De noodzakelijkheid van de ingang door de enge poort
„Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen" (Lucas 13 : 24)
(Slot)
De vorige keer zagen wij, hoe ontzettend het zal zijn, straks te zoeken in te gaan, en niet te zullen kunnen.
In de hemel komen immers alleen zij, die een geboortebewijs uit de hemel hebben, die van boven geboren zijn. Alleen geboorterecht geeft ons toegang: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien."
De Heere zegt: „Ik ken u niet, vanwaar Gij zijt." Ik ken u niet in het zoeken, in het schreien, in uw Godsgemis. Ik ken u niet in het bewenen van de breuk tussen God en uw ziel, in het aanklagen en veroordelen van u zelf, in het roepen om genade.
Lezers, hoe noodzakelijk is het ons dan om in te gaan door de enge poort. Bedenk, wat het eenmaal zal zijn om buiten gesloten te worden. In Zijn Naam te zijn gedoopt, onder de beademing van het Evangelie geleefd te hebben en toch te worden buiten gesloten.
Wening en knersing der tanden wordt de buitengeslotenen aangekondigd. Laat ons eraan denken, dat niet alleen degenen, die verloren gaan, eenmaal met de koningin van Scheba zullen moeten uitroepen: „De helft is mij niet aangezegd '. Er is maar één Weg, één toegang: de enge poort, dat is Christus. Alle andere poorten lopen uit op een eeuwig verderf. „Wie van elders inklimt is een dief en moordenaar". O, dat ge voor God mocht neervallen, Gods recht toevallen, om het te belijden de rampzaligheid verdiend te hebben, maar met de tollenaar te smeken: „O God, wees mij, zondaar, genadig". Zulken worden niet beschaamd.
Misschien zegt ge: „hoe kom ik ooit door de enge poort!" We hebben het in het voorafgaande besproken, hoe een arme zondaar, ontkleed van al zijn gerechtigheid, door de poort kan ingaan. Door ontdekkende genade wordt er iets van verstaan naar recht buiten te staan met de drukkende last van onze schuld. Toen CHRISTEN uit Bunyan's „Christenreize" aan de poort kwam, vond hij haar gesloten. Maar boven de poort stond het opschrift: „Klopt en u zal opengedaan worden". Daarom klopte hij, niet één-of tweemaal, maar steeds door. En terwijl hij klopte, riep hij luid, zodat het in het huis van de poortwachter gehoord werd:
„Ach, mocht ik hier toch Ik, boos en snood rebel, Die niets verdien dan hel. binnengaan,
Al kwam ik hier vol droefheid Ik zong voor eeuwig d' eer Van Sions hogen Heer." aan,
En dan, op dat kloppen, komt de poortwachter en vraagt wat christen begeert. En deze, die zich aandient als een arm, beladen zondaar, komende van de stad Verderf, vindt gehoor. De poortwachter antwoordt hem: „Ik ben gewillig met al mijn hart", en daarop opent hij de deur.
Ja, de grote Poortwachter Christus is gewillig met al Zijn hart. „Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven".
En daarom alleen zal eenmaal een verloren volk, dat zichzelf leerde kennen als onwilligen, als vijanden van hun eigen zaligheid, maar door God gewillig gemaakt, door de poort ingaan in de stad, die fundamenten heeft en hun macht zal zijn aan de boom des levens.
PSALM 42:7
O mijn ziel, wat buigt g'u neder? waartoe zijt g' in mij ontrust? Voed het ou vertrouwen weder: Zoek in 's Hoogsten lof uw lust: Menigwerf heeft Hij uw druk Doen vernd'ren in geluk, Hoop op Hem, sla 't oog naar boven, Ik zal God, mijn God, nog loven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1963
Daniel | 8 Pagina's