Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor onze Knapenverenigingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor onze Knapenverenigingen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geef ons een koning" (1 Samuël 8)

De zoons van Samuël hebben mooie namen: oël = de Heere is God, en: bia = mijn Vader is de Heere. Maar helaas lijken ze veel op de zoons van Eli. Ze moeten hun vader helpen met rechtspraken in verafgelegen plaatsen. Ze zijn dus rechter, geen richter, want zij zijn niet — net als Samuël — door God aangesteld, maar door hun vader. Maar wat doen ze? Ze buigen het recht en laten zich omkopen (vers 1—3). Zie hierover Ex. 23 : 1— 8 en Deut. 16 : 19.

Israël is niet tevreden met het Godsbestuur: aarom moeten ze geregeerd worden door zo'n oude richter, die zelf geen wettige opvolger (als richter) kan nalaten? Hoe zal de oude Samuël hen aanvoeren tegen Nahas? (Zie 1 Sam. 12 : 12).

Daarom grijpen ze de zonden van de beide zoons aan, om hun begeerte naar een koning, die wèl door zijn erfgenaam wordt opgevolgd, naar voren te brengen. Andere volkeren hebben dat toch ook. Waarom zij dan niet? (vers 4 en 5).

Samuël voelt ook wel, dat dit niet tegen hem is gericht. Neen, Israël is het weer niet eens met 's Heeren leiding. Daarom bidt Samuël — als eenmaal Mozes — tot God. De Heere zegt ook: „Samuël, het gaat niet om U, het gaat om Mij." Ze zijn nog net als altijd, van dat ze uit Egypte zijn gegaan. Ze hebben de Heere verlaten en andere goden gediend. Nu willen ze het koningschap als godheid verheerlijken en de enige ware God weer verlaten en krenken (vers 6—8).

Toch wil de Heere het volk nog nadrukkelijk door Samuël laten waarschuwen en doen wijzen op het optreden van de koning, die Israël zo graag hebben wil, maar die niet voldoet aan Deut. 17 : 15 (vers 9). Hij is immers niet door de Heere verkozen.

Samuël doet, wat de Heere hem opdraagt (vers 10).

In donkere kleuren tekent hij dan de lasten, die het volk over zich haalt.

De ouders moeten hun zoons afstaan voor het leger: e moeten vóór of bij de wagens lopen (zie ook 2 Sam. 15 : 1) of als officier dienen; ze zullen niet alleen het land van de koning moeten bebouwen, maar ook wapens moeten vervaardigen (vers 11 en 12).

Ook de meisjes worden aan het gezin onttrokken en kunnen hun ouders niet meer helpen (vers 13).

Niet alleen gaan de gezinnen zo uit elkaar, ook het bezit kan verloren gaan voor gunstelingen van de koning (vers 14). Als dat niet zo is, moet in elk geval 10% van het inkomen als belasting worden betaald: et personeel van de koning moet immers ook loon ontvangen? (vers 15). De Israëlieten zullen hun slaven ook nog kwijtraken, zodat ze hun eigen werk niet afkunnen; ook het vee is niet veilig voor de koning (vers 16 en 17). Israël zal er te laat achter komen, wat het gedaan heeft, maar dan zal de Heere, Die totnutoe geholpen heeft (zie hoofdst. 7 : 12), doch door Israël is verworpen, niet horen (vers 18).

Het lijkt wel, of de door Samuël opgesomde bezwaren er juist toe leiden, dat de vertegenwoordigers van Israël eerst nu precies voor de dag komen met de eigenlijke reden van hun verzoek. Ze weigeren immers te aanvaarden, wat Samuël heeft gezegd. Neen, ze moeten en zullen een koning hebben, net als de andere volken. Dan zullen die volken ook eens zien, dat Israël zich met hen kan meten en dat ze heus niet achteraan komen. Wat ze dus in vers 5 niet ronduit hebben gezegd komt er nu wel uit: ze hebben de Heere niet nodig, Die hen toch altijd had geholpen, zodat de heidenen beefden voor 's Heeren wonderen (vers 19 en 20).

Wat een verdriet zal het Samuël gedaan hebben, deze boodschap aan de Heere te moeten overbrengen (vers 21). De Heere antwoordt echter: Doe hun zin (vers 22). Samuël stuurt de afgevaardigden dan naar huis; Israël zal er wel meer van horen.

Vragen.

1. Wat zegt Gods Woord ons over gierigheid? (zie vers 3).

2. Mocht Israël geen koning vragen? (zie Deut. 17 : 14).

3. Waarom is hun begeerte hier dan niet goed? (zie Deut. 17 : 15).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1960

Daniel | 8 Pagina's

Voor onze Knapenverenigingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1960

Daniel | 8 Pagina's