Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het voorspel van de 80-jarige oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het voorspel van de 80-jarige oorlog

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI

Verbond der edelen.

De brieven van Segovia, waarin Filips een strengere toepassing van de plakkaten tegen de ketters eiste, werden het sein voor de lagere adel om handelend op te treden. Reeds in de zomer van het jaar 1565, toen het negatieve resultaat van Egmonds reis naar Spanje bekend begon te worden, hadden de eerste besprekingen te Spa plaats. Daar confereerden o.a. Lodewijk van Nassau (broer van de prins) en Jan van Marnix (broer van Filips van Marnix, heer van St. Aldegonde) over de mogelijkheid de regering desnoods met geweld te dwingen de kettervervolging te staken. Toen in november de noodlottige brieven uit Madrid ontvangen werden, was het de tijd om het verbond te sluiten en aan het werk te gaan. Het was een gelukkige samenloop van omstandigheden dat juist in die maand het huwelijk van Parma gevierd werd. Hierdoor konden de edelen die aan de feesten deelnamen meermalen te Brussel bijeenkomen, zonder achterdocht te wekken. Eind november kwam het Verbond der edelen, of het Compromis, tot stand.

Oorspronkelijk dacht men in het Compromis nog aan gewelddadig verzet, desnoods met de steun van de Franse Hugenoten of van de Duitse vorsten. Dit ging echter de Prins, die door zijn broer met de plannen der edelen op de hoogte was, te ver. Oranje wist dat van de 80-j Egmond niet tot verzet tegen de koning te bewegen was, en zonder Egmond zag hij geen kans.

Egmond heeft, hoewel het volk vele malen door middel van briefjes die in zijn paleis te Brussel gesmokkeld werden een beroep op hem heeft gedaan, alle verzet tegengehouden: hij bleef trouw aan zijn koning en zijn kerk. Toch zal deze man later moeten boeten op het schavot.

Smeekschrift.

Op initiatief van Oranje en anderen besloten de verbonden edelen zich niet een verzoekschrift tot de landvoogdes te wenden, teneinde verzachting der plakkaten te verkrijgen. De aanbieding van het smeekschrift was een nationale manifestatie zoals de Nederlanden nog niet gekend hadden. Uit alle gewesten, van Artois tot Friesland, stroomden de edelen naar Brussel. Met Lodewijk van Nassau en Hendrik van Brederode aan het hoofd trokken ze met 400 man, in rijen van vijf, ongewapend naar het Hof van de landvoogdes. Toen Margaretha bij het zien van de naderende edelen ontstelde, bemoedigde Berlaymont haar met de woorden: „Ce ne sont que des gueux", dit is: „het zijn slechts bedelaars". (De edelen hebben deze woorden opgevangen en de scheldnaam Geuzen vanaf die tijd gedragen als een erenaam. Men liet geuzenpenningen slaan die men aan een lint om de hals droeg. Aan de ene kant prijkte de beeldenaar van arige oorlog de koning, aan de andere kant een bedelzak. Het randschrift van cle penning luidde: „Trouw aan de koning, tot aan de bedelzak".)

Bij de landvoogdes aangekomen voerde Brederode het woerd, waarna hij het smeekschrift aanbood. Hierin werden twee dingen verzocht. Ten eerste of de landvoogdes het verzoekschrift zo mogelijk met spoed onder cle ogen van de koning wilde brengen. Dit werd direct toegestaan: Bergen en Montigny (een broer van Hoorne) werden naar Spanje gezonden. Geen van beiden heeft zijn vaderland meer teruggezien: Montigny werd in de gevangenis gewurgd en Bergen ontging dit lot, doordat hij spoedig na aankomst in Spanje overleed. Wat het tweede verzoek, schorsing der plakkaten waardoor de geloofsvervolging zou ophouden, betreft beloofde Margaretha dat zij een voorlopige verzachting (moderatie) der plakkaten toestond. Deze verzachting hacl zo weinig te betekenen, dat de bevolking spottend sprak van „moorderatie".

