen woord en belofte, aan de gemeente van de preekstoel gedaan. De kerkeraad besloot in zijn attestatie op te nemen, dat Brabel „nopende d' omstandigheden zijns beroeps groot misnoegen ende aanstoot had gegeven." In een rumoerige volgende kerkeraadsvergadering heeft Brakel vruchteloos verzocht, dat deze clausule buiten zijn attestatie mocht blijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1951

Daniel | 12 Pagina's

Ds. L. G. C. Ledeboer

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1951

Daniel | 12 Pagina's