Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkgeschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkgeschiedenis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

We merken uit cle kerkelijke tucht reeds iets van Calvijns standpunt omtrent cle verhouding van kerk en staat. Laatstgenoemde moest haar handen uit de kerkelijke zaken houden. De handhaving der kerkelijke tucht was het werk der kerk. Indien nodig, moesten ook overheidspersonen met cle kerkelijke ban afgesneden worden. Als lid der kerk hadden zij geen voorrang bij andere, gewone leden.

De plicht van de Overheid was, volgens Calvijn, ook „cle eerste tafel van Gods wet. te handhaven en daarom alle publieke afgoderij en godslastering te weren en te straffen; en zorg te dragen, dat geen verhindering van cle predikdienst plaats vindt."

De Raad ging op verzoek van cle beide leraren er toe over voorschriften te geven tegen Zondagsontheiliging, kaartspelen, vloeken, zingen van vuile liederen enz. Natuurlijk zorgde cle Raad ook voor cle naleving dezer voorschriften. Men begrijpt, dat niet allen in Genève met deze maatregelen accoord gingen. Het zou tenslotte op een hevig verzet uitlopen. Maar cle rustige ernstige burgers had Calvijn aan zijn zij.

Behalve op gemelde artikelen verschenen achtereenvolgens nog een catechismus (n.b. niet in vraag-antwoord vorm; later ook in het latijn uitgegeven) en de confessie, cle laatste bestaande uit 21 artikelen. Het laatste artikel ging over de overheid.

Deze confessie zou niet geringe moeilijkheden opleveren. Zij moest namelijk door alle burgers en inwoners bezworen worden.

Daartoe werd zij allereerst huis aan huis bezorgd. Of men het er mee eens was of niet, de eed moest afgelegd worden! De Raad van Tweehonderd stelde mannen aan, die de onwilligen moesten opsporen en aanbrengen bij de justitie. Bleven zij weigeren, clan werden zij ter stad uitgebannen.

Natuurlijk kwamen cle bezwaren los. Sommigen achtten die eed na hun doop niet nodig; anderen wilden het roomse geloof op zo'n demonstratieve wijze niet afzweren; cle roomsen weigerden pertinent en cle onverschilligen, nu, dat begrijpen we wel! Het was hier een pracht gelegenheid, om in troebel water te vissen.

Met die uitbanning kwam het echter niet zover. Bern, dat zich gaarne met cle zaken in de geneefse hoek bemoeide, kwam op het appèl en ging de tegenstanders van de eed steunen.

Direct gingen Calvijn en Farel er heen om met cle regering te spreken. Bern trok zich wel terug, maar de zaak werd toch niet definitief geregeld.

Het vuur in Genève was echter nog niet geblust. Een zekere Caroli, een vreemde geest, begon bezwaren in te brengen tegen Calvijn en Farel, alsof zij cle Godheid van Christus loochenden dus Arianen waren, ja zelfs anti-trinitariërs.

Weer waren het die van Bern, die aan cle kant van deze wargeest gingen staan. Zoals het meer bij dergelijke disputen gaat, men liep warm en er zijn ook door Calvijn dingen gezegd, die hij beter achterwege had kunnen houden.

Het ging om de bekende belijdenis van Athanasius, waarmee Calvijn natuurlijk volkomen accoord kon gaan, maar waarvan hij zei, dat geen enkele wettige kerk haar had goedgekeurd. Er konden uit dit gezegde door zijn tegenstanders conclusies worden getrokken, hoewel die absoluut geen grond hadden. Beide leraren kwamen dan ook ongerept uit de strijd en Caroli moest het veld ruimen. Toch bleef de toestand binnen Genève gespannen.

Dat bleek het beste, toen in Febr. 1538 vier nieuwe „syndici" (— burgemeesters)

werden gekozen, die helemaal niet voor de predikers waren. Dat tekende de mentaliteit des volks ten opzichte van Calvijn en Farel.

Het waren de nieuwe syndici, die zich wat te veel gingen inlaten met de kerk en daar de leiding wilden hebben, het met de handhaving der kerkelijke tucht, n.1. de uitvoering der excommunicatie niet zo nauw namen en zo bewerkten dat het een grote bende werd.

Of het nog niet genoeg was, kwam er een derde kwestie bij n.1. over de ceremoniën. Bern deed het op het punt der ceremoniën anders dan Genève. In Bern gebruikte men ongezuurd brood bij het avondmaal, doopvonten bij de doop, handhaafde enkele feesten, zoals Maria-Boodschap, Kerstmis, Besnijdenis, Hemelvaart, altemaal zaken, die in Genève door Farel voorheen waren afgeschaft. Bern wilde nu, dat in Genève dezelfde ceremoniën zouden ingevoerd worden als daar en deelde aan de stad mee, dat in Lausanne een synode zou gehouden worden, om over die zaken te spreken, tevens verzoekende Calvijn en Farel daarheen af te vaardigen. Zeer zeker moest deze gang van zaken beide leraren onaangenaam stemmen, die er terecht van uitgingen: geen politieke inmenging in kerkelijke zaken!

Er zou echter nog meer gebeuren. Nog vóór de Synode van Lausanne samenkwam had de Baad van Genève, — zonder het advies van de leraren in te winnen — besloten de ceremoniën van Bern over te nemen!

Toch gingen Calvijn en Farel naar de synode. Zij stelden echter voor, een regeling voor heel Zwitserland te treffen, maar dat wilde Lausanne niet. De ceremoniën van Bern moesten dienen voor het hele gebied van deze stad, ergo ook voor Genève.

De Raad van Genève deed nu de leraren ter vergadering verschijnen en vroeg, zich a.s. Zondag (Pasen) bij de bediening van het II.A. te conformeren met de besluiten der Synode.

Zeer terecht weigerden zij. Wat had die Raad met hun kerkelijke zaken te maken?

De Raad had echter nog meer gedaan: een blinde collega van Calvijn en Farel het prediken verboden. De man had zich n.1. minder gunstig uitgelaten over de Raad.

En onderwijl was het binnen Genève een treurige toestand op zedelijk gebied. De losbandigheid was ten top gestegen. Wat men daarvan leest is verschrikkelijk. Moest hier avondmaal gehouden worden? Op Paaszondag staan in twee kerken de avondmaalstafels gereed. Maar de beide leraren weigeren het sacrament te bedienen. Wel hielden zij een straffe boetpredikatie. Neen, het ging niet om gezuurd of ongezuurd brood, maar om de ongerechtigheden, de grove spotternijen met het heilige, die ongestraft getolereerd werden en een rechte bediening van H.A. niet toelieten.

Zij hebben aan de Raad mededeling van zaken gedaan. En het antwoord? De Grote Raad besloot kortweg de drie leraren de stad uit te zetten!

Calvijn's antwoord op deze sententie luidde: „Het zij zo, als wij de mensen gediend hadden waren wij slecht beloond; maar wij dienen een grote Meester, die zal ons belonen."

Calvijn te Straatsburg (1538—1541) Enige Zwitserse steden hadden nog getracht de verbanning der leraren uit Genève ongedaan te maken, maar het was hun niet gelukt.

Calvijn en Farel vertrokken eerst naar Bazel, waarvandaan Farel al spoedig naar Neuchatel ging, om daar tot aan het einde van zijn leven te blijven. Calvijn had andere voornemens. Zijn oude liefde voor rustige studie kwam weer boven. Hier te Bazel was daarvoor een fijne gelegenheid.

Maar. ... de mens wikt, God beschikt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1954

Daniel | 8 Pagina's

Kerkgeschiedenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1954

Daniel | 8 Pagina's