Inmiddels was er nog een derde verbond ontstaan: dat der Calvinistische gemeenten (geleid door hun kerkeraden of consistoriën) en Calvinistische kooplieden. Dit Verbond der consistoriën en kapitaalkrachtige kooplieden zou straks, wanneer hogere en lagere adel reeds lang het hoofd in de schoot hadden gelegd, volharden in de strijd en tenslotte zegepralen. Het Calvinistisch geloof heeft

deze „kleine luyden" met moed bezield en ze het doorzettingsvermogen geschonken, waardoor ze eindelijk het zoet der overwinning hebben mogen smaken.

Gevolgen.

Hoewel het resultaat van de actie der edelen heel pover was, is het optreden van grote betekenis geweest. De Gereformeerden meenden, dat nu hun tijd gekomen was. Men beschouwde de plakkaten praktisch als afgeschaft, en daarom behoefde men niet langer samen te komen in de nacht, in geheime vergaderplaatsen. Alom verlieten de pi'otestanten hun schuilhoeken en begonnen kerk te houden in de vrije natuur, waar duizenden biddend, luisterend en zingend aan de „hagepreken" deelnamen.

De reeds zo talrijke en moedige schare werd nog dagelijks versterkt door de ballingen, die in menigten terugkeerden. Het gerucht dat de inquisitie en de plakkaten waren afgeschaft had hen in hun vreemdelingschap bereikt en de liefde tot het vaderland dreef hen huiswaarts. En onder die ballingen keerden een aantal predikanten terug, mannen vol ijver en moed om Gods Woord onder d.e van heinde en ver samengestroomde menigten te verkondigen. We noemen slechts Moded, Van der Heyden en niet te vergeten Petrus Dathenus, die van 1562—'06 voorganger van de vluchtelingengemeente te Frankenthal geweest was. Daar heeft hij in 1563 de Heidelbergse Catechismus in het Nederlands vertaald, in 1566 gevolgd door een Nederlandse psalmberijming. Deze gevierde prediker sprak op een hagepreek te Poperingen voor wel 15.000 mensen.

Van West-Vlaanderen zette de beweging zich voort naar Antwerpen en vandaar naar het noorden. De eerste hagepreek in Noord-Nederland vond plaats in de buurt van Hoorn, waar de mandenmaker Jan Arentsz uit Alkmaar voorging. De regering te Brussel ontbrak het aan middelen om de hagepreken te verhinderen. De landvoogdes kon niet meer doen dan plakkaten tegen de beweging uitvaardigen. De bezoekers werden bedreigd met straffen, de predikers werden zelfs met de doodstraf bedreigd. Het resultaat was, dat voortaan gewapende mannen een kordon om de vergadering trokken. De predikant werd meestal door een escorte begeleid en de toegang tot het preekveld werd met wagens gebarricadeerd. Bovendien was de menigte zelf van allerlei wapentuig voorzien en niet zelden vielen er geweerschoten tijdens de predikatie. Wat zal er in de harten van deze verdrukte schare omgegaan zijn, nu ze in het „wonderjaar" 1566 Gods Woord in het openbaar konden beluisteren, ja, wat zal dit volk Gods goedheid, uit de volheid van het gemoed, hebben geroemd en geprezen. Helaas, de verademing in de woestijn van het leven zou slechts van korte duur blijken te zijn. Spoedig zou de wrede vervolging in nog groter hevigheid losbranden.

Beeldenstorm

De verademing, die cle hagepreken aan de verdrukte Kerk des Heeren in 1566 brachten, heeft niet lang geduurd. In de Zuidelijke Nederlanden bestonden al vrij lang slechte economische toestanden, die grote ontevredenheid veroorzaakten. Zo waren velen er toe gekomen bij de „nieuwe leer" te zoeken, wat ze bij de R.K.-Kerk niet gevonden hadden. Degenen die dit enkel om stoffelijke belangen gedaan hadden, wérden vanzelf niet tevreden gesteld. De ontevredenheid bleef, algemeen werd cle spanning gevoeld. In deze situatie barstte in augustus onder de arbeiders van Hondschoten in Vlaanderen cle bom los: men drong er de roomse kerken binnen, men haalde de beelden neer en vergruizelde ze, scheurde de schilderijen stuk, vertrapte de hostie en bedierf op gruwelijke wijze het interieur der kerken. Kort daarop was de kathedraal van Antwerpen aan de beurt: 's nachts toeterden de beeldenstormers met de orgelpijpen uit de kathedraal door de straten van Gent en brachten ook daar het kabaal aan de gang. Als bij toverslag plantte de beweging zich voort over heel Vlaanderen, waar 400 kerken geschonden werden, over Brabant, Holland, tot in Groningen en Friesland.

