Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Volkeren rondom Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Volkeren rondom Israël

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

2.

De stad van Abraham

De aartsvader Abraham, die op Gods bevel uit Ur der Chaldeeën trok, stellen we ons licht voor als een primitief nomadenopperhoofd, dat wegtrok uit een primitieve nederzetting van tenten of lemen hutten.

De opgravingen leren echter wel anders. Ze laten ons zien clat Ur een geweldige stad was, voor die tijd een wereldstad, met deftige huizen. In haar bloeitijd, tijdens de derde dynastie, besloeg de stad een oppervlakte van meer clan vijftien vierkante kilometer. Het gedeelte dat de woonwijken omvatte, leek veel op een Oosterse stad uit onze tijd: smalle straten, waar slechts voetgangers en ezels doorheen konden . Waren de straten slecht, de meeste huizen waren ruim en geriefelijk. Die voor de betere standen bestonden dikwijls uit tien a twaalf vertrekken, om een vierkante, betegelde binnenplaats gebouwd. Er was een trap naar een galerij die aan alle vier zijden boven de binnenplaats was gebouwd en toegang tot de kamers van de eerste verdieping gaf. Deze vertrekken waren met een dak van hout, van wilgetenen gevlochten matten en gebrand leem of asfalt overdekt, dat nog gedeeltelijk boven de binnenplaats uitstak en zodoende ook de galerij over-

dekte. Soms bezat een familie een kleine grafkamer onder de vloer. Het ziet er naar uit dat deze kamers vrij snel gevuld raakten, en dan moesten de levenden een nieuw huis bouwen om plaats voor hun doden te krijgen. Dit is misschien de verklaring van het feit, dat de steden zulk een grote omvang kregen.

Ur heeft zeker ook havens met magazijnen en kantoorgebouwen gehad, maar hier is weinig van bekend.

Zoveel temeer weten we echter van de tempels.

De tempel van Ur lag midden in de stad. Een groot open plein, verscheidene meters hoger dan het omringende terrein, vonnde de voorhof, met kleine tempeltjes en andere gebouwen. Wanneer men deze voorhof doorliep, kwam men op een nieuw, hoger plateau, waarop de torentempel in al zijn pracht verrees. Deze tempels waren aan de voet ongeveer zestig meter lang en vijftig meter breed. Ze waren in drie verdiepingen gebouwd en ongeveer 23 meter hoog. Op de bovenste verdieping bevond zich een klein tempeltje, met een enkel vertrek voor Nannar, de plaatselijke beschermgod van Ur.

Van de begane grond leidden drie trappen naar de eerste verdieping, waar zij in een indrukwekkende poorttoren samenkwamen. Vandaar leidde de trap verder naar boven. Deze monumentale trappen waren berekend op geweldige optochten ter ere van de god Nannar. In kleurrijke kledij, met schitterende offergeschenken in de handen, schreden de priesters met de koning aan het hoofd de trappen op, terwijl het publiek op de voorhof mocht toekijken. Dit alles gebeurde onder de begeleiding van harpen en andere muziekinstrumenten.

Men heeft nog niet na kunnen gaan welke religieuze voorstellingen aan deze wijze van tempelbouw ten grondslag lagen. Misschien hangt het gebruik samen met de gedachte die ook achter de pyramiden in Egypte en de bouwwerken van de oudste Amerikaanse cultuurvolkeren ligt. Misschien kan ook hierin een verklaring worden gezocht, dat de Sumeriërs vermoedelijk uit de bergen afkomstig zijn, en wij weten dat vele volkeren uit de Oudheid geloofden dat

hun goden hoog in de bergen woonden en sommige hen daar ook aanbaden. Op verscheidene Sumerische reliëfs zijn de goden op bergtoppen afgebeeld.

Zeer interessant zijn de in 1926—'28 ontdekte koningsgraven. De ontdekker, Woolley, is van mening dat ze dateren van 3000 tot 2700 v. Chr., volgens latere onderzoekingen moeten we de tijd van hun ontstaan op misschien twee-a driehonderd jaar stellen. Het was een betrekkelijk grote begraafplaats, met de graven boven elkaar, tot zes lagen toe. In twee van de graven lagen Abargi en Sjubad, die, naar Woolley aannam, koning en koningin waren.

Het graf van de koning was geplunderd, maar dat van Sjubad was onaangeroerd gebleven. Het bovenlichaam van de koningin was geheel behangen met sieraden van goud en edelstenen. In het rond bevonden zich nog tal van gebruiksvoorwerpen en sieraden van goud, zilver, koper, fraaie stenen, hout en klei.

Buiten de grafkamer trof men een groot aantal offergeschenken aan. Ook vond men de lichamen van hofdames, lijfwachten en dienaars van de koningin. Zeer raadselachtig bij deze graven zijn de mensenoffers. Het waren blijkbaar geen slaven die geofferd werden, maar voorname hovelingen, want in niet-koninklijke graven vinden we deze offers nooit. Misschien ligt de verklaring hierin, dat de koningen als goden werden beschouwd, die bij hun dood naar de wereld van de andere goden overgingen. Dan was het immers een voorrecht hen te mogen volgen. Naar hun houding te oordelen hebben de slachtoffers geen doodsstrijd gehad. Ze zijn dus vrijwillig de dood ingegaan, hetgeen pleit voor de bovengenoemde verklaring.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1961

Daniel | 8 Pagina's

Volkeren rondom Israël

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1961

Daniel | 8 Pagina's