Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GOUDPLEVIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GOUDPLEVIER

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sneeuwstorm.

Vanaf de haven op St. Lawrence, een eilandje in de Beringstraat, maakt zich een schip los, om in één lange schuine lijn over te steken naar de Nortonsont. Op datzelfde moment steekt boven Siberië een sneeuwstorm op, die zich met grote snelheid naar Alaska beweegt. De jagende sneeuwwolken halen vele goudplevieren in, die voor het eerst in hun piepjonge leven (twee maanden) de lange tocht zijn begonnen naar de Hawaiï-eilanden. Dichte mistflarden en kleffe sneeuwwolken brengen deze jonge, onervaren vogels geheel in de war. Blindelings vliegen ze voort, om op een gegeven moment naar het oosten te zwenken op zoek naar land.

Eén goudplevier vliegt rechtdoor en als hij in de gaten krijgt, dat zijn kameraden zijn afgezwenkt, is het te laat en zijn de sneeuwwolken te dicht om hen nog in te halen.

Volwassen.

In een ondiep nestje, op één van de vele terrassen van de Walesberg, op de noordoostpunt van Alaska, kijkt een kleine vogel nieuwsgierig de wereld in. Nauwelijks heeft hij de omgeving goed in zich opgenomen of hij stapt het nestje uit en gaat op zoek naar wat eetbaars. Tussen de vele mossen en korstmossen leven duizenden insekten. Ijverig pikkend doet het jonge vogeltje zich tegoed aan die wriemelende beesten. Het is een echt landvogeltje, zoals het daar rondtrippelt. Zijn ouders leren hem vliegen en het duurt niet lang of hij is zelf in staat in de lucht te blijven, zonder hulp van vader en moeder.

In augustus laat hij de insekten voor wat ze zijn en doet zich tegoed aan de vele rijpende bessen.

Als zijn ouders hun trektocht naar het zuiden beginnen is de jonge vogel volwassen. Hij verlaat de Walesberg en terwijl de oude vogels wegtrekken, gaat hij naar de brede landpunt, die zich uitstrekt van de Beringstraat tot de Poolzee. De jonge goudplevier is veranderd. Van een rustige landvogel is hij een rusteloze strandvogel geworden. Snel rent hij rond op zijn lange zwarte poten, hier en daar een zeediertje oppikkend, dat door de vloed op het strand is gespoeld. Minutenlang kan hij buitelen en duikelen in de heldere lucht. Opgetogen kan hij door de kleine ondiepe golfjes rondrennen, terwijl het schuin tussen zijn pootjes bruist.

Samen met vele andere soortgenoten vliegt hij vele kilometers van zijn bekende omgeving vandaan, om na uren weer terug te keren. Diep in hem komt het verlangen om te gaan trekken.

Op weg.

Twee maanden, nadat de jonge goudplevier nieuwsgierig over de rand van zijn ondiepe nestje de wijde wereld inkeek, begint het grote avontuur. Vroeg in de morgen stijgt als een dichte zwart - gouden wolk een troep goudplevieren op van het strand. Binnen enkele uren heeft de in Siberië opgestoken sneeuwstorm de vogels ingehaald. Boven de gierende windvlagen uit klinkt het fluitend geroep van de goudplevieren, die dicht bij elkaar willen blijven. Samen laten ze zich zakken en proberen door de dichte, jagende sneeuwwolken heen, een dunnere luchtlaag te vinden. Een dichte flard mist haalt de troep in en als de donkere nevelsliert voorbij is, merkt onze jonge goudplevier, dat hij zijn kameraden kwijt is. Schril fluit de angstige vogel, snel duikt en stijgt hij, woest vliegt hij links en rechts. De wind giert langs zijn veren, de sneeuwvlokken tikken als regendruppels op hem neer. Hij hoort geen ander geluid dan de jagende windvlagen en de tikkelende sneeuwvlokken. Hij dwarrelt door de lucht als een aangeschoten vogel.

Was hij een eend geweest, dan zou hij kunnen rusten en drijven op de woelige

golven en zijn geoliede veren zouden er voor zorgen, dat hij niet nat werd.

Was hij een duikvogel geweest, dan had hij zich aan de beweging van het woeste water onder hem kunnen aanpassen. Hij kan wel zwemmen, maar zijn veren pakje moet niet doornat worden, want dan zal hij zeker verdrinken. Arme, eenzame goudplevier.

De storm wordt heviger, de temperatuur daalt, de vochtige sneeuw bevriest op zijn veren en hij wordt zo moe, hij zal het niet lang meer uithouden. Langzaam daalt de nacht over de zee, die door de jagende sneeuwstorm wordt opgezweept tot een kolkende bruisende schuimmassa.

De jonge plevier kan niet meer. De ijslaag op zijn veren wordt dikker en zwaarder. Moe zakken zijn pootjes onder zijn staart vandaan.