De beeldenstorm is het werk geweest van een kleine, radicale groep. Noch het verbond der edelen, noch dat der consistoriën en kooplieden heeft deel gehad aan dit vandalistisch bedrijf. Ook de leiders van de Gereformeerde kerken stonden er buiten. Een der moedigste Calvinistische predikers, Franciscus Junius, zegt in zijn autobiografie: „In juli diende ik te Gent op verzoek der kerk van die plaats, toen de beeldenstormers, zonder onze voorkennis en tegen onze wens, door roekelozen of misschien door kwaadwilligen opgeruid, op de kerken en de beelden

aanvielen". Er waren wel vooraanstaande Calvinisten die deze baldadigheden hebben goedgekeurd: Marnix heeft in een tweetal geschriften de beeldenstorm verdedigd, de prediker Moded prijst de graaf van Culemburg die zijn heerlijkheid van roomse smetten heeft gezuiverd. Wij menen, dat het naar artikel 36 der N.G.B. de taak der overheid is alle afgoderij en valse godsdienst te v/eren en uit te roeien, maar dat het volk geen recht heeft eigenmachtig tot een dergelijke opruiming over te gaan. Dit zal op regelmatige en wettige wijze moeten geschieden. V/anneer deze beeldenstormers tot dit werk gedreven waren met het doel voor de ere Gods op te komen, dan zouden zij niet als wilcle barbaren hun roof-en vernielzucht zo hebben botgevierd.

Gevolff.cn

De gevolgen van de beeldenstorm waren ingrijpend. Vele Rooms-Katholieken waren zeer teleurgesteld door de protestanten en voelden zich bedrogen. Daarom schaarde de grote meerderheid der bevolking zich graag aan de zijde van de landvoogdes, die, van de eerste schrik bekomen, krachtige maatregelen nam om de revolutie te onderdrukken. Ze eiste ontbinding van het Compromis en een nieuwe eed van trouw van de gehele adel. Velen der edelen, die de schijn wilden vermijden met de beeldenstormers te heulen, sloten zich weer bij de koning aan.

De prins van Oranje weigerde echter de gevraagde eed af te leggen. Wel heeft hij zich fel tegen de beeldenstormers gekeerd: in Antwerpen heeft hij enkele raddraaiers laten ophangen.

Eenheid zoek

Er was thans geen eenheid meer, geen leiding bij het verzet en de wegen van de groten gingen uiteen. In Vlaanderen trad Egmond hardhandig tegen de hervormden op. stadhouder Noircarmes deed dit in Henegouwen eveneens; wij denken hierbij aan de verovering van Valenciennes en de terechtstelling van Guido de Brés en De la

Grange. Nu kwam het verbond der consistoriën en kooplieden in actie. Geld werd bijeengebracht en een leger aangeworven. Onder aanvoering van Jan van Marnix en Hendrik van Brederode kwam het bij Oosterweel (nabij Antwerpen) met de troepen van de landvoogdes tot een treffen. Het leger der Calvinisten werd verslagen en Jan van Marnix vond de dood op het slagveld. Ook Brederode speelt geen rol meer in de geschiedenis, want hij sterft reeds in

1568. Margaretha van Parma had handig gemanoeuvreerd: in het voorjaar van 1567 was de regering de toestand volkomen meester. Nooit was er zoveel bereidheid geweest om de regering van de landvoogdes als een nationale regering te aanvaarden als na de overmoedige uitbarsting van het vorige jaar. Duizenden Calvinisten namen de wijk naar Engeland, Duitsland en Frankrijk. Ook Oranje voelde zich hier niet langer veilig en ging naar Dillenburg.

