Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herman Wiisius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herman Wiisius

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(III).

Hoogleraar te Utrecht

Jn 1680 ging Witsius dus naar Utrecht, waar hij, evenals dat te Franeker het geval was geweest, de katheder en de kansel moest combineren.

Op 29 april hield hij zijn inaugurele rede, die tot titel had: „De voortreffelijkheid van de evangelische waarheid." De theologische faculteit te Utrecht was toen geheel van samenstelling veranderd: In de plaats van Voetius was Petrus van Mastricht gekomen; Essenius was opgevolgd door Melchior Leydekker; Witsius kwam cle vakature van Burmannus vervullen. Van dit vermaard gebleven drietal was Van Mastricht cle grote dogmaticus, Leydekker de onvermoeide polemicus. Witsius, hoewel onverdacht „Voetiaan", was de man van de synthese. Zijn spreuk: „In necessariis unitas" („Eenheid in het noodzakelijke"), clie hem ten voeten uit tekent, bewijst wel, dat hij geen man was voor theologische haarkloverij. Achttien jaar heeft Witsius zijn krachten gegeven aan de Utrechtse Universiteit. Deze periode is slechts eenmaal onderbroken, in 1685, voor een reis naar Engeland, waardoor Witsius cle gelegenheid kreeg, zich nader in de Engelse theologen te verdiepen.

Tweemaal heeft Witsius aan de Utrechtse Universiteit het ambt van Rector Magnificus bekleed, namelijk in 1686 en in 1697. Bij zijn rectoraatsoverdracht in 1698 heeft hij een rede gehouden, waaruit we een en ander te weten komen over de omstandigheden waaronder Witsius te Utrecht heeft gearbeid. Hij spreekt met lof over de theologische faculteit en over zijn collega's, maar over het gros van de studenten is hij minder tevreden. Er waren in clie tijd heel wat studenten, die meenden met een minimum aan kennis te kunnen volstaan. Veel schade wordt volgens hem cle theologie berokkend door het onderling twisten over onbenulligheden.

„Och hielden, " zegt hij, „nu Hannibal voor de poorten staat, toch eindelijk die twisten over verschillen van geringe betekenis eens op. Kwam er nu toch eens een einde aan die treurige burger, ja broederoorlogen, clie nooit door een overwinning gevolgd zullen worden."

Van Mastricht had tot taak de dogmatiek te doceren, terwijl Leydekker in cle polemiek en de kerkgeschiedenis college gaf; Witsius onderwees de exegese. Ondanks het feit dat hij bovendien gewoon dienstdoend predikant was, vond hij blijkbaar nog tijd om een groot aantal geschriften het licht te doen zien. Het zijn voor het merendeel wetenschappelijke werken, waarvan het lijvige boek over het Credo („Oefeningen over het Algemeen Christelijk geloof") nog wel het meest bekend gebleven is.

Over Witsius' arbeid als predikant te Utrecht weten wij niet zoveel. De kerkelijke vergaderingen van die tijd stonden in het teken van de strijd, eerst tegen professor H. A. Roëll, later tegen Balthasar Bekker. Witsius heeft aan deze strijd actief deelgenomen omdat hij het opkomende rationalisme als een groot gevaar voor cle kerk beschouwde.

In juli 1698 ontving Witsius een benoeming tot hoogleraar te Leiden. Hij stond voor een moeilijke keuze, claar hij enerzijds zeer aan Utrecht gehecht was, maar anderzijds ouder werd en zijn dubbel ambt hem zwaar begon te vallen.

Het laatste gaf de doorslag en zo ging Witsius op 62-jarige leeftijd Utrecht nog verwisselen met Leiden.

Hoogleraar te Leiden

Op 16 okt. 1698 aanvaardde Witsius zijn ambt te Leiden met het uitspreken van een „Oratio de Tlieologo modesto" („Rede over cle bescheiden theoloog"). Deze titel en cle redevoering zelf typeren cle hooggeleerde. Hoewel ouder geworden, meende hij dat de bescheidenheid een deugd is, die een theoloog siert; hij was echter van mening, clat deze deugd bij vele theologen ontbrak. Daarom ging hij na, hoe de bescheiden theoloog moet leven en leren.

De theologische professoren te Leiden waren geen vreemden voor Witsius: Johannes a Marck was reeds zijn collega geweest te Franeker; met Jacobus Trigland was hij tegelijk bevestigd te Utrecht; aan Frederik Spanheim had hij zijn werk over de zeven brieven aan de Aziatische Gemeenten opgedragen. In 1702 kwam Salomon van Til als hoogleraar naar Leiden. Hij was volbloed Coccejaan, maar diens verhouding met de andere professoren schijnt goed geweest te zijn. Aanvankelijk doceerde Witsius ook te Leiden de exegese, na cle dood van Spanheim (1702) kwam claar nog bij cle geschiedenis der Godsopenbaring.

Ook hier gaf Witsius verschillende wetenschappelijke werken uit. Zijn laatste boek verscheen in 1703 en bevat een soort verantwoording van zijn gehele werk. Hij merkt daarin o.m. op: „Ik mag belijden clat ik in mijn arbeid bovenal Gods eer en de zuiverheid van de waarheid van het Evangelie, de bewondering van cle godsvrucht, zonder welke alle roemen op wetenschap ijdel is, en de eendracht onder de broeders voor ogen heb gehad."

Hoewel Witsius te Leiden een rustiger leven had dan te Utrecht, werd zijn taak toch weer verzwaard, toen hij in 1699 benoemd werd tot Regent van het Statencollege. Dat was een soort internaat, waar studenten in cle theologie verblijf hielden en waarvan Witsius clus cle leiding kreeg. Vroeger (van 1642 tot 1658) had niemand minder dan de dichter Jacobus Revius dit ambt eveneens bekleed. Witsius hacl als regent tot taak op de studie toe te zien, cle leerstof te repeteren, disputaties te houden, enz. Het college telde in die tijd 29 studenten, welk aantal echter voortdurend kleiner werd. In mei 1707 kreeg Witsius op zijn verzoek eervol ontslag uit beide functies. Anderhalf jaar later werd hij ernstig ziek. De bekende Boerhaave verleende geneeskundige hulp. Zijn vriend en collega a Marck gaf hem geestelijke bijstand. De patiënt was echter veel buiten bewustzijn.

Op maandag 22 okt. 1708 overleed Witsius op 72-jarige leeftijd.

Een week later hield a Marck voor cle

(Vervolg op pag. 122)

Vervolg Herman Witsius (Zie pag. 120)

Senaat van de Universiteit de gebruikelijke lijkrede.

Niet in Leiden, maar in Utrecht in de Buurkerk werd Witsius op de 5de november begraven, naast zijn vrouw, die in 1684 reeds was overleden. Twee zoontjes uit het huwelijk waren jong gestorven. De drie dochters hebben hun ouders overleefd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1960

Daniel | 8 Pagina's

Herman Wiisius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1960

Daniel | 8 Pagina's