Over de woeste schuimende golven stampt en slingert een klein schip. Op het dek sjorren twee mannen de lading, die is gaan schuiven, wat vaster. Het licht boven de stuurhut valt flauw over hun bezige handen. Een grote sneeuwploeg schokt links en rechts bij elke onverwachte beweging van het schip. Als dat loodzware ding losbreekt en gaat glijden!

Met grote moeite slaan ze er nog een extra touw omheen. Het schip maakt de meest onverwachtse bewegingen. De zwoegende mannen kijken met angst in hun hart naar de touwen die de sneeuwploeg vasthouden. Als ze de stuurhut binnen willen gaan zet zich vlak bij de deur, op een rol touw, een kleine vogel neer. Hij klapt zijn vleugels in, die onmiddellijk aan zijn lichaampje vastvriezen. Al zou hij willen, hij kan niet meer weg.

Eén van de mannen pakt hem en stopt, hem tussen zijn jekker. In het vooronder bij het licht van de heen en weer slingerende lamp zet hij hem op een stoelleuning. Langzaam ontdooit de vogel. Hij doet geen poging om weg te vliegen maar klemt zich stevig vast. En boven in de stuurhut worstelen de kapitein en de stuurman met de bulderende wind en de kokende zee. En op het dek wordt de zware sneeuwploeg opgelicht en neergebonsd en glijdt met rukkende bewegingen heen en weer. De wind verandert iedere vijf minuten van richting, de golven zijn wild en woest en tillen het schip hoog op om het even later neer te smijten in een donker dal. Hoe lang zal de kleine boot het volhouden?

Schipbreuk.

Als de dag enkele uren oud is, gebeurt wat ai lang gevreesd werd. De sneeuwploeg breekt los en glijdt neer langs het gladde, glibberige dek. De reling houdt hem tegen. Het loodzware gewicht van de ploeg doet het schip zover overhellen, dat de reling onder water komt. Als deze afknapt zal het schip weer rechtkomen, maar de reling is sterker dan de ploeg en het schip maakt zware slagzij. „Maak de jol los", brult de kapitein. De deur van de stuurhut gaat open en de machinist en de man, die de goudplevier mee nam, wankelen naar buiten. De vogel, die het binnen te benauwd had gekregen, was enkele uren geleden al op de rol touw, vlakbij de stuurhut neergezet. Hij was niet weggevlogen. Het waggelende, slingerende schip leek hem veiliger dan de koude, gierende sneeuwstorm en diep weggedoken in de rol touw, wacht hij gelaten af wat er gebeuren zal. Als het schip opzij zakt en de bemanning zich angstig vastklemt, slaat de goudplevier zijn vleugels uit en ziet hoe enkele ogenblikken later de zes bemanningsleden in zee worden geslingerd en het schip in de kokende golven verdwijnt. Nog even is de kiel te zien, dan is er niets meer dan de jol, die nog op tijd was losgemaakt.

In de jol.

In de voorplecht van een kleine jol, weggedoken tegen de schuimende golven, zit een kleine vogel. Hij kijkt naar de mannen, die doornat en verkleumd het water uit de op en neer dansende boot weghozen. Eén zit aan het roer. De motor van het scheepje ronkt af en toe boven het geluid van de afnemende stormwind uit.

Drie mannen zijn gered, drie zijn er in de kokende golvenmassa omgekomen. De kapitein die het roer houdt, kijkt nadenkend naar de goudplevier, die het in de jagende sneeuwstorm niet kon uithouden en in de kleine boot is neergestreken. Hij heeft veel en lang op deze wateren gevaren, maar hij weetniet waar hij is. Waar is de kust? Zou... „Gooi die vogel eens in de lucht" roept hij plotseling. „Dat dier moet de kust kunnen vinden. Zijn instinct zal hem op de goede weg helpen".

Tot driemaal toe wordt de plevier de lucht ingejaagd, Maar de wind en de sneeuwval zijn te hevig voor de kleine vogel.

„We hebben misschien geen benzine genoeg tot morgen", zegt de kapitein. Dan jagen ze de goudplevier voor de vierde keer weg en nu blijft hij in de lucht! De wind is wat minder sterk, de sneeuw valt minder dicht. Even cirkelt de vogel boven het schip, dan neemt hij vastberaden koers naar het oosten. De boot draait bij en volgt de goudplevier, die hoog boven hen in de helder geworden hemel wegzwenkt.

Gered.

Het is een volle dag later. Boven kaap Romanzof vliegt een eenzame vogel. Hij heeft zijn buikje volgegeten aan de kraaibessen, die hier in overvloed groeien. Dapper begint hij aan zijn lange tocht. Als hij enkele kilometers gevlogen heeft zien zijn scherpe ogen een rookpluim. Beneden hem is een kleine boot op het strand getrokken en daarnaast zitten drie mannen rond een groot vuur. De goudplevier vliegt over het kleine kamp heen, op weg naar het zuiden.

Vrij verteld naar „Bevrozen Zomers".

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1975

Daniel | 20 Pagina's

DE GOUDPLEVIER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1975

Daniel | 20 Pagina's