Alva komt

De koning zelf heeft de gunstige situatie totaal bedorven. Hij was zo verontwaardigd over de beeldenstorm, dat hij besloot tot een onverbiddelijke en hardnekkige onderdrukking van ieder godsdienstig en staatkundig verzet. Hij zond zijn beste en meest trouwe generaal, de 50-jarige hertog van Alva, met een keurbende van Spaanse en Italiaanse troepen. Hij kreeg tot taak alle leiders van het verzet het hoofd voor de voeten te leggen, de ketterij met wortel en tak uit te roeien en het zelfbestuur van steden en gewesten te vernietigen. Noch de aanmaning van de paus tot gematigdheid, noch de waarschuwingen van Margaretha en Granvelle dat het op een algemene opstand zou uitlopen, hadden de koning kunnen weerhouden.

Op 22 augustus 1567 trok Alva met z'n 10.000 man Brussel binnen. De landvoogdes nam ontslag en vertrok naar Italië, waarop Alva haar plaats innam. Hij liet plotseling tientallen arrestaties verrichten, o.a. van Egmond en Hoorne; daarop richtte hij een speciale rechtbank op, de Raad van Beroerten die, zonder rekening te houden met privileges, alle schuldigen aan te troebelen (= beroerten) onverbiddelijk zou vonnissen. Als maatstaf gold niet alleen de actieve, maar ook de passieve deelname, d.w.z. het niet voldoende optreden tegen degenen die zich niet aan de plakkaten hadden gestoord.

Alva was zelf voorzitter van de „Bloedraad"; daarnaast hadden nog enkele Spanjaarden, De Vargas en Del Rio, de meeste invloed. Groot was het aantal terechtstellingen te Brussel, hetgeen gepaard ging met verbeurdverklaring van de goederen der slachtoffers.

De doodschrik sidderde door de Nederlanden. Opnieuw vluchtten velen naar het buitenland; het aantal

ballingen steeg tot ruim 100, 000.

En de Prins?

Ook Oranje werd voor de Raad gedaagd. Hij weigerde vanzelfsprekend te komen. Als Vliesridder behoefde hij alleen voor de rechtbank der orde te verschijnen. Maar Alva bekommerde zich niet om privileges van personen, noch om die van steden en gewesten. Hij liet Filips Willem, de oudste zoon van Oranje die op de hogeschool te Leuven studeerde, oplichten en naar Spanje zenden. Daar werd hij in de roomse leer opgevoed en groeide hij als een Spanjaard op. Prins Willem heeft deze zoon nooit weergezien en het zou tot 1596 duren voor hij naar Brabant zou terugkeren. Dit was het eerste offer dat de Prins voor de zaak van onze vrijheid bracht, spoedig gevolgd door de inbeslagneming van zijn goederen in de Nederlanden. Dit alles maakte, dat Oranje zich geheel aan de Nederlandse zaak verbond.

Op de Dillenburg heeft de Prins moeilijke tijden doorgemaakt. Zijn moeder en zijn broers waren hem tot grote steun en troost, wat ook wel nodig was, temeer daar zijn huwelijk met Anna van Saksen, een vrouw die haar naam vergooide in dronkenschap en overspel, een crisis doormaakte en op een mislukking uitliep. In deze tijden van kruis en druk groeide een liefde en neiging naar de prediking van het Woord Gods, waaruit hij dagelijks troost begeerde te putten. Het is in deze tijd dat hij overging tot de leer waarin hij gedoopt en opgevoed was, tot de lutherse godsdienst. Medelijden vervulde zijn hart als hij dacht aan het volk der Nederlanden, aan zijn volk, dat thans weerloos vertrapt en vernederd werd. Al zijn plannen die hij in het verleden beraamd had waren op een mislukking uitgelopen. De Heere, die gesproken heeft: „Mijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen" zou hem op Zijn tijd als Zijn dienaar roepen om Gods plan uit te voeren, opdat tenslotte het Evangelie over de geweldhebbers der wereld zou zegevieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1968

Daniel | 16 Pagina's

Het voorspel van de 80-jarige oorlog

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1968

Daniel | 16 Pagina's